Engelen en verbazing
Trainingsuitzending kerkelijke onderwijsinstellingen • 12 juni 2019 • kantoorgebouw van de kerk, auditorium begane grond
Broeder Peterson gebruikte in zijn openingsgebed het woord ‘familie’, en ik werd daar toen door geroerd, en nu ook. Ik vind het geweldig dat ik aan een jaarlijks evenement mag deelnemen dat voor mij een familiebijeenkomst is. Ik ben geïnspireerd door elk woord dat broeder Webb, zuster Cordon en ouderling Clark hebben gesproken. En ik bid dat ik consequent zal kunnen doen wat die drie sprekers hebben gezegd.
Nu ik u hier zo begroet met die opmerking over broeder Peterson, wil ik graag dat u echt gelooft dat ik u letterlijk als familie beschouw. Ik weet dat de bestuursleden dit ook vinden, maar het geldt vooral en bijzonder voor mij.
Het is deze zomer 54 jaar geleden dat Pat en ik ons eerste contract met CES ondertekenden. En sindsdien hebben Pat en ik bijna elk jaar van ons leven op de een of andere manier wel iets met u te maken gehad. Toen zij en ik besloten om ons leven in dienst van het seminarie en instituut voor godsdienstonderwijs te stellen, hadden we geen idee dat we er zo’n sterke, langdurige band mee zouden krijgen. We voelden ons erg onzeker. En hadden we in ons eerste jaar niet zoveel vriendschap en echte broederlijke/zusterlijke liefde van onze medeleerkrachten, supervisors, bestuurders en anderen gekregen, dan hadden we het misschien niet aangedurfd om door te gaan. De band die vanaf onze eerste dag in het programma is gesmeed, vormt nu, bijna een halve eeuw later, nog steeds de basis van zeer dierbare vriendschappen. En natuurlijk zegt dat niets over de honderden – of misschien wel duizenden – cursisten die we in die tijd hebben onderwezen en liefgehad. Ik bid dat we nooit dat familiegevoel in de kerkelijke onderwijsinstellingen zullen kwijtraken. Het is een van de redenen waarom we voor CES wilden werken.
Na deze liefdesverklaring als inleiding wil ik u vandaag duidelijk maken hoeveel alle algemene autoriteiten en algemene functionarissen van de kerk van u houden en op u rekenen. In onze raden en comités besteden we erg veel tijd, en daardoor komt het ook dat hier vandaag zo veel algemene functionarissen van hulporganisaties aanwezig zijn, want we doen dit samen. Ik weet niet hoeveel tijd we eraan besteden, maar als ik moest raden (en ze mogen me later corrigeren) denk ik toch zeker wel dat 30 tot 35 procent van al onze tijd aan het op de een of andere manier spreken over de jongeren in de kerk wordt besteed – dus in het algemeen gesproken de leeftijdsgroepen waar u mee werkt, die u onderwijst, plus zij die bijna oud genoeg zijn om in uw klas te komen. We hebben het over de wereld waarin ze leven, hun problemen, de speciale realiteit waar ze op schijnbaar steeds jongere leeftijd mee geconfronteerd worden. Nou is die realiteit is niet áltijd slecht, maar soms wel. Deze jonge mensen hebben alle hulp nodig die ze kunnen krijgen, en gelukkig kunnen ze die ook krijgen. God staat aan het roer van dit schip, en het zal veilig aanmeren. Hij heeft alles gedaan wat daarvoor nodig is.
Zo heb ik het nooit toevallig gevonden dat we onze cursisten in het seminarieprogramma laten instromen op dezelfde leeftijd dat Joseph Smith zijn eerste visioen ontving. Ik veronderstel dat onze hemelse Vader Joseph op 14-jarige leeftijd volwassen genoeg vond om hem zijn eerste schreden op het pad van zijn zending als profeet te laten zetten. Mogen we dan daarnaast aannemen dat dit doorgaans ook de leeftijd is dat andere jonge mensen het begin van een volwassen getuigenis van het evangelie van Jezus Christus kunnen krijgen, waarbij dat getuigenis (hopen we) later zal uitgroeien tot de krachtige, sturende invloed die het voor de rest van de eeuwigheid moet zijn?
