Bibliotheek
Les 70: Alma 3–4


Les 70

Alma 3–4

Inleiding

Nadat de Amlicieten zich bij het Lamanitische leger hadden gevoegd, onderscheidden zij zich van de Nephieten door een rood teken op hun voorhoofd aan te brengen. De Amlicieten en de Lamanieten vochten tegen de Nephieten en ‘duizenden en tienduizenden’ sneuvelden in de strijd (zie Alma 3:26). Na deze strijd vernederden veel Nephieten zich en ‘werden zij wakker geschud tot een herinnering aan hun plicht’ (Alma 4:3). Ongeveer 3500 mensen lieten zich dopen en werden lid van de kerk. In het jaar daarop werden echter veel leden van de kerk hoogmoedig en begonnen zij anderen te vervolgen. Alma was zo bezorgd over deze goddeloosheid, dat hij het ambt van opperrechter opgaf en verder diende als hogepriester van de kerk. In deze hoedanigheid besloot hij in de regio te reizen om zijn onvervalste getuigenis te geven en het volk tot bekering te roepen.

Onderwijstips

Alma 3:1–19

De Nephieten twisten met de Amlicieten en Lamanieten

Deel de klas op in groepjes. Geef elk groepje een papiertje waarop de volgende woorden staan geschreven: kleding, haardracht, oorbellen en sieraden, tatoeages. Laat de groepjes bespreken wat voor boodschappen mensen, bedoeld of onbedoeld, met deze dingen uitzenden.

Herinner de cursisten eraan dat de Amlicieten zich van de Nephieten afscheidden en zich bij het Lamanitische leger aansloten (zie Alma 2). Vraag de cursisten Alma 3:4 te lezen en vast te stellen hoe de Amlicieten hun uiterlijk veranderden.

  • Van wie wilden de Amlicieten zich onderscheiden?

  • Hoe scheiden sommige mensen door hun uiterlijk zich vandaag de dag af van de rechtvaardigen? (Maak duidelijk dat sommige mensen opzettelijk hun uiterlijk veranderen om zich te onderscheiden van de rechtvaardigen of om zich tegen de normen van de kerk te keren. Anderen volgen wereldse trends zonder dat zij beseffen dat ze een bepaalde boodschap uitzenden.)

Leg uit dat toen de Amlicieten een teken op hun voorhoofd aanbrachten om zichzelf van de Nephieten te onderscheiden, zij daarmee lieten zien dat zij de vloek van de Lamanieten over zichzelf hadden gebracht. Vraag enkele cursisten beurtelings een vers uit Alma 3:14–19 voor te lezen. Help de cursisten hun bevindingen te analyseren aan de hand van enkele of alle van de volgende vragen:

  • Welke zinsnede uit Alma 3:18 beschrijft de daden en houding van de Amlicieten jegens God? (‘Openlijke opstand tegen God.’)

  • Hoe brachten de Amlicieten een vloek over zichzelf heen? (Alma 3:19).

  • Noem enkele waarheden die we uit deze verzen kunnen leren? (Mogelijke antwoorden zijn dat wie in openlijke opstand tegen God komen, negatieve gevolgen over zichzelf brengen en dat we onszelf van God verwijderd hebben als wij van God afgesneden zijn.)

Stel de volgende vraag om de cursisten duidelijk te maken hoe belangrijk het is om jezelf op een rechtvaardige manier te onderscheiden:

  • Op welke manieren kunnen we door ons uiterlijk en de manier waarop we ons kleden, laten zien dat we discipelen van Jezus Christus zijn? (Als de cursisten moeite hebben deze vraag te beantwoorden, zou u hen het onderwerp ‘Kleding en uiterlijk’ in Voor de kracht van de jeugd [2011], pp. 6–8 kunnen laten lezen. Beklemtoon dat ons innerlijke getuigenis van het evangelie ons uiterlijk en onze manier van kleden moet beïnvloeden.)

Moedig de cursisten aan om te laten zien dat zij de Heer volgen bij het maken van hun dagelijkse keuzes, waaronder de keuzes over hun uiterlijk en kleding. Beklemtoon dat we ons door ons uiterlijk en de manier waarop we ons kleden als discipel van Jezus Christus kunnen onderscheiden.

Alma 3:20–27

Duizenden komen om in een strijd tussen de Nephieten, en de Lamanieten en Amlicieten

Vat Alma 3:20–25 samen door te vertellen dat de Nephieten de Lamanieten terugdreven, maar dat er aan beide kanten veel slachtoffers vielen. Laat een cursist Alma 3:26–27 voorlezen. Laat de klas letten op een les die Mormon ons wilde leren.

  • Welke beloning komt volgens deze verzen diegenen toe die de Heer gehoorzamen?

  • Wat zijn de gevolgen als we de Heer niet volgen?

