Bibliotheek
President Thomas S. Monson
President Thomas S. Monson


President Thomas S. Monson

IN DE VOETSPOREN VAN DE MEESTER

President Thomas S. Monson

In de loop van zijn vele roepingen in de kerk is president Thomas S. Monson van kantoor naar kantoor, van plaats naar plaats verhuisd. Met elke verhuizing heeft hij altijd een bepaald schilderij meegenomen. Hij heeft het al in zijn bezit van toen hij in de jaren vijftig bisschop was. Het sierde zijn kantoor in Toronto toen hij de Canadese Zending presideerde. Nu hangt het in het kantoor dat bestemd is voor de president van de kerk. Dat schilderij is een treffende beeltenis van de Heer Jezus Christus vervaardigd door de beroemde schilder Heinrich Hofmann.

Het schilderij is meer dan een wandversiering. Het is meer dan een herinnering aan wie de ‘hoeksteen’ (Efeziërs 2:20) is van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Het is meer dan een verklaring dat van de president van de kerk wordt verwacht dat hij het hoofd is van de levende getuigen van de Heiland. Het schilderij staat voor een ideaal — de Meester, naar wie Thomas Monson zijn leven gevormd heeft. ‘Ik hou van dat schilderij’, zegt president Monson terwijl hij er aandachtig naar kijkt. ‘Er gaat kracht van uit. Kijk naar die vriendelijke ogen. Kijk naar de warme gelaatstrekken. Als ik voor een moeilijke beslissing sta, kijk ik er vaak naar en vraag mij dan af: “Wat zou Hij doen?” En dat probeer ik dan zo goed mogelijk te doen.’

Die trouw aan de Heer, die voordurende verwijzing naar het voorbeeld van de Meester, die vastberadenheid om het pad te volgen dat de Heiland heeft uitgezet — dat zijn de voornaamste kenmerken van Thomas S. Monson. Veel verhalen uit zijn discipelschap zijn alom bekend. Dit is de knaap die een geliefd speeltje weggaf, omdat hij vond dat een ander jongetje het harder nodig had en die afstand deed van zijn twee konijntjes, zodat ze bij een vriendje thuis een kerstmaaltijd konden hebben. Dit is de jonge bisschop die veel zorg besteedde aan de 84 weduwen in zijn wijk — en ze in de decennia daarna niet zou vergeten. Dit is de algemeen autoriteit die in die mate openstond voor de influisteringen van de Heilige Geest dat hij een vergaderschema aanpaste om een ziek kind te bezoeken.

Wie hem goed kennen, weten dat hij dat niet deed omdat zijn ouders het van hem verwachtten, of omdat de weduwen onder de verantwoordelijkheid van de bisschop vielen, of omdat het tot zijn apostolische taak behoorde. Hij heeft dit soort onbaatzuchtige hulp gegeven, omdat hij nu eenmaal is wie hij is. Thomas S. Monson doet het omdat zijn Heiland dat ook zou hebben gedaan.

Kortom: president Monson is een waar discipel van ‘Jezus van Nazaret [die] is rondgegaan, weldoende’ (Handelingen 10:38), een schrifttekst die president Monson vaak citeert. Zijn takenpakket omvat een hoeveelheid bestuurlijke plichtplegingen en papierwerk waar de meeste mannen onder zouden bezwijken. Maar desondanks heeft hij nooit zicht verloren op hen die door zijn grote Voorbeeld zouden worden gediend. Zijn hele leven al heeft hij aandacht voor zijn medemens, bemoedigt hij de minder bevoorrechten, en gedenkt hij de mensen die gemakkelijk vergeten worden. Wellicht is er op dit moment niemand in de leiding van de kerk die zich zoveel gelegen laat liggen aan het goddelijke gebod: ‘kom de zwakken te hulp, verhef de handen die slap neerhangen en sterk de knikkende knieën’ (LV 81:5).

Het begin

Als u de mens Thomas Spencer Monson wilt leren kennen dan is het belangrijk om zijn oorsprong te kennen en het milieu waarin hij is gevormd.

Hij is op 21 augustus 1927 geboren, de eerste zoon en het tweede kind van G. Spencer en Gladys Condie Monson. Aan vaders kant is hij van Zweedse en Engelse afkomst, en aan zijn moeders kant, Schots. Zijn overgrootvader was Mons Okeson, en dus, volgens het stelsel van Zweedse achternamen, heette zijn grootvader Nels Monson. Beginnend met zijn vader volgde de achternaam het Amerikaanse stelsel en bleef Monson. President Monson draagt de voornamen van zijn grootvader aan moeders kant, Thomas Sharp Condie, en zijn vader, Spencer Monson.