Ongetwijfeld is dat de reden waarom de Heer tot de huidige structuur van het programma heeft geïnspireerd: een jongen of meisje in het hart raken als ze volwassen beginnen te worden, intensiever contact met ze krijgen, met substantiële doordeweekse ervaringen in plaats van één ervaring op zondag. Nu de kerk steeds meer naar een thuisgericht, kerkgesteund leerplan toewerkt, kunnen we er trots op zijn dat CES met zijn focus op doordeweekse lessen en zelfstudie altijd al langs die lijnen heeft gewerkt. Door de huidige aanpassing komen seminarie en instituut dichter bij het algemene leerplan van de kerk dan ooit tevoren.
Nu ik het daar toch over heb, wil ik een leuk compliment doorgeven dat de presiderende broeders hier hebben gegeven door ons te vragen het seminarieleerplan gelijk te laten lopen met het om de vier jaar terugkerende Schriftuurleerplan van de kerk. Zo’n compliment krijgen is al leuk, maar het is toch extra bijzonder als je dat van de voorzitter van onze raad krijgt. Ik wil u eraan herinneren wie de voorzitter van onze raad is. President Nelson zei het volgende toen hij deze ontwikkeling aankondigde:
‘Vanaf 2020 begint het seminariejaar in januari en eindigt het in december. Seminariecursisten bestuderen het standaardwerk dat ook in het leerplan Kom dan en volg Mij wordt bestudeerd. Deze wijziging, namelijk een gelijkgeschakelde studie thuis, in de zondagsschool en in het seminarie, werkt de thuisgerichte en kerkgesteunde aanpak van evangeliestudie in de hand.
‘Denk bij je overweging van deze verandering eens aan je toekomst. Je vermogen om een grotere uitwerking op de wereld te hebben dan welke vorige generatie ook, is volledig afhankelijk van het niveau van je toewijding aan de Heer Jezus Christus. Ieder van jullie is verantwoordelijk om je huisgenoten met het leren van het evangelie te helpen. Met het seminarie en instituut kun je van je thuis een heiligdom van geloof maken – een plek waar in het evangelie van Jezus Christus wordt onderwezen, en waar het wordt geleerd, nageleefd en gewaardeerd.’
Ik weet niet hoe het met u staat, maar ik draai al heel lang mee in dit programma, en het is volgens mij jaren geleden dat een president van de kerk zich zo concreet en bemoedigend over deze kwestie uit heeft gelaten, en ons persoonlijk heeft toegesproken. Daar ben ik dankbaar voor, president Nelson. Ik wil dat u weet dat de algemene autoriteiten in deze periode van grote en kleine veranderingen meer over de medewerkers en het beleid van het seminarie en instituut hebben gesproken en nagedacht, en zich er rechtstreekser mee hebben ingelaten, dan in enige andere tijd die ik mij van al mijn jaren bij CES kan herinneren. Wat een geweldige tijd om bij de familie van de kerkelijke onderwijsinstellingen te horen.
Laat ik het dan nu hebben over het doel waarvoor we het allemaal doen, waarom we hier vandaag bijeen zijn, en waarom we dagelijks en wekelijks lesgeven: de cursist, het middelpunt van onze zorg en genegenheid.
