Bibliotheek
Les 154: Moroni 6


Les 154

Moroni 6

Inleiding

Moroni beschreef aan het einde van zijn kroniek op de platen nog enkele voorwaarden waaraan mensen dienen te voldoen die zich willen laten dopen. Voorts zette hij de plichten van kerkleden uiteen om voor elkaar te zorgen. Hij legde ook de doeleinden van kerkelijke bijeenkomsten uit en beklemtoonde dat ze onder invloed van de Heilige Geest gehouden dienen te worden.

Onderwijstips

Moroni 6:1–3

Moroni zet de vereisten voor de doop uiteen

Laat de cursisten zich voorstellen dat ze een zevenjarig broertje of zusje hebben dat over enkele maanden acht wordt. Hun ouders vragen of zij een gezinsavondles willen geven over hoe je je op de doop voorbereidt. Vraag een paar cursisten wat ze in hun les zouden aanstippen om hun broertje of zusje te helpen zich op de doop voor te bereiden.

Leg uit dat Moroni in Moroni 6 de vereisten voor de doop beschrijft. Laat de cursisten Moroni 6:1–3 doorlezen en de vereisten voor de doop opzoeken. Vraag de cursisten wat ze hebben gevonden. Overweeg de volgende vragen te stellen:

  • Wat betekent het dat degenen die zich willen laten dopen ‘vruchten voort[brengen] waaruit [blijkt] dat zij het waardig [zijn]’? (Zij dienen Gods geboden te gehoorzamen en daardoor aan te tonen dat ze bereid zijn het doopverbond te sluiten en na te komen.)

  • Waarom is het belangrijk dat mensen vóór hun doop ‘een gebroken hart en een verslagen geest’ hebben? (Leg indien nodig uit dat ‘een gebroken hart en een verslagen geest’ duidt op iemands nederigheid en bereidheid zich te bekeren en de geboden van de Heer te gehoorzamen.)

Vraag een cursist Moroni 6:3 voor te lezen en laat de klas vaststellen waartoe we ons bij de doop verbinden. De cursisten dienen de volgende waarheid te benoemen: Door de doop verbinden wij ons ertoe om de naam van Jezus Christus op ons te nemen en Hem tot het einde toe te dienen. (U kunt de cursisten erop wijzen wat ze in de vorige les hebben geleerd over wat het betekent om de naam van Jezus Christus op ons te nemen.)

  • Waarom zou iemand die zich wil laten dopen het vaste voornemen moeten hebben om Jezus Christus tot het einde toe te dienen?

  • Wat doe je zoal om de Heer vastbeslotener te blijven dienen?

Moroni 6:4

Moroni legt uit hoe we voor de leden van de kerk moeten zorgen en hoe we ze geestelijk moeten voeden

Vertel de cursisten dat Moroni na zijn beschrijving van de doopvereisten uitlegde wat men in die tijd deed om nieuwe leden van de kerk te helpen om zich aan hun verbonden te houden. Laat de cursisten Moroni 6:4 doorlezen en opzoeken wat de kerkleden deden om nieuwe bekeerlingen te helpen. Vraag de cursisten naar hun bevindingen. Zet hun antwoorden op het bord.

Laat de cursisten samenvatten wat er in Moroni 6:4 staat over onze taak jegens andere leden van de kerk, in het bijzonder nieuwe leden. (De cursisten kunnen bijvoorbeeld antwoorden: Wij hebben de taak om aan andere leden van de kerk te denken en ze geestelijk met het woord van God te voeden. Ze kunnen ook noemen dat we elkaar voortdurend moeten helpen het gebed indachtig te zijn en dat we elkaar dienen te helpen om op de Heiland en zijn verzoening te vertrouwen.)

  • Hoe kunnen we onze taak vervullen om elkaar indachtig te zijn?

  • Hoe voeden we elkaar met ‘het goede woord Gods’?

  • Welke zegeningen wachten ons als we door het woord van God gevoed worden?

Lees het volgende citaat voor van ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen:

Afbeelding
Ouderling Jeffrey R. Holland

‘De meeste mensen komen niet alleen maar naar de kerk om een paar nieuwe evangeliefeiten te leren of om oude vrienden te ontmoeten, hoewel dat allemaal belangrijk is. Ze komen voor een geestelijke ervaring. Ze willen vrede. Ze hebben behoefte aan versterkt geloof en hernieuwde hoop. Kortom, ze willen door het goede woord Gods worden gevoed, en gesterkt door de machten des hemels. Wie van ons geroepen is om te spreken, te onderrichten of te leiden heeft de verplichting daarin te voorzien, zo goed als we kunnen.’ (Zie ‘Van God gekomen […] als leraar’, De Ster, juli 1998, p. 30.)