President Monson groeide op aan de westkant van Salt Lake City in een buurt die niet echt bekend is om zijn welvarende en invloedrijke gezinnen, maar hij werd wel omringd door menslievende, hardwerkende mannen en vrouwen, in het bijzonder bij hem thuis. Het gezin woonde praktisch aan de spoorlijn, en hun huis was bekend onder de vele passanten die in de crisistijd in de jaren dertig van de vorige eeuw langs het spoor reisden. Als die reizigers — sommigen in hun tienerjaren — bij de Monsons op de achterdeur klopten, wist het gezin dat Gladys Monson hen aan de keukentafel zou laten plaatsnemen terwijl zij een sandwich voor ze klaarmaakte en een glas melk inschonk. En soms was het Tommy’s taak om een bord met warm eten dat door zijn moeder was bereid naar een eenzame buurman, ‘oude Bob’, te brengen, die in een huis van Toms opa woonde. In de buurt van de Monsons waren veel mensen die door hun christelijke liefdadigheid werden gezegend.

Vaak vergezelde de jonge Tom zijn vader, die op zondagmiddagen ‘oom Elias’ ophaalde om met hem een ritje buiten de stad te maken. President Monson herinnert zich hoe zijn vader zijn fragiele oom, gehandicapt door artritis, naar de auto droeg en de oude man op de voorbank zette, waar hij het beste uitzicht had. ‘Het was een kort ritje en er werd niet veel gezegd, maar o, wat een nalatenschap van liefde!’, herinnerde president Monson zich. ‘Vader heeft me nooit uit de Bijbel over de barmhartige Samaritaan voorgelezen. In plaats daarvan nam hij me met oom Elias mee in die oude Oldsmobile uit 1928 en leerde mij zo een les die ik nooit zal vergeten.’

Ook zal hij niet licht vergeten dat zijn vader een harde werker was. G. Spencer Monson stond erom bekend dat hij elk karwei afmaakte en goed werk leverde. Hij was manager bij een drukkerij en Tom raakte al jong in zijn leven vertrouwd met dat ambacht. Hij zou er carrière in maken. Na in 1948 cum laude te zijn afgestudeerd aan de University of Utah in bedrijfskunde, werd hij hoofd van de reclameafdeling van Deseret News, het dagblad waarvan de kerk eigenaar is. (Later in zijn leven — daar hij vindt dat niemand te oud is om te leren — zou hij een mastergraad in bedrijfsadministratie halen terwijl hij lid was van het Quorum der Twaalf!) Hij zou elf jaar bij de krant en in het drukkersvak werken, totdat hij in 1959 werd geroepen om de Canadese Zending te presideren. Na zijn termijn van zendingspresident keerde hij terug op de positie van algemeen manager van Deseret Press, de drukkerij van de krant. Gedurende zijn loopbaan zou hij dezelfde zorg en aandacht aan het drukkerswerk besteden als hij zijn vader jaren eerder had zien doen.

Jongensjaren in een hecht gezin

Foto’s van de jonge Tommy laten een knappe knaap zien met een levendige, aanstekelijke uitstraling en soms een kwajongensachtige blik in de ogen. Hij is de eerste om toe te geven dat hij ondeugend was. Hij vertelt het volgende verhaal over zijn tijd in het jeugdwerk:

‘Het staat mij nog helder voor de geest dat wij tijdens mijn jaar als trekker [een klas voor tienjarigen] niet altijd even braaf waren in het jeugdwerk. Ik had een heleboel energie en ik vond het moeilijk om stil te zitten. Melissa Georgell was onze jeugdwerkpresidente van de wijk. Op een dag vroeg ze me of ze even met mij kon praten. We gingen op een bank op de voorste rij in de kapel zitten, en toen begon ze te huilen. Ze vertelde mij dat ze verdrietig was, omdat vooral de jongens zich niet gedroegen tijdens de opening van het jeugdwerk. Argeloos vroeg ik: ‘Kan ik u ergens mee helpen, zuster Georgell?’

‘Met een glimlach op haar gezicht en een twinkeling in haar ogen, antwoordde ze: ‘Zou je dat willen doen?’

‘Ik zei dat ik zou helpen. De problemen in het jeugdwerk bestonden vanaf die dag niet meer’, lacht hij.

Op 500 South en 200 West in Salt Lake City, had Thomas Condie vier huizen voor zijn dochters en hun gezin gebouwd. In ‘Condie’s Terrace’, zoals dat blok in de volksmond heette, wist Tommy Monson zich altijd omringd door familie, en liep hij net zo makkelijk bij zijn neven binnen alsof hij er woonde. Ook genoot hij van de bezoekjes aan de boerderij van de Condies in Granger, een gebied in de Salt Lake Valley, dat toen landelijk was, maar nu bezaaid is met woonwijken en winkelcentra. Tot halverwege zijn tienerjaren, toen zomerbaantjes veel tijd in beslag gingen nemen, bracht hij graag tijd door rond het zomerhuisje van de familie in Vivian Park in Provo Canyon, een kleine honderd kilometer van Salt Lake City. Daar trok hij op met zijn neven en zwom hij in de rivier (waarbij hij een keer een jonge vrouw van de verdrinkingsdood redde). Daar ook leerde hij vissen, wat hij zijn hele leven met liefde zou blijven doen.