Naarmate de wereld steeds wereldser wordt, moeten wij leren hoe we onze jongemannen en -vrouwen steeds beter kunnen helpen en inspireren. Zij moeten hun geloof verdedigen te midden van een cultuur die dit vaak ontkent of, erger nog, belachelijk maakt. De kloof tussen onze trouwe jonge mensen en de soms antagonistische wereld om hen heen wordt, in ieder geval in zijn algemeenheid, elke dag groter. Dat is natuurlijk in de profetieën over de laatste dagen ‘een vaststaand gegeven’, maar dat maakt het niet prettiger om te bespreken of leuker om iets aan te doen. In dit kleine stukje wereld noemen we onze cursisten liefkozend generatie Z omdat ze bepaalde eigenschappen hebben. Die eigenschappen illustreren waarom het soms moeilijk is om ze te onderwijzen:2
-
Ze zijn altijd ergens mee verbonden. ‘Ze kennen geen wereld zonder internet, mobiele telefoons (of oordopjes). […] Google is er [voor hen] altijd al geweest.’3 Ze hebben misschien nooit een telefoon met draaischijf gezien, of gebeld vanuit iets wat een telefooncel heet. Maar dat is prima, want deze groep sms’t toch liever.
-
Via dit alomtegenwoordige elektronische netwerk worden ze al op zeer jonge leeftijd aan openlijke, destructieve pornografie blootgesteld.
-
Voor hen is het heel gewoon om ‘voor het homohuwelijk en transgenderrechten […] te zijn. Het komt maar zelden voor dat een Z geen vriend heeft uit de LGBT-gemeenschap.’4 Vanwege deze nauwe omgang vervaagt al snel de dunne scheidingslijn tussen vriendschap en iemands gedrag goedkeuren.
-
‘Ze zijn postchristelijk. Bijna een kwart’ (dit zijn niet onze cursisten in de kerk, maar dit is in feite de wereld die wij zien), ‘bijna een kwart (23 procent) van de volwassenen in de VS (en een derde van de millennials) is zogenaamd “niets”: ze claimen geen enkele religieuze identiteit. Veel Z’en groeien op in een gezin zonder enige religie [waardoor ze] geen godsdienstige ervaring [of context]’5 meekrijgen.
-
Een recent opinieonderzoek over godsdienst onder Australische tieners haalde het nieuws omdat 52 procent niets met godsdienst blijkt te hebben en slechts 37 procent in God gelooft.6
-
Pastoor en auteur James Emery White schrijft uitgebreid over hun geestelijke toestand. Hij zegt: ‘In de eerste plaats zijn ze de weg kwijt. Niet alleen leven ze in een postchristelijke culturele context waardoor ze worden gevormd, ze hebben zelfs geen herinnering aan het evangelie [of enige evangelische context]. De mate van hun geestelijk analfabetisme is gewoon verbijsterend. [In de tweede plaats] missen ze een leider. Sturing krijgen ze niet of nauwelijks uit hun gezin, en al helemaal niet uit wat ze op internet proberen te vinden.’7
-
Volgens een artikel in USA Today is Gen Z de eenzaamste subgroep in de samenleving.8 Het artikel haalde een BYU-studie uit 2010 aan en concludeerde: ‘Eenzaamheid heeft dezelfde invloed op het sterftecijfer als 15 sigaretten per dag roken. Het is dus nog gevaarlijker dan zwaarlijvigheid.’9
-
Ongeveer 53 procent van de 13-jarige Amerikaanse meisjes is ontevreden over hun lichaam. Dit getal stijgt naar 78 procent tegen de tijd dat ze 17 zijn. Meer dan 50 procent van de tienermeisjes en 30 procent van de tienerjongens probeert op ongezonde manier af te vallen, bijvoorbeeld door maaltijden overslaan, vasten, sigaretten roken, braken en laxeermiddelen.10
-
Tot slot kunnen ze maar kort hun aandacht ergens bij houden. Sommigen melden dat de Z’en dat maar ongeveer acht seconden kunnen.11 Na de eerste drie punten die ik hier heb genoemd, was ik ze dus al kwijtgeraakt.
Tja, seminarie- en instituutleerkrachten zullen deze problemen niet van de ene op de andere dag oplossen, maar de apostelen en profeten beschouwen u als degenen die het benodigde in huis hebben, die geestelijk afgestemd en in hoge mate in staat zijn, om deze kwesties op de juiste manier en op het juiste moment aan te pakken. Met uw doordeweekse contacten staat u dichter bij de cursisten dan bijna alle andere leerkrachten in de kerk, dus wees wijs in hoe u het doet, maar wees ervan overtuigd dat de apostelen en profeten uw hulp verlangen en verwachten – formeel en informeel, in de klas en daarbuiten – om hun de beleidslijnen, gebruiken en leer van de kerk bij te brengen.