U zou het volgende beginsel als samenvatting op het bord kunnen schrijven: We ontvangen vreugde of ellende op basis van wie wij verkiezen te gehoorzamen.

Vraag de cursisten na te denken over de zegeningen die voortkomen uit de keuze om de Heer te volgen.

  • Welke zegeningen hebben jullie van de Heer ontvangen toen je ervoor koos Hem te volgen?

Alma 4:1–14

Na een periode van groei van de kerk werden de leden hoogmoedig en heerste er twist onder hen

Zet nederig en hoogmoedig op het bord.

  • Wat betekent het om nederig te zijn? (Nederigheid wil zeggen dat we ontvankelijk zijn voor raad en dankbaar inzien dat we afhankelijk zijn van de Heer — dat we begrijpen dat we voortdurend behoefte hebben aan zijn steun.)

Vraag enkele cursisten beurtelings een vers uit Alma 4:1–5 voor te lezen. Laat de klas zoeken naar aanwijzingen dat de Nephieten nederig werden. U kunt de cursisten er bij het geven van hun antwoorden op wijzen dat we geen ellende hoeven te doorstaan om nederig te worden — we kunnen voor nederigheid kiezen.

Maak duidelijk dat de beschrijving van de Nephieten in Alma 4:6 heel anders is dan de beschrijving in Alma 4:3–5. Wijs naar het woord hoogmoedig op het bord.

  • Wat houdt het in om hoogmoedig te zijn? (Hoogmoed is het tegenovergestelde van nederigheid. Hoogmoedige mensen stellen zichzelf tegenover anderen en God. Zij plaatsen zichzelf boven anderen en volgen hun eigen verlangens in plaats van de wil van God.)

Vraag de ene helft van de klas Alma 4:6–8 door te lezen en de andere helft Alma 4:9–12. Laat beide groepen de hoogmoedige daden van enkele Nephieten opzoeken en hoe deze daden anderen beïnvloedden. Vraag beide groepen na verloop van tijd naar hun bevindingen.

  • Wat zeggen deze teksten over de invloed die hoogmoed heeft op de manier waarop we anderen behandelen?

  • Welke waarschuwing lezen jullie in Alma 4:10? (Maak de cursisten duidelijk dat als wij een onrechtschapen voorbeeld geven, onze daden anderen ervan kunnen weerhouden het evangelie aan te nemen.)

Laat een cursist Alma 4:13–14 voorlezen. Laat de klas opzoeken hoe sommige Nephieten nederig waren, terwijl anderen hoogmoedig waren.

  • Wat zeggen deze teksten over de invloed van nederigheid op de manier waarop we anderen behandelen?

Beklemtoon dat onze keuze om nederig of hoogmoedig te zijn van invloed is op ons en anderen. Laat de cursisten, als u voldoende tijd hebt, in hun aantekenschrift of Schriftendagboek schrijven over hun eigen ervaringen die de waarheid van deze uitspraak aantonen.

Alma 4:15–20

Alma treedt af als opperrechter zodat hij al zijn tijd kan wijden aan het volk tot bekering roepen

Laat de cursisten zich voorstellen dat zij zich in Alma’s positie bevinden. Zij zijn de opperrechter en velen van het volk zijn hoogmoedig geworden en vervolgen degenen die nederig blijven.

  • Wat zouden jullie kunnen doen om de mensen te helpen veranderen?

Laat een cursist Alma 4:15–19 voorlezen. Laat de klas letten op de keuze die Alma maakte.

  • Wat besloot Alma te doen? (Hij besloot zijn positie als opperrechter op te geven zodat hij zijn tijd kon wijden aan de prediking tot zijn volk.)

  • Wat zegt de zinsnede ‘onder druk te zetten met een onvervalst getuigenis’ (Alma 4:19) over hoe Alma onderwees?

  • Wanneer hebben jullie iemand een ‘onvervalst getuigenis’ horen geven? Wat voor invloed hebben die ervaringen op jullie gehad?

  • Welke waarheden kunnen wij leren van Alma’s voorbeeld in Alma 4:19?

Mogelijke antwoorden op deze vraag kunnen zijn:

Onze geestelijke plichten vervullen kan offers vereisen.

Een onvervalst getuigenis geven helpt anderen dichter tot God te komen.

Moedig de cursisten aan om te letten op Alma’s onvervalste getuigenis als ze Alma 5–16 lezen bij hun persoonlijke studie en de bespreking van deze hoofdstukken tijdens de komende lessen. Spoor hun ook aan om aandacht te besteden aan het effect dat Alma’s getuigenis had op het volk.

