Bibliotheek
Les 28: 2 Nephi 6–8


Les 28

2 Nephi 6–8

Inleiding

Toen Nephi over de bediening van zijn volk schreef, nam hij ook een tweedaagse leerrede van zijn jongere broer Jakob op. Die leerrede staat in 2 Nephi 6–10 en dit is de eerste van drie lessen over die hoofdstukken. Aan het begin van de leerrede las Jakob profetieën van Jesaja voor aangaande de verstrooiing en vergadering van Israël. Daarmee toonde hij aan dat ‘de Here God […] zijn verbonden die Hij met zijn kinderen heeft gesloten, [zal] nakomen’ (2 Nephi 6:12).

Onderwijstips

2 Nephi 6

Jakob getuigt dat de Heer zijn verbondsvolk indachtig zal zijn

Om de cursisten duidelijk te maken dat Jakobs leringen ook voor hen relevant zijn, laat u ze overdenken hoe ze zouden reageren als een vriend, vriendin of familielid onvriendelijk tegen hen deed, niet wilde geloven wat ze zeiden of door zijn of haar daden of houding liet merken dat de band die ze hadden er niet meer toe deed.

Laat de cursisten de volgende vraag in stilte overwegen:

  • Heb je je ooit zo ten opzichte van de Heer gedragen?

Leg uit dat we in 2 Nephi 6–8 kunnen zien hoe de Heer reageert op wie zich van Hem hebben afgekeerd. Deze hoofdstukken bevatten Nephi’s verslag van een deel van de leerrede van zijn broer Jakob. De rest van Jakobs leerrede is opgetekend in 2 Nephi 9–10. Die hoofdstukken komen in de volgende twee lessen aan bod.

Vraag een cursist 2 Nephi 6:3–4 en 9:1, 3 voor te lezen. Laat de klas aangeven waarom Jakob deze leerrede hield.

Vraag een cursist om op het bord te schrijven. Vraag hem of haar de kop Doeleinden van Jakobs leerrede op het bord te zetten. Laat de cursisten vervolgens vertellen wat ze ontdekt hebben in de verzen die zojuist zijn gelezen. Laat de cursist bij het bord de antwoorden van de klas onder de kop zetten. Maak de cursisten duidelijk dat Jakob zijn volk onderrichtte met het oog op ‘het welzijn van [hun] ziel’ (2 Nephi 6:3). Hij had voor ogen ze ‘de naam van [hun] God [te laten] verheerlijken’ (2 Nephi 6:4), ‘bekend te maken met de verbonden des Heren’ (2 Nephi 9:1) en zich te laten ‘verheugen en [hun] hoofd voor eeuwig [te laten] opheffen’ (2 Nephi 9:3). Zie erop toe dat die doeleinden in de lijst van de cursisten voorkomen. Laat de cursisten bij hun studie van Jakobs leerrede op leringen letten waarmee die doeleinden worden vervuld.

Teken de volgende tijdlijn op het bord. (U kunt dat misschien al doen voordat de les begint.) Vraag een cursist 2 Nephi 6:4 voor te lezen. Wijs erop dat Jakob aan het begin van zijn leerrede zei dat hij zou spreken over de omstandigheden in zijn tijd en van die in de toekomst (‘dingen die nu zijn, en die zullen komen’).

Afbeelding
Timeline

Wijs nummer 1 op de tijdlijn aan.

  • Wat zegt Jakob in 2 Nephi 6:8 dat er met de Joden in Jeruzalem was gebeurd omdat zij zich van de Heer hadden afgekeerd? (Sommigen waren gedood en anderen waren gevankelijk weggevoerd. U kunt de cursisten er op wijzen dat Lehi, Jeremia en andere profeten hadden geprofeteerd dat die dingen zouden gebeuren. Hun profetieën gingen in ongeveer 587 v.C. in vervulling, toen de Babyloniërs Jeruzalem in bezit namen en vele Joden gevankelijk naar Babylon overbrachten. Zie ‘Chronologisch overzicht’ in de Gids bij de Schriften voor deze en andere datums.)

Wijs nummer 2 aan.

  • Wat zou er volgens de eerste zin van 2 Nephi 6:9 uiteindelijk gebeuren met de nakomelingen van de Joden die gevankelijk naar Babylon waren weggevoerd? (Zij zouden naar Jeruzalem terugkeren. Deze profetie ging in ongeveer 537 v.C. in vervulling, toen koning Kores de Joden toestemming gaf om naar hun thuisland terug te keren.)

Wijs nummer 3 aan en leg uit dat Jakob profeteerde dat de Heiland gedurende zijn aardse leven onder de Joden zou wonen.