Ook leerde hij op eenden en ander gevogelte jagen, maar later in zijn leven zette hij zich toch liever in voor de bescherming van vogels. In zijn jongensjaren was hij gefascineerd door duiven en hij begon ze te fokken. Uiteindelijk zouden zijn duiven prijzen in de wacht slepen. Het staat vast dat zijn duiven de sleutel waren tot diepgaande lessen in leiderschap.

Toen Tom Monson bijvoorbeeld president was van het lerarenquorum in zijn wijk, was hij zeer gevleid dat zijn quorumadviseur interesse toonde voor zijn duiven. Toen vroeg de adviseur: ‘Zou je een koppel rasechte Birmingham Roller-duiven van me willen hebben?’ Het vrouwtje van het koppel was bijzonder legde de adviseur uit; ze had maar één oog, het andere had ze verloren aan een kat. Op advies van de adviseur hield hij ze tien dagen lang in zijn duiventil, waarna hij ze losliet om te kijken of ze terugkwamen. De doffer kwam terug, maar de duivin vloog rechtstreeks terug naar het huis van de adviseur. Toen Tom haar ging ophalen, sprak de adviseur met hem over een jongen in het quorum die inactief was. Tom antwoordde: ‘Ik zal zorgen dat hij van de week bij de quorumvergadering is.’ Hij nam de duif mee naar huis, maar de eerstvolgende keer dat hij het koppel losliet, vloog de duivin weer terug naar het huis van de adviseur. Toen Tom de duif weer ging ophalen, sprak de adviseur over een andere jongen die al een tijdje niet in de quorumvergadering was verschenen. En elke keer als de duif werd losgelaten, keerde ze terug naar het huis van de adviseur, en elke keer ging Tom haar terughalen, en dan was er weer een gesprek over nog een jongen.

‘Ik was al volwassen’, zegt president Monson, ‘toen ik eindelijk besefte dat Harold, mijn adviseur, me echt een bijzondere duif had gegeven — de enige duif waarvan hij wist dat ze elke keer bij hem zou terugkomen als ze werd losgelaten. Het was zijn geïnspireerde manier om elke twee weken een persoonlijk priesterschapsgesprek met de quorumpresident leraren te hebben. Dankzij die gesprekken en die oude eenogige duif werd iedere jongen in dat lerarenquorum actief.’

Man worden

Halverwege zijn tienerjaren maakte de Tweede Wereldoorlog tegen wil en dank deel uit van de toekomst van de jongens van zijn leeftijd. Tom had de middelbare school doorlopen en zich ingeschreven voor de University of Utah. Toen hij bijna achttien was, zag het ernaar uit dat hij voor de militaire dienst zou worden opgeroepen. Hij besloot voor de marine van de Verenigde Staten te kiezen. Toen hij zich ging aanmelden nam hij ter plekke een beslissing die van grote invloed op zijn toekomst zou zijn: hij besloot zich aan te melden voor de Navy Reserve. Dat betekende dat zijn dienstverband kort na het einde van de oorlog, als de strijdkrachten werden ingekrompen, zou worden beëindigd. Daardoor kon hij naar huis terugkeren en zijn opleiding vervolgen én zijn verkering met Frances Beverly Johnson voortzetten. (Hij bekent dat hij de laatste reden toen veel en veel belangrijker vond dan de eerste!)

Tom en Frances hadden elkaar in het eerste jaar op de universiteit leren kennen. Hij zat al gebeiteld bij haar familie bij de eerste keer dat hij werd voorgesteld. Toen Tom langskwam, kwam Frances’ vader aandragen met een foto van twee zendelingen van jaren daarvoor, beiden met een hoge hoed op. Hij wees op een van de mannen op de foto en vroeg Tom of hij familie was van deze Monson. Ja, antwoordde Tom, dat was Elias, de oom van zijn vader. Er verschenen tranen in de ogen van Frances’ vader toen hij uitlegde dat mede dank zij de inbreng van ouderling Elias Monson zijn familie het evangelie had aanvaard. Tom glimlachte innerlijk, omdat hij wist dat deze verkering wel een heel goede start had.

Thomas Monson en Frances Johnson trouwden op 7 oktober 1948 in de Salt Laketempel.