Vraag de cursisten wie moeite doen of hebben gedaan om aan hen te denken en ze geestelijk te voeden. Vraag of ze bijvoorbeeld weleens hebben stilgestaan bij alle mensen die voor ze gebeden hebben, lessen voor ze hebben voorbereid, ze aangemoedigd hebben om actief te blijven in de kerk en ze geholpen hebben om moeilijke perioden te doorstaan. Vraag enkele cursisten hoe zij gezegend zijn omdat iemand aan ze dacht en ze met het goede woord van God heeft gevoed. Geef de cursisten desgewenst de gelegenheid om een dankbrief te schrijven aan mensen door wie ze geholpen zijn.

Vraag de cursisten bepaalde personen te overwegen aan wie ze volgens hen van de Heer moeten denken of die ze moeten voeden. Laat de cursisten in hun aantekenschrift of Schriftendagboek noteren hoe ze hun plicht jegens andere leden van de kerk beter kunnen vervullen. Moedig ze aan om bijzondere aandacht te schenken aan de behoeften van nieuwe leden.

Moroni 6:5–9

Moroni beschrijft de doeleinden van kerkelijke bijeenkomsten en hoe bijeenkomsten geleid dienen te worden

Vraag de cursisten zich voor te stellen dat ze de ouder zijn van een jongeman of jongevrouw die al een paar weken zegt niet naar de kerk te willen gaan omdat hij of zij er niets aan heeft en de kerk saai vindt. Laat de cursisten overwegen wat ze zouden zeggen om de tiener aan te moedigen naar de kerk te gaan en hoe ze hem of haar de juiste redenen duidelijk zouden maken om regelmatig naar de kerk te gaan.

Zet de volgende onvolledige uitspraak op het bord:

We moeten vaak als kerkleden bij elkaar komen om …

Vraag een cursist Moroni 6:5–6 voor te lezen. Laat de klas luisteren naar mogelijkheden om de zin op het bord mee af te maken. Laat de cursisten vertellen wat zij gevonden hebben en zet hun reacties op het bord. Hun antwoorden kunnen de volgende waarheden bevatten:

We moeten vaak als kerkleden bij elkaar komen om te vasten en te bidden.

We moeten vaak als kerkleden bij elkaar komen om elkaar geestelijk te sterken.

We moeten vaak als kerkleden bij elkaar komen om ter gedachtenis van Jezus Christus van het avondmaal te nemen.

Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft eens uit een brief van een vriend voorgelezen die er achter was gekomen hoe hij in de kerk vreugde kon vinden:

Afbeelding
Ouderling Dallin H. Oaks

‘Jaren geleden veranderde ik mijn houding op het gebied van kerkgang. Ik ga niet meer naar de kerk voor mezelf, maar voor anderen. Ik zorg ervoor dat ik mensen begroet die alleen zitten, dat ik bezoekers welkom heet, […] dat ik vrijwillig opdrachten aanneem. […]

‘Kortom, ik ga iedere week naar de kerk met het voornemen om actief te zijn, niet passief, en om een positieve invloed op anderen te hebben. Op die manier is mijn kerkgang veel leuker en bevredigender geworden.’ (Geciteerd in: ‘Onbaatzuchtig dienstbetoon’, Liahona, mei 2009, p. 96.)

Denk aan de behoeften van de cursisten in uw klas en stel desgewenst de volgende vragen, of sommige ervan, om ze te helpen de beginselen in Moroni 6:5–6 te analyseren en toe te passen:

  • Door welke ervaringen ben je het belang van bidden en vasten met leden van je wijk of gemeente gaan inzien?

  • Wat betekent het dat we ‘met elkaar [dienen] te spreken over het welzijn van [onze] ziel’? (Moroni 6:5). Hoe doen we dat in de kerk?

  • Hoe zouden we de kerk anders ervaren als we erheen gaan met het verlangen om anderen geestelijk te sterken?

  • Wat kunnen we zoal indachtig zijn over de Heiland wanneer we van het avondmaal nemen? Hoe kunnen wij door onze deelname aan het avondmaal de Heiland gedurende de week beter indachtig zijn?

