Bibliotheek
Les 33: 2 Nephi 17–20


Les 33

2 Nephi 17–20

Inleiding

In 2 Nephi 17–20 tekent Nephi een verslag van Jesaja op die probeert de koning van Juda en zijn volk ertoe te bewegen op de Heer te vertrouwen en niet op wereldse bondgenootschappen. Jesaja profeteerde met behulp van zinnebeelden en afschaduwingen aangaande de gebeurtenissen in zijn eigen tijd, de geboorte van Jezus Christus, en de vernietiging van de goddelozen bij de wederkomst van de Heer.

Onderwijstips

2 Nephi 17–18; 19:1–7

De mensen in het koninkrijk Juda stellen hun vertrouwen niet in Jezus Christus

Vraag de cursisten aan het begin van de les zoveel mogelijk beschrijvende titels van Jezus Christus op te noemen. Zet hun antwoorden op het bord. Laat ze vervolgens 2 Nephi 17:14 lezen. Voeg de titel Immanuël toe aan de lijst op het bord of omcirkel die als hij er al in staat. Laat de cursisten in Matteüs 1:23 of in de Gids bij de Schriften opzoeken wat deze naam betekent.

  • Wat betekent de titel Immanuël? (‘God met ons’.)

Maak duidelijk dat de ultieme betekenis van Jesaja’s profetie over Immanuël in Matteüs 1:18–25 is te vinden. Laat een cursist die passage voorlezen.

  • Hoe is de profetie van Jesaja over Immanuël in vervulling gegaan?

  • Wanneer heb je de Heer als Immanuël, ofwel ‘God met ons’, in je leven ervaren?

Leg uit dat 2 Nephi 19:6–7 een van de bekendste profetieën over de Heiland is. Lees deze Schrifttekst voor. Merk op dat deze passage meerdere titels voor Jezus Christus bevat. (Als de cursisten een of meer van deze titels niet noemen, voegt u die aan de lijst toe.)

  • Welke van die titels geeft jouw gevoelens jegens de Heiland het beste weer? Waarom?

Geef de cursisten wat historische achtergrond aangaande 2 Nephi 17–18 voordat u de rest van de les geeft. Leg uit dat deze drie hoofdstukken vaak verwijzen naar drie kleine natiën — Juda, Israël en Syrië — en hun koningen, alsmede naar het Assyrische Rijk, dat de drie kleinere landen wilde veroveren. In de Gids bij de Schriften staan diverse kaarten met betrekking tot de Bijbel. Laat de cursisten eventueel in kaart 1, 3 en 5 de geografische ligging van de genoemde gebieden in deze hoofdstukken nader bekijken. U kunt de context van deze hoofdstukken ook voor cursisten verduidelijken aan de hand van het volgende schema (aangepast overgenomen uit: Victor L. Ludlow, Isaiah: Prophet, Seer, and Poet [1982], p. 140.) Verwijs er zo nodig naar tijdens de les.

Land

Juda

Syrië

Israël

Hoofdstad

Jeruzalem

Damascus

Samaria

Gebied of belangrijkste stam

Juda

Aram

Efraïm

Leider

Achaz (koning), van het huis van David

Resin (koning)

Pekach (koning), zoon van Remaljahu

Schrijf bondgenootschap op het bord.

  • Wat is een bondgenootschap? (Mogelijke antwoorden: een alliantie, unie, verdrag of overeenkomst.)

  • Waarom zou een land zoal een bondgenootschap met andere landen willen aangaan?

Leg uit dat tijdens de bediening van de profeet Jesaja in het koninkrijk Juda de koningen van Israël en Syrië met koning Achaz van Juda een bondgenootschap wilden aangaan tegen het machtige rijk van Assyrië. Toen koning Achaz dat weigerde, vielen Israël en Syrië Juda aan om het bondgenootschap af te dwingen en een andere heerser op de troon van Juda te zetten (zie 2 Nephi 17:1, 6). 2 Nephi 17–18 beschrijft de raad van de profeet Jesaja aan koning Achaz terwijl de koning probeerde te bepalen hoe hij Juda tegen de dreigingen van Israël, Syrië en Assyrië kon verdedigen.

Vraag een cursist 2 Nephi 17:1–2 voor te lezen.

  • Wat betekent het volgens jou dat het hart van Achaz ‘beefde, en ook het hart van zijn volk, zoals de bomen van het woud beven voor de wind’? (Achaz en zijn volk waren bang en wisten niet precies wat ze moesten doen nadat ze door Israël en Syrië waren aangevallen.)