  • Welke woorden in 2 Nephi 6:9–10 geven aan hoe sommige Joden zich jegens de Heiland zouden gedragen en voelen tijdens zijn aardse bediening? (Mogelijke antwoorden: ‘Hem geselen en kruisigen’ en ‘hun hart hebben verstokt en hun hals verstard tegen’ Hem.)

  • Wat zou er volgens 2 Nephi 6:10–11 gebeuren met de Joden die de Messias zouden verwerpen? (Zij zouden in het vlees worden gekweld, verstrooid, geslagen en gehaat.)

Vraag de cursisten 2 Nephi 6:6–7, 11–12, 14, 17 door te lezen. U kunt eventueel uitleggen dat Jakob in vss. 6–7 een profetie van Jesaja voorleest over de herstelling van het evangelie en de vergadering van het huis van Israël. Vraag de cursisten zinsneden aan te duiden die aangeven hoe de Heer zou reageren op het huis van Israël, het verbondsvolk van de Heer, ook al zou men Hem verwerpen. Vraag de cursisten welke zinsneden ze hebben gevonden. Maak ze de betekenis van enkele van die zinsneden duidelijk aan de hand van de volgende vragen:

  • Wat houdt de Heer ‘verwachten’ in 2 Nephi 6:7 volgens jou in?

  • Jakob beloofde dat ‘de Heer barmhartig [zou] zijn’ jegens Israël (2 Nephi 6:11). In welke opzichten verwijzen sommige zinsneden die je hebt aangeduid op de barmhartigheid van de Heer?

  • Jakob beloofde ook dat de Heer zich zou opmaken om Israël ‘terug te winnen’ (2 Nephi 6:14). Wat denk je dat het betekent dat de Heiland iemand terugwint?

  • Wat moeten we volgens 2 Nephi 6:11–12, 14 doen om barmhartigheid van de Heer te ontvangen?

Zie erop toe dat uit de antwoorden van de cursisten blijkt dat ze begrijpen dat de Heer barmhartig is jegens hen die tot Hem terugkeren.

Wijs erop dat Jakob in 2 Nephi 6 vertelt over de barmhartigheid van de Heer jegens zijn verbondsvolk, zelfs nadat het tot grote goddeloosheid was vervallen. Verzeker de cursisten dat als de Heer barmhartig kan zijn jegens dat volk, Hij voorzeker barmhartig zal zijn jegens ieder van ons persoonlijk als wij tot Hem komen en onze verbonden met Hem bewaren. Vraag de cursisten te overdenken op welke manieren de Heer barmhartig jegens hen is geweest. Laat ze in hun Schriftendagboek of aantekenschrift de volgende woorden opschrijven: Ik weet dat de Heer barmhartig is omdat. … Vraag ze daarna hun gedachten en gevoelens op te schrijven om de zin af te maken. Vraag enkele cursisten, nadat ze voldoende tijd hebben gehad, te vertellen wat ze hebben opgeschreven.

2 Nephi 7–8

Jakob haalt Jesaja’s profetie aan dat de Heiland in staat is om zijn verbondsvolk te verlossen

Leg uit dat Jakob in 2 Nephi 7 en 8 een profetie uit de geschriften van Jesaja aanhaalt. Hoofdstuk 7 bevat het woord van de Heer aan leden van het huis van Israël die waren verstrooid en in gevangenschap verkeerden ten gevolge van hun zonden. Vraag een cursist 2 Nephi 7:1 voor te lezen. U kunt cursisten de vragen laten markeren die de Heer stelt.

Leg uit dat de woorden ‘u weggezonden’, ‘de scheidbrief van uw moeder’ en ‘u verkocht’ in vers 1 het idee oproepen van het ontbinden of verbreken van een overeenkomst of verbond. Maak de cursisten duidelijk dat de vragen van de Heer als volgt geherformuleerd kunnen worden: ‘Heb ik Mij van u afgekeerd? Heb Ik het verbond dat we hebben gesloten terzijde gelegd?’

  • Wat is het antwoord op die vragen? (Het antwoord is nee. De Heer zal zich nooit van ons afkeren of de verbonden vergeten die Hij heeft gesloten.)

  • Waarom raakten deze mensen volgens de laatste zin van 2 Nephi 7:1 van de Heer gescheiden en leden ze in gevangenschap? (Omdat ze gezondigd en zich van de Heer afgekeerd hadden.)