Zuster Monson kan zich geen tijd herinneren dat haar man niet druk was voor de kerk. ‘Tom was in het begin van ons huwelijk eerst werkzaam als wijkadministrateur en daarna als superintendent van de JMOOV, en sinds die tijd is hij van de ene functie naar de andere gegaan’, zegt ze met een glimlach. Hij heeft sinds mei 1950 zware leiderfuncties vervuld, toen hij op 22-jarige leeftijd als bisschop werd geroepen. ‘Ik heb het nooit als een opoffering ervaren om mijn man het werk van de Heer te zien doen’, zegt zuster Monson. ‘Het is mij tot zegen geweest en het is onze kinderen tot zegen geweest. Hij wist heel goed dat ik van hem verwachtte dat hij deed wat hij moest doen om de kerk te dienen.’

President Monson zegt dat de steun van zijn vrouw van grote invloed is geweest op zijn bediening. ‘Ik heb Frances niet een keer horen klagen over mijn kerktaken’, zegt hij. ‘Ik ben vele dagen en nachten weggeweest voor de kerk en heb maar zelden naast haar gezeten in een kerkelijke bijeenkomst. Maar er is niemand zoals zij — absoluut niemand. Zij steunt mij in elk opzicht en ze is een vrouw met een sereen, maar groot geloof.’

Zij was, zo erkent hij, de grote kracht achter het hechte gezin waarin hun drie kinderen zijn grootgebracht: Thomas Lee, Ann Frances, en Clark Spencer Monson. Die drie kinderen en hun partners hebben president en zuster Monson acht kleinkinderen en vier achterkleinkinderen geschonken.

Clark S. Monson, hun zoon, zegt dat hoewel zijn vader vaak weg was voor de kerk en veel weekenden afwezig was, ‘hij toch altijd tijd wist vrij te maken voor zijn kinderen, en dat doet hij nog steeds. Ik heb mij nooit misdeeld gevoeld door mijn pa. Als hij thuis was, speelde hij spelletjes met ons en nam ons mee om een ijsje te gaan eten. In de zomer had hij meer vrije tijd en dan gingen we naar het zomerhuisje in Provo Canyon. Ik ben heel vaak gaan vissen met mijn vader. Ik kan mij geen betere manier voorstellen waarop een vader en zoon tijd met elkaar kunnen doorbrengen.’

Ann Monson Dibb, de dochter van president en zuster Monson, zegt dat ze altijd geweten heeft dat een van de beste manieren om haar vader te steunen en te eren was haar moeder te steunen en te eren. Haar vader, zegt ze, heeft zijn kinderen, en nu zijn kleinkinderen, altijd liefgehad en altijd gesteund. ‘Mijn jongens vonden het heerlijk om opa te kunnen helpen met het maaien van het gazon’, zegt ze. ‘Ze werken graag aan zijn zijde.’ En ze voegt eraan toe: ‘Iedereen in de familie zit maar al te graag rond het kampvuur bij het zomerhuisje van de familie om, terwijl ze marshmallows roosteren, naar de verhalen van opa te luisteren.’ Mijn vader heeft ons altijd royaal laten meedelen in wat hij had geleerd, zegt ze.

En wat hij geleerd heeft, leerde hij uit ervaring en door hard te werken, eigenlijk al op jonge leeftijd. Wie zal zich, bijvoorbeeld, niet geïntimideerd voelen als men al op zo’n jonge leeftijd tot bisschop wordt geroepen. Het was een grote wijk van 1080 leden, onder wie 84 weduwen die aandacht van de bisschop nodig hadden. Maar bisschop Monson had geen tijd om al te veel stil te staan bij de werkdruk; hij bad en ging aan de slag. Hij werkte hard, hij had lief, hij bemoedigde; het was zijn taak, maar het was ook wat zijn hart hem ingaf. Hij was ‘belast met de opdracht van de Heer’ (LV 64:29).

‘Mijn vader leeft naar drie teksten uit Jakobus’, zegt zuster Dibb. ‘Ten eerste, Jakobus 1:22: “We moeten daders van het woord zijn, en niet alleen hoorders.” Ten tweede, Jakobus 1:25: “Doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen.” En ten derde, Jakobus 1:27: “Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren.”’ Ze zegt dat president Monson de Heiland tot voorbeeld neemt in de manier waarop hij anderen hulp biedt. ‘Ongeacht wat hun beproeving of verdriet is, hij steekt de helpende hand toe. Hij bouwt ze op, kalmeert ze en steunt ze terwijl zij hun eigen geloof en vertrouwen in hun Heiland, Jezus Christus, aanwenden.’

Trouw aan vrienden en aan de Heer

Zijn toegewijde aandacht voor zijn dierbare vrienden onderstreept een van zijn kwaliteiten die het meest in het oog springt bij hen die hem goed kennen: zijn trouw. Met hen die zijn vrienden zijn — en bijna iedereen die hij ontmoet wordt een vriend van hem — ontstaat er een band die nooit meer wordt verbroken. Vrienden uit zijn jeugd zijn nog steeds goede vrienden. Wanneer daartoe in de gelegenheid, zou hij bijvoorbeeld bij een basketbalwedstrijd van de Utah Jazz, overheids- en zakenlieden of andere invloedrijke kennissen kunnen uitnodigen om met hem in een van de skyboxes plaats te nemen. Maar veeleer zal hij ervoor kiezen om een paar minder prominente vrienden uit het verleden uitnodigen en met hen enthousiast naar de wedstrijd te kijken. Zelfs wie die vrienden niet kent, zal graag naar president Monson luisteren terwijl hij praat over de goede tijden die hij met ze heeft gehad, en uit de spreektoon kunnen opmaken dat hij hen nog steeds zeer is toegedaan.