  • Hoe kan onze kerkgang met de besproken doeleinden in gedachte ons ‘op het rechte pad […] houden’? (Moroni 6:4). Wat kun je doen om andere jongeren aan te moedigen naar de kerk te gaan?

Lees het volgende citaat van president Joseph Fielding Smith voor:

Afbeelding
President Joseph Fielding Smith

‘Er is geen plaats in Zion voor de moedwillige zondaar. Er is wel plaats voor de bekeerlijke zondaar, voor de mens die zich van zonde afwendt en zich op het eeuwige leven en het licht van het evangelie richt.’ (Conference Report, april 1915, p. 120.)

Laat de cursisten vervolgens Moroni 6:7–8 doorlezen en opzoeken waar de kerkleiders in de tijd van Moroni ‘nauwlettend op toe[zagen]’. Vraag de cursisten naar hun bevindingen. Leg eventueel uit dat ‘uitgewist’ in dit vers op excommunicatie doelt. Als kerkleden een ernstige zonde begaan en zich niet bekeren, kunnen zij geëxcommuniceerd worden, ofwel hun lidmaatschap van de kerk en de zegeningen van hun verbonden verliezen.

  • Wat doen kerkleiders tegenwoordig zoal om ons te helpen ongerechtigheid te mijden?

  • Welke belofte hebben wij volgens Moroni 6:8 als we ons oprecht van onze zonden bekeren? (Zo dikwijls als wij ons met een oprechte bedoeling bekeren en vergeving zoeken, ontvangen wij vergeving.)

Vraag de cursisten wanneer ze de Heilige Geest kunnen voelen tijdens de reguliere kerkelijke bijeenkomsten op zondag (bijvoorbeeld tijdens de gebeden, tijdens het avondmaal, terwijl leden een toespraak houden of lesgeven, bij het zingen van de lofzangen of bij het overdenken van een Schrifttekst tijdens een les). Vraag een cursist Moroni 6:9 voor te lezen. Vraag de klas mee te lezen en vast te stellen welke rol de Heilige Geest in onze bijeenkomsten dient te hebben.

  • Welke waarheid leren we uit Moroni 6:9 over hoe kerkbijeenkomsten geleid dienen te worden? (Kerkbijeenkomsten dienen door de macht van de Heilige Geest te worden geleid.)

  • Wanneer heb je gevoeld dat een kerkelijke bijeenkomst door de macht van de Heilige Geest werd geleid?

Maak de cursisten duidelijk dat deze waarheid op alle aspecten van onze kerkbijeenkomsten van toepassing is. Laat ze zich daarvoor in de positie van de personen in de volgende situaties verplaatsen. (Zet ze vóór de les op het bord of zorg voor een uitreikblad.) Vraag de cursisten hoe het beginsel in Moroni 6:9 in elk van die situaties is toe te passen.

  1. Je bent gevraagd om in de avondmaalsdienst een toespraak te houden over de verzoening van Jezus Christus.

  2. Je bent gevraagd om een muzikaal nummer te verzorgen voor de komende avondmaalsdienst.

  3. Je zit in een getuigenisdienst en voelt de drang om je getuigenis te geven, maar je weet niet goed wat je moet zeggen.

Wijs de cursisten erop dat u ze eerder in de les hebt gevraagd wat ouders kunnen zeggen om een jongeman of jongevrouw aan te moedigen naar de kerk te gaan. Vraag de cursisten tot slot van de les wat voor gedachten ze daarover willen verwoorden. Getuig dan van de zegeningen die we ontvangen als we naar de kerk gaan en van andere beginselen die vandaag zijn besproken.

Toelichting en achtergrondinformatie

Moroni 6:2. ‘Een gebroken hart en een verslagen geest’

Ouderling D. Todd Christofferson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft beschreven wat het betekent om de Heer als offer een gebroken hart en een verslagen geest te brengen:

‘Als jullie naar de zegeningen van bekering verlangen, kun je de Heer de gave van je gebroken of berouwvolle hart en je verslagen of gehoorzame geest geven. Eigenlijk geven we onszelf — wie wij zijn en wie wij willen worden.’ (‘Als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt’, Liahona, mei 2004, p. 12.)

