Bibliotheek
Les 52: Mosiah 2


Les 52

Mosiah 2

Inleiding

Toen koning Benjamin het einde van zijn leven naderde, wilde hij zijn volk nog één keer toespreken. Zijn toespraak is opgetekend in Mosiah 2–5 en staat centraal in deze les en in de lessen 53–55. Aan het begin van zijn toespraak vertelt hij over zijn bediening onder het volk, waarbij hij beklemtoont dat we God dienen als we anderen dienen. Hij getuigt ook van de gelukkige toestand van wie de geboden van God bewaren.

Onderwijstips

Opmerking: De volgende samenvatting kan u helpen als u aan het begin van deze les een overzicht wilt geven van koning Benjamins toespraak.

Tegen het einde van zijn leven sprak koning Benjamin het volk van zijn koninkrijk toe bij de tempel in Zarahemla. Hij legde rekenschap af van zijn dienst aan het volk en zijn zuivere geweten tegenover God. Bovendien presenteerde hij zijn zoon Mosiah als de nieuwe koning van het volk. In zijn laatste redevoering, die in Mosiah 2–5 is opgetekend, zet koning Benjamin boodschappen over verschillende onderwerpen uiteen, zoals het belang van dienstbaarheid aan anderen, onze eeuwige schuld aan onze hemelse Vader, de aardse bediening en de verzoening van Jezus Christus, de noodzaak om de natuurlijke mens af te leggen, in God geloven voor ons eeuwig heil, van onze goederen aan de armen geven, vergeving van onze zonden behouden, en zoons en dochters van Christus worden door geloof en voortdurende goede werken. Let in het bijzonder op dat Mosiah 3 een boodschap bevat die koning Benjamin van een engel ontving.

Mosiah 2:1–9

Gezinnen komen bijeen en bereiden zich voor om naar de woorden van koning Benjamin te luisteren

Zet de volgende vragen naast elkaar bovenaan op het bord: Wie? Waar? Wat? Waarom?

Vraag de cursisten Mosiah 2:1–6 door te lezen en te letten op informatie waarmee de vragen op het bord beantwoord kunnen worden. Laat enkele cursisten vervolgens zo veel mogelijk details onder elke vraag op het bord noteren. (U moet wellicht uitleggen dat het volk zich op koning Benjamins woorden voorbereidde door offeranden te offeren die met de wet van Mozes verband hielden. Door die offers te brengen toonden de mensen hun dankbaarheid jegens God en wijdde men zich aan Hem toe.)

Laat de cursisten Mosiah 2:9 doorlezen en letten op woorden en zinsneden die aangeven wat koning Benjamin van het volk verlangde als zij naar zijn woorden luisterden.

  • Hoe denk je dat koning Benjamin op basis van de woorden en zinsneden die je hebt gevonden zelf tegen zijn boodschap aankeek?

  • Wat zou er volgens het laatste gedeelte van Mosiah 2:9 naar koning Benjamins overtuiging gebeuren als de mensen hun oren en hun hart voor zijn boodschap zouden openen?

  • Wat betekent het om je oren en hart te openen voor wie geroepen zijn om te onderwijzen?

Moedig de cursisten aan om koning Benjamins uitnodiging in gedachte te houden als zij zijn boodschap bestuderen en als zij naar de woorden van hedendaagse profeten luisteren.

Mosiah 2:10–28

Koning Benjamin zet het belang van God en elkaar dienen plus onze eeuwige schuld aan God uiteen

Afbeelding
King Benjamin Addresses His People

Toon de cursisten de plaat ‘Koning Benjamin spreekt zijn volk toe’ (62298; Evangelieplatenboek [2009], nummer 74). Herinner de cursisten eraan dat koning Benjamin zijn volk bijeen had geroepen om bekend te maken dat zijn zoon Mosiah zijn plaats als koning zou innemen en om het volk ‘een naam [te] geven, opdat het daardoor uit alle volken die de Here God uit het land Jeruzalem heeft gebracht, zal worden onderscheiden’ (zie Mosiah 1:9–12).

Lees Mosiah 2:10–15 aan de klas voor. Laat de cursisten zinsneden noemen waaruit koning Benjamins zorg spreekt om het volk te dienen, niet om zijn eigen status of erkenning. Laat ze hun hand opsteken als ze een van die zinsneden horen. Als ze hun hand opsteken, stop dan met voorlezen en vraag ze uit te leggen wat ze hebben gevonden en wat dat over koning Benjamin zegt.

Lees als onderdeel van deze bespreking het volgende citaat van president Howard W. Hunter voor:

‘Maak u niet zo druk om status. […] Het is belangrijk om gewaardeerd te worden. Maar ons doel moet rechtschapenheid in plaats van erkenning zijn; dienstbetoon in plaats van aanzien.’ (Zie ‘Aan de vrouwen in de kerk’, De Ster, januari 1993, p. 87.)

Laat de cursisten Mosiah 2:16–17 doorlezen en aangeven wat koning Benjamin zijn volk wilde leren. Maak ze duidelijk dat wij God dienen wanneer wij anderen dienen. Zet deze uitspraak op het bord. Wijs erop dat Mosiah 2:17 een kerntekst is. U kunt de cursisten aansporen deze tekst op zodanige wijze te markeren dat ze die gemakkelijk kunnen terugvinden.