Dat brengt ons op een ander soort trouw dat zo kenmerkend is voor Thomas S. Monson — trouw aan de stem van de Geest. Als jonge bisschop kreeg hij op een avond een telefoontje waarin hem werd medegedeeld dat een bejaard lid van zijn wijk met spoed in het veteranenziekenhuis in Salt Lake City was opgenomen. Zou hij kunnen langsgaan om de man een zegen te geven?, was de vraag. Bisschop Monson legde uit dat hij op het punt stond om naar een ringvergadering te gaan, maar dat hij na afloop bij het ziekenhuis zou langsgaan. In die vergadering voelde hij zich niet op zijn gemak. De ingeving was onmiskenbaar: Verlaat onmiddellijk de vergadering en ga meteen naar het ziekenhuis. Maar het zou heel onbeleefd zijn om weg te gaan terwijl de ringpresident aan het woord was, toch? Hij wachtte tot na de toespraak van de ringpresident en liep toen snel naar de deur, zelfs nog voor het slotgebed was uitgesproken. In het ziekenhuis aangekomen, rende hij de gang door. Er liepen mensen in en uit de kamer waar de man lag. Een verpleegster hield de bezoeker tegen. ‘Bent u bisschop Monson?’, vroeg ze. ‘Ja’, was zijn angstige antwoord. ‘Het spijt me’, ging de verpleegster verder. ‘De patiënt riep uw naam vlak voordat hij overleed.’

Toen de jonge bisschop die avond het ziekenhuis verliet, nam hij zich plechtig voor dat hij nooit meer een ingeving van de Heer naast zich neer zou leggen. Niemand zal zich daar meer op hebben toegelegd dan hij. Want zijn leven is een aaneenschakeling geweest van wonderen, doordat hij sindsdien gehoor heeft gegeven aan de ingevingen van de Geest.

Misschien stond die ervaring in het ziekenhuis hem voor de geest toen hij jaren later als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen een ringconferentie bezocht, die een onverwachte wending zou nemen. Hij was dat weekend oorspronkelijk toegewezen aan een andere ring, maar om de een of andere reden kwam daar verandering in. Ouderling Monson kon geen speciale reden bedenken toen president Ezra Taft Benson (1899–1994), toenmalig president van het Quorum der Twaalf, zei: ‘Broeder Monson, ik heb het gevoel dat u naar de ring Shreveport in Louisiana moet gaan.’

Bij aankomst in Shreveport kreeg ouderling Monson te horen dat de tienjarige Christal Methvin, die kanker in een vergevorderd stadium had, graag een zegen van één algemeen autoriteit in het bijzonder wilde ontvangen — namelijk van hem. Hij bekeek het schema van de ringbijeenkomsten en zag dat er geen tijd was voor een rit van 130 km naar het huis van Christal. Hij vroeg de ringpresident om Christal te laten gedenken in de gebeden van de ringconferentie. Het gezin Methvin begreep het afstandsprobleem, maar bad niettemin dat de wens van hun dochter in vervulling mocht gaan. Ouderling Monson was zich aan het voorbereiden op zijn toespraak in de leidersvergadering op de zaterdagavond toen, zo herinnert hij zich, ‘ik een stem tegen mijn geest hoorde spreken. De boodschap was kort, de woorden bekend: “Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het koninkrijk Gods” (Marcus 10:14).’ Met de hulp van de ringpresident werd er snel een bezoek aan het gezin Methvin voor de volgende morgen geregeld. Het was een plechtige en heilige ervaring voor de betrokkenen. Slechts vier dagen na de verlangde zegen, keerde Christal terug naar huis, naar haar hemelse Vader.

Vaak zorgden gebeurtenissen zoals deze voor een geestelijk sneeuwbaleffect in het leven van anderen. In de algemene oktoberconferentie van 1975 sprak ouderling Monson over Christal. Daar hij een blond meisje van ongeveer de leeftijd van Christal op het balkon van de Tabernakel zag, voelde hij zich ertoe gedreven om zijn toespraak tot haar te richten. Na over de hartewens van Christal te hebben gesproken die haar hemelse Vader liefdevol honoreerde, zei ouderling Monson tot slot: ‘Tot jou, mijn vriendinnetje op het balkon, en tot alle gelovigen, geef ik mijn getuigenis dat Jezus van Nazaret van kleine kinderen houdt, dat Hij naar uw gebeden luistert en die verhoort.’