Blijf openstaan – blijf vooral voor de Geest openstaan. Zorg dat er nog wat ademruimte in uw leerplan overblijft. Als u een les moet inkorten om uw getuigenis te kunnen geven en een discussie over een actueel onderwerp op gang te krijgen, doe dat dan als de Geest ingeeft dat dat nodig is.
Natuurlijk moet u dat doen zonder uw boekje te buiten te gaan en een quasipriesterschaps- of andere leiderschapsrol op u te nemen die niet de uwe is. Op die manier koorddansen, is in onze instelling al vanaf het begin lastig geweest, en dat zal het altijd blijven. Dat koorddansen vereist inzicht en leiding van de Geest, maar het is een uitdaging die de moeite waard is, en de algemene autoriteiten waarderen het dat u de moeite doet. U bent allen nodig, en de boodschap moet op elk niveau helder en consistent zijn.
‘Want ook als de bazuin een onherkenbaar geluid geeft, wie zal zich gereed maken voor de strijd? […] Zoek er dan naar om overvloedig te zijn in gaven tot opbouw van de gemeente.’12
Het is duidelijk dat binnen het gigantische krachtenspel van deze tijd het evangelie zo krachtig onderwezen moet worden, dat niets maar dan ook niets het geloof of het gekozen pad van onze jonge mensen kan beïnvloeden als ze uw klaslokaal uitlopen en terug de wereld ingaan. Zo onderwijzen, is makkelijker gezegd dan gedaan, dat beloof ik u, en dat weet u, maar ieder van ons kan beter worden. We kunnen als leerkracht een krachtiger uitwerking hebben dan we soms hebben. Die opdracht kan intimiderend lijken, maar neem vandaag alstublieft één ding van deze bijeenkomst mee: onthoud dat een cursist geen vat is dat u moet vullen; een cursist is een vuur dat u moet aansteken.
Als evangelieleerkrachten moeten we geestelijke brandstichters zijn. Onze lessen moeten ontstekingsmechanismen zijn. We moeten pyromanen zijn, maar dan zonder de ‘manie’. Gewoon ‘pyro’s’ dus, denk ik. Laat ik dit toelichten voordat u me bij de algemene autoriteiten of de politie aangeeft.
Wat me altijd opvalt, is dat er in bijna elke belangrijke onderwijssituatie in het Boek van Mormon gezegd wordt dat de persoon met ‘macht en gezag’ onderwijst.13 Dat is mijn grootste verlangen in mijn eigen onderwijs, en hopelijk ook uw verlangen.
Begrijp me niet verkeerd. Ik bedoel niet dat u harder moet praten of theatraal les moet geven. En ik bedoel vooral niet dat u emotie moet veinzen. Wat ik bedoel, is in essentie iets geestelijks, een geest die zich op verschillende manieren bij verschillende leerkrachten zal manifesteren. U moet gewoon uzelf zijn. U kunt geen Bruce McConkie of Boyd Packer of Russell Nelson zijn, hoewel we er zeker goed aan doen om ons af te vragen waarom die leermeesters zo’n grote invloed op ons hebben. Leer wat u kunt van grote leermeesters uit het heden en het verleden, maar uiteindelijk moet u uiteraard natuurlijk onderwijzen, op uw eigen manier. Maar welke manier dat ook is, het eindresultaat moet krachtig, gezaghebbend onderricht zijn.