Moroni 6:4. Gereinigd door ‘de macht van de Heilige Geest’

Wij ontvangen de heiligende macht van de verzoening van de Heiland door het gezelschap van de Heilige Geest (zie 3 Nephi 27:19–20; Moroni 6:4). Ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd:

‘Zonden worden niet in de wateren van de doop uitgewist, zoals we figuurlijk zeggen, maar wanneer we de Heilige Geest ontvangen. De Heilige Geest van God ontdoet ons van zinnelijkheid en brengt ons in een staat van rechtvaardigheid. Wij worden rein wanneer we het gezelschap van de Heilige Geest ontvangen. Dan worden zonde, onzuiverheden en kwaad als door vuur uit onze ziel gebrand. De doop met de Heilige Geest is de doop met vuur.’ (A New Witness for the Articles of Faith [1985], p. 290; zie ook p. 239.)

Moroni 6:4. Onze plicht om elkaar te voeden en bij te staan

President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft over de volgende ervaring verteld:

‘Ik heb al vaak met eigen ogen een herder gezien die zijn kudde voedde. Een van hen was president van een diakenenquorum. Een van zijn quorumleden woonde vlakbij mij. Die buurjongen had nog nooit een quorumvergadering bijgewoond of iets anders met de leden van zijn quorum gedaan. Zijn stiefvader was geen lid en zijn moeder ging niet naar de kerk.

‘Op een goede zondagochtend hield het presidium van zijn diakenenquorum een vergadering. […] In hun presidiumvergadering dachten die dertienjarige herders aan de jongen die nooit naar de kerk ging. Zij bespraken hoezeer hij nodig had wat zij al kregen. De president gaf zijn raadgever de opdracht om het afgedwaalde schaap op te zoeken.

‘Ik wist dat die raadgever nogal verlegen was, en ik wist hoe moeilijk zijn opdracht was, dus ik keek vol verbazing toe door mijn voorkamerraam toen die raadgever aarzelend mijn huis voorbijliep en het tuinpad insloeg van het huis waar de jongen woonde die nooit naar de kerk ging. De herder had zijn handen in zijn zakken. Hij keek naar de grond. Hij liep langzaam, zoals je zou doen als je er niet zo zeker van was dat je wel in die richting wilde lopen. Na ongeveer twintig minuten kwam hij weer teruglopen, met de verloren diaken aan zijn zijde. Dat tafereel herhaalde zich nog enkele zondagen. En toen verhuisde de jongen die verloren was en was gevonden.

‘[…] Jaren later bezocht ik een ringconferentie, een heel werelddeel verwijderd van de kamer waarin dat presidium vergaderd had. Een man met grijs haar kwam naar mij toe en zei zachtjes: “Mijn kleinzoon woonde jaren geleden in uw wijk.” Vol gevoel vertelde hij me over het leven van de jongen. En toen vroeg hij of ik de diaken wist te vinden die jaren geleden zo langzaam naar dat huis gelopen was. ‘En hij vroeg zich af of ik hem kon bedanken en hem kon vertellen dat zijn kleinzoon, die nu was opgegroeid en volwassen was, het zich nog herinnerde.’ (‘Waakt met Mij’, Liahona, juli 2001, p. 45.)

Moroni 6:4. Nieuwe leden begeleiden

President Gordon B. Hinckley heeft alle kerkleden, ook de jongeren, aangespoord om nieuwe leden bij te staan en te sterken:

‘Het is niet gemakkelijk om lid te worden van deze kerk. Het houdt meestal in dat we oude gewoonten nalaten, oude vrienden en relaties kwijtraken, en onze intrede doen in een nieuwe, andere en enigszins veeleisende gemeenschap.

‘Met een steeds toenemend aantal bekeerlingen moeten we steeds meer inspanningen leveren om ze op hun weg te begeleiden. Ze hebben allemaal behoefte aan drie dingen: een vriend, een taak, en voeding met “het goede woord Gods” (Moroni 6:4). Het is onze plicht om daarin te voorzien. […]

‘Dat is een taak voor iedereen. Voor huisonderwijzers en huisbezoeksters. Voor de bisschap, de priesterschapsquorums, de zustershulpvereniging, de jongemannen en jongevrouwen en zelfs voor het jeugdwerk.

‘Afgelopen zondag was ik in een vasten-en-getuigenisdienst. Een jongen van een jaar of vijftien stond voor de gemeente en zei dat hij besloten had zich te laten dopen.

‘Toen liepen de jongens van het lerarenquorum één voor één naar de microfoon om te zeggen dat ze van hem hielden, dat hij juist handelde en dat ze hem terzijde zouden staan. Het was geweldig om te horen hoe die jongemannen hun waardering voor hun vriend uitten en hem aanmoedigden.’ (Zie ‘Bekeerlingen en jongemannen’, De Ster, juli 1997, pp. 47–48.)

Afdrukken