Toen ouderling Monson na afloop van die conferentiebijeenkomst naar zijn kantoor terugkeerde, bleek dat het jonge blonde meisje van het balkon en haar grootmoeder op hem zaten te wachten. Het meisje had zich afgevraagd of zij zich moest laten dopen; iemand in haar omgeving had haar geadviseerd daarmee te wachten tot ze achttien was. Ze had haar oma gevraagd om met haar naar de conferentie te gaan, in het geloof dat Jezus haar antwoord zou geven. Zij pakte ouderling Monsons hand vast en zei: ‘Hij heeft via u mijn gebed verhoord. Dank u.’ Al gauw liet ze zich dopen.

De bediening van Thomas S. Monson wordt gekenmerkt door geregeld terugkerende, ingrijpende ervaringen met de ingevingen van de Geest — een bezoekje op het juiste moment om een zegen te geven, de leniging van een onbesproken behoefte, de inschakeling van leiders en leden om hulp te bieden aan iemand die dat hard nodig heeft. President Monson zou uitleggen dat die ervaringen zijn gekomen door de werkingen van de Heillige Geest en niet door een bijzonder talent of bijzondere aanleg van hem. ‘Het aangenaamste gevoel dat men in deze wereld kan hebben is de hand van de Heer op je schouder te hebben’, zegt hij geëmotioneerd. ‘Toen ik als jongen mijn patriarchale zegen ontving, werd mij gezegd dat ik de gave des onderscheids zou hebben. Ik moet zeggen dat die uitspraak ten volle in vervulling is gegaan.’ De lessen die hij als jonge man leerde zijn in de loop der jaren in kracht toegenomen en aangevuld.

Oproep tot dienstvaardigheid

We hebben al gezien hoe jong Thomas was toen hij tot leiderfuncties werd geroepen. Op 22-jarige leeftijd werd hij als bisschop van de wijk 6–7 in de ring Temple View in Salt Lake City geroepen. Hij was 27 toen hij geroepen werd als raadgever in het presidium van die ring. Hij was in die functie werkzaam toen hij op 31-jarige leeftijd als president van de Canadese Zending werd geroepen. Toen hij terugkeerde uit Canada werd hij als lid van de hoge raad geroepen en nam hij zitting in verschillende algemene kerkelijke comités. Het was iets meer dan een jaar later, op 36-jarige leeftijd, dat hij geroepen werd tot het heilige apostelambt.

Toen Thomas S. Monson geroepen werd om een opengevallen plek in het Quorum der Twaalf Apostelen in te nemen, kunnen de leden die niets van zijn achtergrond wisten, gedacht hebben dat hij uit het niets ten tonele was verschenen. Het was sinds 1910 niet meer gebeurd dat een man zo jong tot dat ambt werd geroepen, toen Joseph Fielding Smith op 33-jarige leeftijd werd geroepen. Maar wie hem kenden, wisten dat ouderling Monson was voorbereid op het ambt.

Hij ging al vroeg in zijn leven om met leiders van de kerk. President Harold B. Lee (1899–1973) was president van zijn ring geweest, en in 1950 had Tom Monson zich tot zijn vriend gewend, die toen al deel uitmaakte van het Quorum der Twaalf, om raad over een belangrijke beslissing. Toen Tom na de Tweede Wereldoorlog als onderofficier belast met administratieve werkzaamheden in de Navy Reserve werkzaam was, bood men hem een baan als marineofficier aan. Zou hij ingaan op dat aanbod, hoewel hij wist dat zijn eenheid uitgezonden zou kunnen worden? Toen ouderling Lee hem adviseerde het aanbod af te slaan en de marine vaarwel te zeggen, had Tom daar zo zijn bedenkingen over, omdat de bevordering tot officier iets was wat hij altijd had gewild. Hij volgde de raad niettemin op. Toen Tom niet lang daarna als bisschop werd geroepen, legde ouderling Lee, die hem aanstelde, uit dat de roeping van bisschop waarschijnlijk niet was gekomen als hij voor een carriére bij de marine had gekozen. Noch, zo nemen we aan, de reeks belangrijke roepingen die daarna volgden.

Het was ouderling Lee naar wie Thomas Monsons oudste zoon, Tom, is vernoemd. De tweede zoon van de Monsons, Clark, is vernoemd naar een andere vriend van de familie: president J. Reuben Clark (1871– 1961), raadgever in het Eerste Presidium. In zijn baan van drukker werkte Tom Monson nauw samen met president Clark in verband met de boeken van de kerkleider, met inbegrip van het klassieke werk, Our Lord of the Gospels. De relatie tussen de twee mannen had veel weg van een relatie tussen vader en zoon.