Ik zal u een paar voorbeelden uit het Boek van Mormon geven. In Helaman 5 wordt gesproken over Nephi en Lehi, vernoemd naar hun voorvaders. Zij hadden de opdracht gekregen om naar de Lamanieten in het land Zarahemla te gaan. Bovendien kregen Nephi en Lehi ook te maken met de ‘afgescheidenen’, de afvallige Nephieten die naar de Lamanieten waren overgelopen en samen met hen de profeten van God tegenwerkten. Ik weet niet hoe dat voor u is, maar ik zou er op maandagochtend niet om staan te springen om voor twee van zulke vijandige groepen te staan. Deze Lamanieten waren vijandig, boos en vastbesloten om zich op die Nephieten te wreken, hoewel ze allang niet meer wisten waar het nu eigenlijk allemaal om begonnen was. En alsof dat nog niet genoeg is, krijgt u de ex-mormonen voor Jezus (dat is overigens hún gebruik van het woord ‘mormoon’, en niet van mij), de plaatselijke afvalligen die eens in het priestersquorum zaten, die in sommige gevallen een goede zending hebben vervuld, maar nu helemaal uit de band zijn gesprongen. Ze hebben ooit voor ons onderwezen, en nu onderwijzen ze tegen ons, tegen het koninkrijk van God.
Maar toch staat er in de Schriften dat Nephi en Lehi tegen deze zeer moeilijke groepen ‘met grote kracht predikten, zodat zij vele van die afgescheidenen, die van de Nephieten waren overgelopen, beschaamden. […] En het geschiedde dat Nephi en Lehi met dermate grote kracht en een dermate groot gezag tot de Lamanieten predikten, want hun werd kracht en gezag gegeven om te kunnen spreken, en ook wat zij moesten spreken, werd hun gegeven.’14 Denk daar eens even over na. Bedenk even hoe geweldig het zou zijn als alle leerkrachten in de kerkelijke onderwijsinstellingen of in de kerk deze twee dingen zouden weten: hoe ze moesten spreken en wat ze dan moesten zeggen. Dat zou echt een ware gave van talen zijn, ook in uw eigen taal. Zoals ik het zie, is dat precies de gave die aan deze twee mannen werd gegeven. Hun werd grote ‘kracht en gezag gegeven om te kunnen spreken, en […] wat zij moesten spreken. […] Daarom spraken zij tot grote verbazing van de Lamanieten.’15
Doet dat woord verbazing u denken aan een eerder verhaal uit het Boek van Mormon? Denk aan Mosiah 27, toen Alma en de zoons van Mosiah ‘in verzet tegen God rondgingen’. Vervolgens verscheen in vers 11 de engel van de Heer: ‘En hij daalde als het ware in een wolk neer; en hij sprak als het ware met de stem van de donder, die de aarde waarop zij stonden deed beven.’16
Sta me toe hier meteen een kleine kanttekening bij te maken. Denkt u dat dit echt een complete aardbeving was, met een kracht van 5 of 6 of 8 of 9 op de schaal van Richter, zodat er tsunami’s in de zee ontstonden en het hele aardoppervlak veranderde? Misschien. Misschien even. Dat zou gekund hebben, maar in dit geval, in de context, denk ik het toch niet. Ik denk dat dit een van die persoonlijke aardbevingen was die de Heer mensen stuurt. Ik denk dat de aarde voor Alma en de zoons van Mosiah schudde, maar de vraag is of deze ook voor anderen schudde.
U heeft dat vast en zeker ook in uw klaslokaal meegemaakt. Iets wat u zegt, komt zo heftig bij een cursist binnen dat hij of zij bleek wegtrekt, of gaat huilen, tot in het diepst van zijn of haar ziel geraakt, terwijl de cursist die links of rechts van hem of haar zit er helemaal niets bij lijkt te voelen. In het zendingsveld gebeurt dit constant. U weet dat, u hebt dat gedaan! Twee zendelingen onderwijzen een gezin ergens in een appartement. Ze hebben een aardbevende, hartveranderende les met een stel waardoor het dak van appartement 106 eraf vliegt, maar de buren in 105 kijken onverstoord naar American Idol, en de mensen in 107 proberen de uitslag van een sportwedstrijd te vinden. Ik weet niet of Richterschaalaardbevingen beloofd kunnen worden, geologisch gesproken, maar ik denk dat de Heer en de Schriften u zeker persoonlijke aardbevingen kunnen beloven die cursisten tot in het diepst van hun wezen veranderen. Maar, vergeef me, ik dwaal af!