Leg uit dat Achaz uit vrees voor Israël en Syrië een bondgenootschap met Assyrië overwoog om zijn koninkrijk te beschermen (zie 2 Koningen 16:7). Jesaja vertelde Achaz dat hij (Achaz) zijn vertrouwen in de Heer moest stellen en geen politieke bondgenootschappen moest aangaan. De Heer zou het koninkrijk Juda dan beschermen.

Vraag een cursist 2 Nephi 17:3–8 voor te lezen. (Verwijs de cursisten ook naar de voetnoot bij vers 4. Rokende stompen brandhout wordt als symbool gebruikt. De Heer zei eigenlijk: ‘Wees niet verontrust door de aanval. Er is weinig vuur over in die twee koningen.’ De kracht van Israël en Syrië was opgebrand. Zij zouden spoedig door Assyrië verpletterd worden en geen dreiging meer voor Juda vormen.

Vraag enkele cursisten beurtelings een vers uit 2 Nephi 17:9, 17–25 voor te lezen. Laat de klas acht slaan op wat de Heer openbaarde over de gevolgen als Juda op politieke bondgenootschappen in plaats van op de Heer vertrouwde.

  • Wat zou er volgens deze verzen gebeuren als Achaz niet op de Heer vertrouwde? (Juda zou vernietigd worden.)

Vraag een cursist 2 Nephi 17:10–12 voor te lezen. (Leg indien nodig uit dat Jesaja Achaz weliswaar opdroeg om een teken te vragen, maar daarmee Achaz eigenlijk aanspoorde de Heer om raad te vragen inzake zijn probleem. Door zijn weigering gaf Achaz te kennen dat hij Gods hulp niet nodig had en op zijn eigen oordeel af wilde gaan.)

Vraag een cursist 2 Nephi 17:13–14 voor te lezen. Wijs de cursisten opnieuw op het woord Immanuël in 2 Nephi 17:14 en de betekenis ervan, namelijk ‘God met ons’.

  • Waarom was het belangrijk dat Achaz zou verlangen dat God met hem was gedurende deze landscrisis?

  • Waarom is het belangrijk dat wij ons tot de Heer wenden en niet op onze eigen wijsheid vertrouwen?

Lees 2 Nephi 18:5–8 voor aan de cursisten. Leg bij vers 6 uit dat het woord Siloach soms naar Jezus Christus verwijst. Leg bij vers 8 uit dat de woorden ‘zelfs de hals bereiken’ in verband staan met het hoofd ofwel de hoofdstad van Juda, namelijk Jeruzalem. Jesaja profeteerde dat de Assyriërs zouden optrekken tot aan de muren van Jeruzalem — ofwel tot aan de hals van de stad. Die profetie werd vervuld toen 185 duizend Assyrische soldaten Jeruzalem wilden innemen, maar niet verder kwamen dan de muren van de stad. De Heer verdedigde zijn volk door een engel te sturen die met het aanvallende leger afrekende. (Zie 2 Koningen 19:32–35.)

Laat de cursisten 2 Nephi 18:9–10 doorlezen en letten op de waarschuwingen van de Heer jegens wie zich samen tegen Juda zouden keren.

  • Wat zou er gebeuren met de mensen die tegen Juda streden?

  • Waarom zouden die landen volgens 2 Nephi 18:10 worden verwoest?

Herinner de cursisten eraan dat koning Achaz vreesde voor een aanval van Israël en Syrië en overwoog zijn krachten met die van Assyrië te bundelen. Vraag de cursisten 2 Nephi 18:11–13 door te lezen.

  • Wat zei de Heer over de voorgenomen samenzwering (samenwerking) tussen Juda en Assyrië?

  • In wie moesten de mensen volgens Jesaja hun vertrouwen stellen?

Stel de volgende vragen om de cursisten deze hoofdstukken op zichzelf te laten toepassen:

  • Wat zijn de gevaren als we ons vertrouwen in wereldse machten en invloeden stellen in plaats van in de Heer? (Laat de cursisten aan situaties denken waarin ze geneigd kunnen zijn uit angst beslissingen te nemen.)

  • Wanneer heb je een beroep gedaan op Gods kracht hoewel je geneigd was je eerst tot andere bronnen te wenden? Hoe heeft God je geholpen? Wat heb je van die ervaring geleerd?

Getuig dat God ons zal bijstaan als wij op Hem vertrouwen, ook op moeilijke en bange momenten. (U kunt dit beginsel eventueel op het bord zetten.)