Tom Monson kreeg door zijn werk ook een goede band met en grote bewondering voor ouderling LeGrand Richards (1886–1983) van het Quorum der Twaalf. Toen hij het zendingsgebied in Toronto presideerde, leerde hij de Canadese zakenman en politicus, Nathan Eldon Tanner (1898–1982) kennen. En de opengevallen plek die Thomas Monson in 1963 innam in het Quorum der Twaalf was ontstaan doordat president Tanner vanuit dat quorum in het Eerste Presidium was geroepen, als raadgever van president David O. Mckay (1873–1970).

Terug in Salt Lake City na zijn werkzaamheden als zendingspresident, werd broeder Monson geroepen in het comité zendingswerk van de kerk, dat toen werd voorgezeten door ouderling Spencer W. Kimball (1895–1985) van het Quorum der Twaalf. Thomas had ook zitting in het genealogisch comité onder leiding van ouderling Tanner. Later was hij werkzaam in het comité coördinatie volwassenen en het huisonderwijscomité onder leiding van ouderling Marion G. Romney (1897–1988), die toen lid was van het Quorum der Twaalf Apostelen en later raadgever in het Eerste Presidium was. Broeder Monson werd zo in beslag genomen door zijn werk in de comités van de kerk dat hij op de dag dat hij tot het Quorum der Twaalf Apostelen werd geroepen, dacht dat president McKay een van zijn taken in de comités met hem wilde bespreken, toen hij in zijn kantoor werd geroepen.

Een leerling, een leraar

In het begin van zijn omgang met kerkleiders was ouderling Monson uitermate leergierig. Zowel zijn talent en aanleg voor dienstvaardigheid werd alom bekend onder zijn broeders van het quorum. President Kimball noemde hem ‘een oprecht “doe het”-mens’ — iemand die ‘prompt en resoluut handelt’. Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van de Twaalf noemde hem eens een ‘genie in kerkbestuur’. Ouderling James E. Faust (1920–2007), die later met hem in het Eerste Presidium diende, heeft over zijn grote trouw aan anderen gezegd: ‘Dat verstand van hem vergeet niets, maar zijn hart ook niet — vooral mensen niet.’ Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf heeft over Thomas Monson gezegd dat zijn bestuurlijke en leidinggevende talenten ‘van nature in hem zitten. Hij hoeft geen twintig jaar na te denken over een kwestie om het belang ervan in te zien. Terwijl anderen nog in de stofomslag van de kwestie verdiept zijn, heeft hij de inhoud al verslonden.’ President Boyd K. Packer, die al hun jaren samen in het Quorum der Twaalf naast president Monson heeft gezeten, heeft dit over hem gezegd: ‘Als ik iemand nodig had om een gevoelige kwestie zorvuldig door de raden van de kerk te loodsen, dan zou ik daar Thomas S. Monson voor uitkiezen.’

Toen president Monson nog deel uitmaakte van het Quorum der Twaalf Apostelen was hij voorzitter van het coördinatiecomité volwassenen, het comité zendingswerk en het comité welzijnszorg tegelijk. Zijn interesse in welzijnszaken is alom bekend; hij is de stuwende kracht achter de betrokkenheid van de kerk bij de leniging van behoeften in de samenleving, zowel in de Salt Lake Valley als in de wereldwijde kerk. Zijn interesse is niet abstract. Hij heeft letterlijk zijn eigen kleding weggegeven aan leden die zo in nood waren dat ze geen nieuwe kleding konden kopen. De hulp die hij geeft is vaak niet bekend aan het grote publiek. ‘Zo veel vindt in stilte plaats’, zegt zijn dochter, Ann. Vaak horen zijn zoons of dochter er pas later van uit de mond van de mensen die zijn geholpen. ‘Zelfs wij, zijn kinderen, weten niet alles wat hij doet’, zegt ze.

In het Quorum der Twaalf zat ouderling Monson ook het comité leiderschapszaken voor, verantwoordelijk voor de instructie van algemene autoriteiten in kerkprogramma’s, zodat zij op hun beurt die instructie kunnen doorgeven in ringconferenties. Was hij eerder een leergierige leerling van al die grote leiders die hem voorgingen in de rangen van de bijzondere getuigen van de Heer Jezus Christus, nu is hij een bereidwillige en kundige leraar van ons die na hem kwamen. Ik ben — als een van de juniorleden in het Quorum der Twaalf Apostelen — samen met alle andere broeders in het quorum in grote mate beïnvloed door president Monson. Zijn enthousiasme, zijn oog voor detail, zijn persoonlijke lessen uit een ervaringsvol leven — die en zoveel andere invloeden hebben grote impact gehad, vooral omdat ze al zo lang komen van iemand die op zo’n jonge leeftijd tot het apostelambt is geroepen. We hebben zijn trouw gevoeld bij zulke zaken, zoals eens zijn eerste vrienden aan de westkant van Salt Lake City dat hebben gevoeld.