We gaan verder met vers 12 van Mosiah 27:
‘Zo groot was [de] verbazing’ van Alma en de zoons van Mosiah, ‘zo groot was hun verbazing, dat zij ter aarde neervielen en de woorden die hij tot hen sprak niet begrepen.
‘En nu vielen Alma en zij die bij hem waren wederom ter aarde, want hun verbazing was groot; want zij hadden met hun eigen ogen een engel van de Heer gezien; en zijn stem was als de donder, die de aarde deed beven. […]
‘En nu was de verbazing van Alma zo groot, dat hij stom werd, zodat hij zijn mond niet kon opendoen; ja, en hij werd zwak, zodat hij zelfs zijn handen niet kon bewegen.’17
Waar ik voor bid en over nadenk en op hoop, is dat er in de kerkelijke onderwijsinstellingen echt verbazingwekkend les kan worden gegeven. We moeten die cursisten verbazen en dat doen met ‘macht en gezag van God’,18 die worden gegeven aan een leerkracht (beroepsmatig of vrijwillig) die het evangelie van Jezus Christus onverschrokken en integer onderwijst. Weet u waar het Engelse woord voor verbazen – astonish – vandaan komt? Ik weet niet wat het in hervormd Egyptisch of Hebreeuws is, maar in het Engels komt het van het woord ‘tonare’, wat donder betekent.19
Snapt u dan beter waarom Alma na dit gesprek zei: ‘O, dat ik een engel was en mijn hartenwens vervuld kreeg, dat ik mocht uitgaan en spreken met de bazuin van God, met een stem die de aarde doet beven, en ieder volk bekering toeroepen!
‘Ja, als met de stem van de donder zou ik iedere ziel bekering en het verlossingsplan verkondigen, dat zij zich moesten bekeren en tot onze God komen, zodat er op het gehele aardoppervlak geen smart meer zou zijn.’20
Tja, lieve vrienden in CES, het mag duidelijk zijn waarom Alma de invloed van een engel wil, een stem van de donder die als de bazuin van God klinkt en de aarde doet beven. Makkelijk toch – wat voor hem gewerkt heeft, zal zeker ook voor anderen werken! Gevloerde cursisten die zich drie dagen lang bekeren, een zuivering die zo grondig is dat ze er niet meer van willen en kunnen afwijken, hun leven geheel en al toewijden aan de opbouw van Gods koninkrijk tot in alle eeuwigheid. Dát is nog eens krachtig onderwijs. Maar goed, we beseffen, net als Alma, dat we geen engelen zijn, en dat we niet elke keer dat we voor een groep cursisten staan zo’n impact zullen hebben. Maar het geweldige van onze roeping en ons werk bij CES is dat we de kans hebben om dat te proberen (figuurlijk gesproken), en we steeds in die klas terugkomen om het opnieuw te proberen.
Dan nu terug naar Helaman 5. Bedenk dat Nephi en Lehi geen engelen waren maar gewoon goede, sterfelijke leraars met een zending en boodschap die zij met ‘grote macht en gezag’ onderwezen. Door deze twee lieten 8.000 Lamanieten ‘zich tot bekering […] dopen’ waardoor ze tot de kerk van God kwamen.21 U herinnert zich dat verhaal beslist. Met vuur uit de hemel en de vlam van de Geest in hen werd de ziel van deze hele groep ‘cursisten’ door de waarheid aangestoken. Volgens mij zou 8.000 een heel aardig weekrapport zijn van een zendelingenkoppel waar ook ter wereld.
Ik wil u graag nog één ander verhaal vertellen over een leraar die het vuur niet alleen in zijn ziel voelde branden, maar die de hoogste prijs voor zijn inzet betaalde doordat zijn lichaam in brand werd gestoken.