2 Nephi 19:8–21; 20:1–22

Jesaja beschrijft de vernietiging van de goddelozen bij de wederkomst

Vat de historische context van 2 Nephi 19–20 samen met de uitleg dat Achaz de raad van Jesaja in de wind sloeg en een bondgenootschap met Assyrië sloot (zie 2 Koningen 16:7–20). Juda werd een vazalstaat en moest aan Assyrië belasting betalen om bescherming tegen Syrië en Israël te genieten. Zoals Jesaja had geprofeteerd, nam Assyrië uiteindelijk die kleinere koninkrijken in — Damascus (Syrië) in 732 v.C. en Samaria (Israël) in 722 v.C. Assyrië nam ook heel Juda (op Jeruzalem na) in bezit in 701 v.C.

Leg uit dat Achaz niet langer koning van Juda was toen de Assyriërs Syrië en Israël in bezit namen en de hoofdstad van Juda, Jeruzalem, belegerden. Een rechtvaardige koning, Hizkia, zat in die periode op de troon. Hizkia stelde zijn vertrouwen in de Heer, waardoor de Heer de stad Jeruzalem tegen de aanval van het Assyrische leger verdedigde. Een engel van de Heer maakte in de nacht korte metten met het kamp van de Assyriërs. In de ochtend werden 185 duizend soldaten van het Assyrische leger dood aangetroffen (zie 2 Koningen 19:34–35; 2 Kronieken 32:21; Jesaja 37:36).

Jesaja’s profetieën in 2 Nephi 19–20 gaan over de straffen die Israël en Juda door de hand van Assyrië te verduren krijgen. Jesaja waarschuwde Israël dat verwoesting en gevangenschap nabij waren. Hij voorzegde eveneens een latere aanval op Juda. De Messiaanse profetieën van 2 Nephi 17–18 worden uitgebreid in 2 Nephi 19–20. De profetie over Immanuël krijgt een vervolg in 2 Nephi 19, waarin Jesaja nieuw licht en een nieuwe leider belooft: Hizkia in historische zin en de Messias in profetische zin. Dit is een voorbeeld van een profetie die een tweeledige vervulling kent. Het is ook een voorbeeld van een zinnebeeld, waarbij een bepaalde gebeurtenis als profetie dient van een toekomstige gebeurtenis. Jesaja’s profetie aangaande de ondergang van Assyrië in 2 Nephi 20 is een zinnebeeld van de vernietiging van de goddelozen bij de wederkomst.

Zet de volgende tekstverwijzingen op het bord: 2 Nephi 19:12, 17, 21; 20:4. Laat de cursisten de woorden noemen die steeds in die verzen worden herhaald. Zet die woorden op het bord. (‘Om dit alles keert zijn toorn zich niet af, maar zijn hand blijft uitgestrekt.’) Leg uit dat die verzen over de gevolgen gaan die mensen zullen treffen die tegen de Heer in opstand komen en zich niet willen bekeren. Zij geven aan dat de Heer niet blij is met mensen die in zonde volharden.

Leg uit dat soortgelijke woorden in andere passages in de Schriften duiden op de barmhartigheid van de Heer jegens de mensen die zich willen bekeren. Hoewel Hij een God van gerechtigheid is, kent Hij ook oneindige barmhartigheid jegens diegenen die tot Hem willen komen. Vraag een cursist 2 Nephi 28:32 voor te lezen. Lees daarna het volgende citaat voor van ouderling Jeffrey R. Holland, lid van het Quorum der Twaalf Apostelen:

‘Voor allen die denken verloren te zijn, die alle hoop hebben laten varen, die denken te veel en te lang het allerergste te hebben gedaan, en voor allen die verontrust zijn omdat ze ergens op de winterse vlakten des levens zijn gestrand en daarbij ook nog eens hun handkar in de vernieling hebben gereden, laat deze conferentie Jehova’s niet aflatende boodschap klinken: Mijn hand blijft uitgestrekt [zie Jesaja 5:25; 9:17, 21]. “Ik [zal] mijn arm van dag tot dag naar hen […] uitstrekken”, zegt Hij, “[en zelfs als] zij Mij verloochenen; toch zal Ik jegens hen barmhartig zijn, […], indien zij zich bekeren en tot Mij komen; want mijn arm is de gehele dag uitgestrekt, zegt de Here God der heerscharen” [2 Nephi 28:32]. Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid en zijn hand blijft uitgestrekt. Zijn liefde is de reine liefde van Christus, de liefde die nimmermeer vergaat, het mededogen dat stand houdt, zelfs als alle andere krachten wegebben [zie Moroni 7:46–47].’ (‘Wederom profeten in het land’, Liahona, november 2006, pp. 106–107.)