Wijs erop dat de Heer in 2 Nephi 7:2 nog een vraag stelt waaruit blijkt dat Hij ons wil helpen en dat Hij daartoe ook de macht bezit. Laat de cursisten de vraag opzoeken en onderstrepen. (‘Is mijn hand dan werkelijk te kort om te verlossen, of is er in Mij geen kracht om te redden?’)

Om de cursisten dit duidelijk te maken, vraagt u ze deze vraag in hun eigen woorden anders te formuleren. (Als ze de uitdrukking ‘is mijn hand […] te kort’ niet helemaal vatten, laat u een cursist zijn of haar hand als gebaar van hulp naar een andere cursist uitstrekken. Laat de eerste cursist zijn of haar hand dan ‘inkorten’ of intrekken als teken dat hij of zij geen hulp meer wil of kan bieden.) De cursisten kunnen de vraag van de Heer bijvoorbeeld als volgt anders stellen: ‘Weiger ik of steek ik mijn hand niet naar u uit om u te verlossen? Gelooft u dat ik in staat ben om u te verlossen?’

Vertel de cursisten dat de rest van 2 Nephi 7 en 8 als antwoord op die vraag diverse voorbeelden bevat waaruit het verlangen van de Heiland blijkt om zijn verbondsvolk te verlossen en tevens voorbeelden die aantonen dat Hij daartoe ook de macht bezit.

Laat de cursisten naar bewijzen zoeken dat de Heiland zijn verbondsvolk wil verlossen en daartoe ook de macht bezit door de volgende zes passages uit 2 Nephi 8 aan verschillende groepjes cursisten toe te bedelen: vss. 1–3, 4–6, 7–8, 10–11, 12–13 en 14–16. (Als er twaalf of meer cursisten in uw klas zijn, wijs de passages dan toe aan koppels of andere groepjes. Als er minder dan twaalf cursisten zijn, wijs dan meerdere passages toe aan sommige groepjes.) Vraag elk groepje in de aan hen toegewezen verzen naar woorden te zoeken waaruit blijkt dat de Heer ons wil verlossen en daartoe ook de macht bezit. Vraag elke groep, na voldoende tijd te hebben gekregen, de door hen gekozen woorden aan de klas voor te lezen. Vraag ze ook te vertellen wat ze van de tekst opgestoken hebben. U kunt de cursisten in overweging geven om de woorden die hun klasgenoten aanhalen te markeren.

Wijs ter afronding op de lijst met Jakobs doeleinden op het bord. Nodig de cursisten uit om na te denken over de verbonden die ze met de Heer hebben gesloten en over de zegeningen die Hij ze heeft beloofd als ze zich aan die verbonden houden. Getuig van de trouw die de Heer jegens ons en zijn verbonden met ons aan de dag legt. Getuig ook van de barmhartigheid en verlossing die we kunnen ontvangen als we onze verbonden met Hem trouw zijn.

Toelichting en achtergrondinformatie

2 Nephi 6:2. Welk priesterschap droegen Lehi, Nephi en Jakob?

Jakob zei dat hij ‘door God geroepen en geordend [was] naar de wijze van zijn heilige orde’ en dat hij was ‘gewijd door [z]ijn broeder Nephi’ (2 Nephi 6:2). Toen hij van deze ‘heilige orde’ sprak, doelde hij op het Melchizedeks priesterschap. President Joseph Fielding Smith heeft geschreven: ‘In de periode vanaf de tijd van Lehi tot aan de komst van de Heiland onder de Nephieten, officieerden zij met het gezag van het Melchizedeks priesterschap.’ (Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., 5 delen [1957–1966], deel 1, p. 124.)

2 Nephi 8. De vergadering in de laatste dagen

De aangehaalde profetie van Jesaja in 2 Nephi 8 spreekt over de vergadering van Israël in de laatste dagen. Ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft over de geestelijke aard van deze vergadering gezegd:

‘Wat houdt de vergadering van Israël dan in? De vergadering van Israël bestaat uit het geloven, aanvaarden en naleven van alles wat de Heer zijn uitverkoren volk eens heeft aangeboden. Zij bestaat uit geloof in de Heer Jezus Christus, uit bekering, uit de doop en de gave van de Heilige Geest, en uit gehoorzaamheid aan de geboden Gods. Zij bestaat uit geloof in het evangelie, toetreding tot de kerk en ingaan in het koninkrijk. Zij bestaat uit het ontvangen van het heilige priesterschap, de begiftiging met macht uit de hemel in heilige gebouwen en alle zegeningen van Abraham, Isaak en Jakob door de verordening van het celestiale huwelijk.’ (A New Witness for the Articles of Faith [1985], p. 515.)

Afdrukken