Al sinds mijn jeugd is Abinadi een van de profeten in onze standaardwerken voor wie ik de meeste bewondering heb. Hij verschijnt uit het niets op het toneel, we weten niets over zijn werk als profeet of uit welke familie hij komt. De toestand in Zeniffs koppige kolonie holt achteruit, en Abinadi wordt geroepen om de zoon en verachtelijke opvolger van Zeniff, koning Noach, tot bekering te roepen. U kent het verhaal.
Noach wil hem direct ter dood laten brengen en Abinadi moet vluchten. Nadat hij zich twee jaar verborgen heeft gehouden, komt Abinadi weer tevoorschijn om te onderwijzen en getuigen. Ik moet hier glimlachen om de schijnbaar kinderlijke onschuld van de profeet bij dit alles. Hij heeft zich 24 maanden verborgen gehouden, heeft zich vermomd om beter anoniem te blijven, maar toch is bij zijn terugkeer het eerste wat hij zegt: ‘Aldus heeft de Heer mij geboden: Abinadi, ga heen en profeteer.’22 We moeten ons hier afvragen hoe effectief zijn vermomming nog was, maar we hebben geen enkele twijfel over zijn geloof en vastbeslotenheid.
Abinadi profeteert confronterend tegen de misstanden bij koning Noach en zijn hof, wordt gearresteerd en uiteindelijk voor het tribunaal gebracht dat hij verbaal veroordeeld heeft. Deze machtige profeet wordt genadeloos door de raad ondervraagd, maar hij ‘antwoordde hun onverschrokken en weerstond al hun vragen, […] en beschaamde hen in al hun woorden.’23 Na deze verdediging gaat hij in de aanval en lezen we zo’n vijfenhalf hoofdstukken met leerstellingen die tot de meest indringende in het hele Boek van Mormon behoren. Maar hij is nog maar net begonnen als Noach, zijn kwade geweten wakker geschud, hem ter dood veroordeelt.
Hiermee ontstaat het tafereel dat voor altijd in mijn verbeelding gegrift is, misschien niet precies zoals Arnold Friberg dat in zijn prachtige schilderij uitgebeeld heeft,24 maar het komt in de buurt. Als gevangene zal Abinadi zeker geketend zijn geweest, met iets waarmee mensen in die tijd vastgebonden werden. We weten niet hoe oud hij was. Friberg schildert hem als een oude man, maar de tekst zegt daar niets over. Ik weet niet hoe oud hij was. Fysiek sterk? Ook dat weten we niet, maar hij heeft zich net twee jaar verborgen gehouden en heeft waarschijnlijk niet veel te eten gehad. Denk aan Elia die eten van de raven kreeg.25 Hebt u ooit een ravenpoot gezien? Ik denk dat deze gevleugelde vrienden geen hele grote porties konden meezeulen. We weten het niet, maar misschien had Abinadi honger, was hij moe en fysiek in ieder geval een beetje verzwakt.
‘Weg met deze kerel en dood hem’, roept koning Noach uit, ‘wat hebben wij immers met hem te maken. […]
‘En zij traden naar voren en trachtten hem vast te grijpen; maar hij weerstond hen en zei tot hen:
‘Raak mij niet aan, want God zal u slaan indien u mij vastgrijpt, daar ik de boodschap die de Heer mij wil laten overbrengen, nog niet heb overgebracht. […]
‘Want de Geest van de Heer was op hem; en zijn aangezicht straalde met buitengewone luister, evenals dat van Mozes op de berg Sinaï terwijl hij met de Heer sprak.