Tekstenbeheersing

Laat de cursisten kennismaken met enkele nieuwe kernteksten, of neem een paar teksten door die ze al kennen. Bereid vragen voor waardoor ze de beginselen in de teksten kunnen ontdekken. Laat ze een doel in hun aantekenschrift of Schriftendagboek noteren over hoe ze een van deze beginselen beter gaan naleven. Geef ze een bepaalde tijd om hun doel te bereiken en laat ze zich voorbereiden om een klasgenoot of de hele klas te vertellen wanneer ze hun doel bereikt hebben.

Opmerking: Als er tijdens deze les niet voldoende tijd voor deze activiteit is, kunt u er in een andere les tijd aan besteden. Zie het aanhangsel achterin dit boek voor meer activiteiten.

Toelichting en achtergrondinformatie

Alma 3:4. Tatoeages en piercings

De Amlicieten hadden een teken op zichzelf aangebracht ‘om zich van de Nephieten te onderscheiden’ (Alma 3:4). In deze tijd hebben profeten jongemannen en jongevrouwen aangespoord om hun lichaam heilig te houden en geen tatoeages of piercings aan te brengen. President Gordon B. Hinckley heeft gezegd:

‘Ik kan niet begrijpen waarom een jongeman — of een jongevrouw — het pijnlijke proces wil ondergaan van huidverminking met diverse veelkleurige voorstellingen van mensen, dieren en uiteenlopende symbolen. Tatoeages zijn blijvend, tenzij je ze nog eens pijnlijk en duur laat verwijderen. Vaders, zeg uw zoons dat ze hun lichaam niet moeten laten tatoeëren. Misschien verzetten ze zich nu tegen uw preek, maar de tijd zal komen dat ze u bedanken. Een tatoeage is graffiti op de tempel van het lichaam. Zo is het ook met het doorboren van het lichaam voor een veelvoud aan ringen in de oren, de neus en zelfs in de tong.

‘Hoe ter wereld kunnen ze dat mooi vinden? Het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf hebben verklaard dat we tatoeages afkeuren, en ook “het piercen van het lichaam voor andere dan medische doeleinden”. We nemen echter geen standpunt in “wat betreft een minimaal gebruik van één paar oorringen door vrouwen” — één paar.’ (‘Groot zal de vrede van uw kinderen zijn’, Liahona, januari 2001, pp. 67–68.)

Alma 3:5. Volgen van de mode

De Amlicieten veranderden hun uiterlijk om meer op de Lamanieten te lijken. Veel heiligen der laatste dagen in deze tijd volgen onder druk de kledingtrends zodat zij meer lijken op de mensen die in de wereld populair zijn. Maar sommige trends leiden ertoe dat mensen ‘niet de profeet volgen, maar de modegrillen van de wereld’. (‘Questions and Answers’, New Era, maart 2006, p. 14; zie ook Voor de kracht van de jeugd [2011], pp. 6–8.)

Ouderling M. Russell Ballard heeft jonge priesterschapsdragers geleerd dat sommige kledingtrends ervoor zorgen dat zij niet goed voor waarheid kunnen staan:

‘Er is een hele subcultuur die de moderne bendes en hun criminele gedrag aanprijzen in muziek, kleding, taalgebruik, houding en gedrag. Velen onder u hebben gezien hoe “snelle vrienden” zich een bepaalde stijl aanmeten die “modern” en “cool” is, en daardoor in de subcultuur worden opgenomen.

‘[…] Ik vind dat jullie en ik niet voor waarheid en deugd kunnen staan als we kleding dragen die niet past bij een priesterschapsdrager van God.’ (Zie ‘Sta voor waarheid en deugd’, De Ster, januari 1998, pp. 39–40.)

Alma 3:6–17. Het teken en de vloek

Terwijl de cursisten Alma 3 bestuderen, zouden zij vragen kunnen hebben over het teken en de vloek die over de Lamanieten gebracht was. U kunt uitleggen dat er een verschil is tussen het teken en de vloek. Het teken dat aan de Lamanieten werd gesteld, was een donkere huid (zie Alma 3:6). Het doel van dit teken was om de Lamanieten van de Nephieten te onderscheiden en af te scheiden (zie Alma 3:8). De vloek, die ernstiger was, was de staat waarin zij ‘van de tegenwoordigheid des Heren [waren] afgesneden’ (2 Nephi 5:20). De Lamanieten en de Amlicieten brachten deze vloek over zichzelf heen vanwege hun opstand tegen God (zie 2 Nephi 5:20; Alma 3:18–19). Hoewel in dit geval een donkere huid als teken van de vloek over de Lamanieten werd gebruikt, leert het Boek van Mormon dat de Heer ‘niemand [verwerpt] die tot Hem komt, zwarte en blanke, slaaf en vrije, man en vrouw, […] allen zijn voor God gelijk’ (2 Nephi 26:33). Het evangelie van Jezus Christus is voor iedereen. De kerk veroordeelt onmiskenbaar racisme, waaronder al het racisme door individuen in het verleden, in én buiten de kerk. President Gordon B. Hinckley heeft verklaard:

‘Niemand die minachtende opmerkingen maakt over mensen die tot een ander ras behoren kan zichzelf als een waar discipel van Christus beschouwen. Noch kan hij denken dat hij in overeenstemming met de leringen van de kerk van Christus leeft.