President Monson heeft sinds zijn twintigste de jongeren van de kerk gediend en gesterkt. Zijn zorg voor het geestelijke welzijn van de jeugd is zichtbaar in zijn eigen leven. Hij heeft bijvoorbeeld al vanaf 1969 zitting in het dagelijks bestuur van de Boy Scouts of America, en vanwege zijn verdiensten heeft hij de hoogste nationale en internationale scoutingonderscheidingen ontvangen.

Door zijn kerkroepingen heeft hij wereldwijd kennisgemaakt met leiders bij overheden, in de zakenwereld en in burgerzaken. Door het respect dat hij van hen heeft gekregen, kon hij zijn invloed laten gelden ten gunste van de kerk. Een van zijn belangrijkste prestaties was dat hij toestemming wist te krijgen voor de bouw van een tempel in de voormalige DDR, toen nog achter het IJzeren Gordijn. Ook lukte het hem om diezelfde regering zover te krijgen dat de zendelingen van de kerk het land in en uit mochten gaan voordat de Berlijnse Muur viel.

De bediening van president Monson is te boek gesteld — een boek dat de heiligen der laatste dagen, jong en oud, graag lezen. De opbouwende verhalen uit zijn toespraken en boeken houden stand omdat ze de uitstraling hebben van moderne gelijkenissen. Veel van die verhalen zijn bijeengebracht in een boek dat in 1994 is verschenen: Inspiring Experiences That Build Faith: From the Life and Ministry of Thomas S. Monson. Op de pagina na de inhoudsopgave staat deze kop: ‘Dienstvaardigheid’. Onder deze kop staat de bekende tekst uit Mosiah 2:17: ‘Wanneer gij in de dienst van uw naasten zijt, [zijt] gij louter in de dienst van uw God.’ Dat is een passende schriftuurlijke raad die goed samengaat met het leven van Thomas S.Monson, want hij heeft haar diep in zijn hart gegrift. Hij leeft ernaar.

Toegewijd leven

In de vele dienstvaardige jaren heeft president Monson zich aan de belofte gehouden die hij op 4 oktober 1963 heeft gedaan, de dag dat hij werd gesteund als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen. Toen hij de eerste keer als algemeen autoriteit in de tabernakel sprak, zei hij:

‘Mijn oprechte gebed is nu, president McKay, dat ik u en mijn broeders altijd zal gehoorzamen. Ik draag mijn leven op, alles wat ik heb. Ik zal echt alles geven wat ik in mij heb om te worden wat u wilt dat ik word. Ik ben dankbaar voor de woorden van Jezus Christus, onze Heiland:

‘“Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen’ (Openbaring 3:20).

‘Ik bid vurig, broeders en zusters, dat deze belofte van onze Heiland in mijn leven in vervulling zal gaan.’

Nu hij de kerk leidt, zal president Monson wellicht hetzelfde tegen ons allen zeggen wat hij in september 2007 in de algemene ZHV-bijeenkomst tegen de zusters heeft gezegd: ‘Bid niet om taken die u aankunt, maar om de capaciteiten waarmee u uw taken aankunt. Dan is de uitvoering van uw taken geen wonder, maar bent ú het wonder.’ Voor wie hun twijfels hebben over hun kundigheid, zou hij er misschien aan toevoegen wat hij in de algemene aprilconferentie van april 1996 heeft gezegd: ‘Bedenk dat dit werk niet enkel van u of van mij is. Het is het werk van de Heer, en als wij in dienst van de Heer zijn, hebben wij recht op zijn hulp. Denk eraan: wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.’ Het is duidelijk voor hen die hem kennen dat de Heer president Thomas S. Monson geschikt gemaakt heeft voor zijn huidige roeping.

In 1985, het jaar dat hij in het Eerste Presidium werd geroepen, gaf hij aan zijn dierbaren zijn persoonlijke memoires in boekvorm. In dat boek schreef hij: ‘Terugkijkend op mijn leven erken ik zonder meer de leidende invloed van mijn liefdevolle hemelse Vader. Ik getuig dat zijn waakzame zorg en beloofde zegeningen mij zeer welkom waren. Zijn woorden hebben post gevat in mijn leven: “Ik zal voor uw aangezicht uitgaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen” (LV 84:88).’

Na zijn dank te hebben geuit jegens zijn geliefde Frances en hun kinderen en kleinkinderen, schrijft hij tot slot: ‘Moge ik altijd bezig zijn met “de opdracht van de Heer.”’

Die gebedvolle hoop, 23 jaar geleden geuit, is nu zekerheid geworden. Thomas Spencer Monson zal, hiertoe door God geroepen, de rest van zijn leven ‘rondgaan en weldoen’, zoals de Heiland die hij zeer liefheeft, vóór hem heeft gedaan. Hij zal in zijn voetsporen treden, en dat zal hij doen met de inspiratie van een lievelingsschilderij, die hem elke dag van zijn heilige bediening zal leiden.