‘En hij sprak met kracht en met gezag van God.’26
‘Met kracht en met gezag.’ Daar hebben we het weer. Toen ik deze toespraak begon te schrijven en ik Abinadi wilde noemen, herinnerde ik me niet, of wist ik misschien niet, dat dit verhaal met die zinsnede eindigde, dat hij met kracht en met gezag onderwees. Vrienden, het is al bijzonder om letters op een pagina te lezen, maar het is iets compleet anders om dat voor je te zien en het in je hart met de stem van de donder te horen! ‘Raak mij niet aan, want God zal u slaan indien u mij vastgrijpt.’27 Ik kan die woorden bijna niet lezen zonder te huilen. Er klinkt zo’n majesteit, zo’n moed, zo’n stille monumentale kracht in door. Niets wijst erop dat hij schreeuwde. Niets wijst erop dat hij ook maar een vin verroerde. Met bewapende wachters en vastgeketend kon hij zeker niet veel uitrichten. Maar kennelijk had wat hij zei en hoe hij het zei wel effect. Ik zeg ‘kennelijk’ omdat er geen enkele indicatie is dat een van die wachters enige moeite deed om hem weg te voeren, en ook zeiden koning Noach of zijn priesters vier betoverende hoofdstukken lang geen woord meer.
We kunnen hier natuurlijk niet alle prachtige voorbeelden van dergelijk onderwijs in de Schriften aanhalen, maar ze staan overal. Ik nodig ieder van u uit om ze op te zoeken, erover na te denken, en dan voor uzelf dat deel van die gave te vragen dat bij uw roeping hoort.
Dergelijk onderwijs is zeer veeleisend en gaat niet vanzelf. Als ik zo kon onderwijzen, zou ik beslist een betere leerkracht zijn. Maar dit weet ik wel: als u zich ergens zelf niet gepassioneerd over voelt, zult u die passie nooit en te nimmer op uw cursisten kunnen overbrengen. Mag ik dat herhalen? Als u ergens geen passie voor voelt, zult u die passie nooit en te nimmer op uw cursisten kunnen overbrengen. Natuurlijk is de uiteindelijke bron van die passie zoals bij Abinadi: ‘Want de Geest van de Heer was op hem; en zijn aangezicht straalde met buitengewone luister.’28
Als de Geest de sleutel is tot verbazingwekkend onderwijs – en dat is Hij – dan neemt u een groot risico als u lesgeeft op basis van oude notities, of voorbeelden van andere leerkrachten gebruikt, of maar een van de toespraken van de algemene conferentie blijft opdreunen. Die middelen zijn allemaal prima op hun tijd en spectaculair in hun originele uitvoering, dus maak er zeker gebruik van als u daarmee uw onderricht levendig en afwisselend maakt. Maar het belangrijkste is hoe u zich voelt als u de woorden zegt. Niets kan dat vervangen. ‘O, dat ik een engel was […] dat ik mocht […] spreken […] met een stem die de aarde doet beven!’29 Bedenk: een cursist is geen vat dat u moet vullen. Een cursist is een vuur dat u moet aansteken. Als we dat echt goed doen, zijn we het misschien eens waardig om hen te begroeten die op een brandstapel verbrand zijn, juist omdat we vonken konden maken en vuur aanstaken. Alstublieft, engelen van heerlijkheid over de hele aardbol – ik ben mij bewust van het publiek dat ik toespreek – ga alstublieft uw cursisten verbazen. Ik getuig van de goddelijke aard van dit werk. Ik getuig van de goddelijke aard van uw roeping. Geliefde broeders en zusters, dit is het werk van de almachtige God. Ik heb mijn leven niet in dienst van een sprookje gesteld. Ik heb mijn leven niet in dienst gesteld, en u ook niet, van datgene waarvan Petrus zei dat we beschuldigd zouden worden, namelijk het najagen van valsheid, het najagen van een sluw opgestelde onwaarheid. Dit is de waarheid. Het is geen sluw bedachte fabel. Ik heb mijn leven gegeven, en u geeft het uwe, de beste mensen hebben hun leven gegeven, of geven hun leven. Het is het werk van de almachtige God, en moge Hij u altijd zegenen omdat u erin onderwijst. In de naam van Jezus Christus. Amen.
© 2019 by Intellectual Reserve, Inc. All rights reserved. Versie: 5/19. Titel van het origineel: ‘Angels and Astonishment’. Dutch. PD60009021 120