‘Laten we allen inzien dat ieder van ons een zoon of dochter van onze Vader in de hemel is, die al zijn kinderen liefheeft.’ (‘De noodzaak van meer vriendelijkheid’, Liahona, mei 2006, p. 58.) Zie les 27 voor meer informatie over dit onderwerp.

Alma 4:9–12. ‘Een groot struikelblok’

Toen sommige Nephitische kerkleden zich in hun hoogmoed begonnen te verheffen, werd hun negatieve voorbeeld een struikelblok voor wie niet tot de kerk behoorden (zie Alma 4:9–12; zie ook 39:11). President Gordon B. Hinckley heeft het volgende verhaal verteld, dat de gevolgen van slechte voorbeelden en goede voorbeelden illustreert:

‘Hij was geen lid van de kerk. Zijn ouders en hij waren actief in een ander geloof.

‘Hij herinnert zich dat sommigen van zijn mormoonse leeftijdgenoten hem in zijn jeugd kleineerden, hem het gevoel gaven dat hij er niet bij hoorde, en hem uitlachten.

‘Hij ging deze kerk en haar leden letterlijk haten. Hij zag er totaal geen goeds in.

‘Toen raakte zijn vader zijn baan kwijt en moest hij verhuizen. In hun nieuwe woonplaats schreef hij zich als zeventienjarige in bij een hogeschool. Toen voelde hij voor het eerst in zijn leven de hartelijkheid van vrienden. Een van hen, Richard, vroeg hem of hij lid wilde worden van een club waar hij voorzitter van was. Hij schrijft: “Voor het eerst in mijn leven wilde iemand mijn gezelschap. Ik wist niet wat ik moest doen, maar ik ging er dankbaar op in. […] Het was een heerlijk gevoel om een vriend te hebben. Ik had mijn hele leven om een vriend gebeden. En nu, na zeventien jaar wachten, verhoorde God dat gebed.”

‘Toen hij negentien was, kwam hij met Richard voor hun vakantiewerk in een tent terecht. Hij merkte dat Richard elke avond een boek las. Hij vroeg wat hij las. Het antwoord luidde dat hij in het Boek van Mormon las. Hij voegt eraan toe: “Ik veranderde snel van onderwerp en ging naar bed. Tenslotte was dat het boek dat mijn jeugd verknoeid had. Ik probeerde het te vergeten, maar na een week kon ik nog niet slapen. Waarom las hij daar elke avond in? Al gauw kon ik er niet meer tegen dat ik met al die onbeantwoorde vragen zat. Dus op een avond vroeg ik hem wat er zo belangrijk aan dat boek was. Wat stond erin? […] Hij begon voor te lezen waar hij gebleven was. Hij las voor over Jezus en over een verschijning in Amerika. Ik was geschokt. Ik dacht niet dat de mormonen in Jezus geloofden.” […]

‘Later waren deze jongeman en zijn vriend een keer op reis. Richard gaf hem een Boek van Mormon en vroeg hem om er uit voor te lezen. Dat deed hij, en plotseling kreeg hij inspiratie van de Heilige Geest.

‘Er ging enige tijd voorbij en zijn geloof nam toe. Hij besloot zich te laten dopen. […]

‘Dat is het einde van het verhaal, maar er schuilen belangrijke lessen in. Ten eerste de nare behandeling die hij kreeg van zijn jonge mormoonse vrienden.

‘Ten tweede de manier waarop zijn nieuwe vriend Richard hem behandelde. Die was volkomen tegengesteld aan zijn vroegere ervaring. En leidde tot zijn bekering en zijn doop, ook al leek dat uiterst onwaarschijnlijk.’ (‘De noodzaak van meer vriendelijkheid’, Liahona, mei 2006, pp. 59–60.)

Alma 4:19. ‘Onvervalst getuigenis’

Toen Alma zag dat hij het volk terug moest brengen ‘door hen onder druk te zetten met een onvervalst getuigenis tegen hen’ (Alma 4:19), riep hij het volk tot bekering. In onze vasten-en-getuigenisdiensten horen echter onze getuigenissen simpele geloofsverklaringen te zijn, en geen preken. President Spencer W. Kimball heeft gezegd:

‘Zeg niet hoe anderen moeten leven. Vertel gewoon over uw gevoelens. Dat is het getuigenis. Op het moment dat u tot anderen begint te preken, is uw getuigenis voorbij.’ (The Teachings of Spencer W. Kimball, bewerkt door Edward L. Kimball [1982], p. 138.)

Afdrukken