Laat de cursisten in hun eigen woorden een waarheid weergeven die ze door deze verzen hebben geleerd. (Zie erop toe dat de cursisten begrijpen dat Jezus Christus een God van gerechtigheid en barmhartigheid is. Zijn barmhartigheid strekt zich uit tot wie zich bekeren en zijn geboden onderhouden.)

  • Hoe kun je dit beginsel op jezelf toepassen?

Jesaja voorzag dat het volk van de Heer in de laatste dagen tot Hem zou terugkeren en voor hun veiligheid en vrede niet langer steun zou zoeken bij goddeloze allianties. Verzeker de cursisten dat als wij ons vertrouwen in de Heer stellen, wij de oordelen niet hoeven te vrezen die aan de wederkomst voorafgaan en de mensen op aarde zullen treffen.

Toelichting en achtergrondinformatie

2 Nephi 19:6–7 ‘De heerschappij rust op zijn schouder’

Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft geschreven dat we Jesaja’s profetie in 2 Nephi 19:6–7 weliswaar vaak in verband brengen met de geboorte van Christus, maar dat deze ook betrekking heeft op de tijd van het millennium:

‘Het feit dat de heerschappij uiteindelijk op zijn schouders zal rusten, bevestigt wat de hele wereld eenmaal zal erkennen — dat Hij de Here der heren en de Koning der koningen is en eenmaal persoonlijk de aarde en zijn kerk zal besturen.’ (Christ and the New Covenant: The Messianic Message of the Book of Mormon [1997], p. 80.)

Ouderling Holland heeft ook de betekenis van de verschillende titels van de Heer Jezus Christus in deze verzen toegelicht:

‘Als “Wonderbare Raadsman” is Hij onze middelaar, onze voorspraak, die onze zaak aan het hemelse hof bepleit. […]

‘Uiteraard is Christus, zoals Jesaja opmerkt, niet alleen middelaar maar ook rechter [zie Mosiah 3:10; Moroni 10:34; Mozes 6:57]. In die hoedanigheid van rechter vinden wij zelfs nog meer betekenis in de herhaalde woorden van Abinadi dat “God zelf” zou neerdalen om zijn volk te redden [Mosiah 13:28; zie ook Mosiah 13:34; 15:1; Alma 42:15]. Het is alsof de rechter in die grote rechtszaal in de hemel, onwillig om iemand anders dan zichzelf te vragen om de lasten van de schuldig bevonden mensen in de beklaagdenbank op zich te nemen, zijn ambtsgewaad uittrekt en naar de aarde afdaalt om hun striemen persoonlijk te verduren. Het beeld van Christus als genadig rechter is net zo prachtig en wonderbaar als dat van Christus als raadsman, middelaar en voorspraak.

‘“Sterke God” weerspiegelt iets van de macht van God, zijn kracht, almacht en onoverwinnelijke invloed. Jesaja beschrijft dat Hij altijd in staat is om de gevolgen van zonden en overtredingen onder zijn volk te overwinnen en voor eeuwig over de zogeheten onderdrukkers van de Israëlieten te zegevieren.

‘“Eeuwige Vader” onderstreept de fundamentele leerstelling dat Christus een Vader is — Schepper van ontelbare werelden, de Vader van het herstelde fysieke leven door de opstanding, de Vader van het eeuwige leven voor zijn geestelijk wedergeboren zonen en dochters, en degene die namens de Vader (Elohim) met goddelijk gezag optreedt. Wij dienen er allemaal naar te streven om uit Hem geboren te worden en zijn zonen en zijn dochters te worden [zie Mosiah 5:7].

‘Tot slot verheugen wij ons met de uitdrukking “Vredevorst” op de komst van de Koning, wanneer er geen oorlog in het hart van de mensen of tussen de landen van de wereld meer zal woeden. Hij is een vreedzame koning, de koning van Salem, de stad die later Jeruzalem zou heten. Christus brengt vrede aan wie Hem in de sterfelijkheid aanvaarden, in welk tijdperk ze ook leven, en Hij brengt vrede aan allen in zijn hemelse heerlijkheid tijdens en na het millennium.’ (Christ and the New Covenant, pp. 80–82.)

Afdrukken