Vraag de cursisten wanneer ze andere mensen een dienst hebben bewezen.

  • Hoe diende je ook God toen je anderen van dienst was?

  • Wanneer zijn anderen mensen door hun dienstbetoon jou tot zegen geweest? Hoe dienden zij ook God toen ze jou van dienst waren?

Vraag enkele cursisten beurtelings een vers uit Mosiah 2:18–24, 34 voor te lezen.

  • Waarom zou koning Benjamin zichzelf en zijn volk ‘onnutte dienstknechten’ noemen? (Leg indien nodig uit dat iets winstgevend of ‘nuttig’ is als de baten hoger zijn dan de lasten. Wij zijn dan ook onnutte dienstknechten voor onze hemelse Vader omdat de zegeningen die Hij ons geeft altijd veel meer waard zijn dan wat wij daar tegenoverstellen.)

  • Welke zegeningen heb je ontvangen waarvoor je naar jou idee bij God in de schuld staat?

  • Waarom is het belangrijk om te beseffen dat we ‘voor eeuwig bij [God] in de schuld’ staan? (Mogelijke antwoorden: als we beseffen dat we bij God in de schuld staan, neemt onze dankbaarheid toe, willen we de geboden beter onderhouden en willen we anderen meer dienen.)

In Mosiah 2:34 staat dat we bij onze hemelse Vader in de schuld staan ‘om Hem alles te geven’ wat wij hebben en zijn. Vraag de cursisten erover na te denken hoe zij dat kunnen doen. Getuig dat als wij Gods geboden onderhouden en anderen oprecht proberen te dienen, Hij ons zal zegenen.

Mosiah 2:29–41

Koning Benjamin spoort zijn volk aan om God te gehoorzamen

Schrijf PAS OP op het bord. Vraag de cursisten of zij ooit een bord met die woorden of een symbool van die strekking hebben gezien. Wijs erop dat dergelijke waarschuwingen ons kunnen beschermen of ons leven kunnen redden.

Laat de cursisten Mosiah 2:32–33, 36–38 doorlezen en aangeven waar koning Benjamin zijn volk voor waarschuwde. Leg eventueel uit dat in Mosiah 2:33 het woord wee op verdriet en ellende slaat.

  • Welke waarschuwingen gaf koning Benjamin aan zijn volk?

  • Hoe kunnen wij weten of wij de verkeerde geest beginnen te volgen? Waarom is het belangrijk om dat in een vroeg stadium te onderkennen?

  • Wat voor gevolgen ondergaan de mensen die in hun zonden sterven volgens Mosiah 2:38?

Wijs op de lering in Mosiah 2:36 dat iemand zich door zijn of haar eigen toedoen aan de Geest van de Heer kan onttrekken. Ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd hoe belangrijk het is om te herkennen wanneer wij ons aan de Geest onttrekken:

‘We zullen […] moeten leren herkennen wanneer “de Geest des Heren [Zich aan ons] onttrekt, waardoor deze in [ons] geen plaats kan vinden om [ons] op de paden der wijsheid te leiden, opdat [wij zullen] worden gezegend, voorspoedig gemaakt en bewaard” (Mosiah 2:36). […]

‘[…] Als iets wat wij denken, zien, horen of doen ons vervreemdt van de Heilige Geest dan moeten we ophouden met dat te denken, zien, horen of doen. Als er bijvoorbeeld iets is dat voor amusement moet doorgaan, maar dat ons vervreemdt van de Heilige Geest, dan is die vorm van amusement stellig niets voor ons. Daar de Geest zich niet inlaat met vulgaire, grove of onfatsoenlijke zaken kunnen wij ons daar absoluut niet mee inlaten. Daar we de Geest des Heren van ons vervreemden als we meedoen aan activiteiten waarvan we weten dat we ze links moeten laten liggen, hebben we er beslist niets te zoeken.’ (‘Opdat wij zijn Geest altijd bij ons mogen hebben’, Liahona, mei 2006, p. 30.)

  • Waardoor vervreemden wij ons volgens ouderling Bednar van de Heilige Geest?

  • Hoe kunnen we weten wanneer we ons van de Heilige Geest vervreemd hebben?

Schrijf BEDENKEN en NADENKEN op het bord naast PAS OP.

Laat een cursist Mosiah 2:40–41 voorlezen. Vraag de klas waar koning Benjamin zijn volk over wilde laten nadenken en wat ze moesten bedenken. U kunt de volgende waarheid op het bord schrijven als de cursisten antwoord geven: Als we de geboden onderhouden, worden we stoffelijk en geestelijk gezegend.

  • Wanneer heb je de vreugde ervaren die we ontvangen als we de geboden van de Heer onderhouden?

Getuig van de waarheid van wat de cursisten vandaag hebben besproken. Moedig de cursisten tot slot aan om op een gebied waar ze moeite mee hebben gehoorzamer te zijn, of zich te verbeteren op een gebied dat in Persoonlijke vooruitgang (voor jongevrouwen) of Plicht jegens God (voor jongemannen) wordt genoemd.

Tekstenbeheersing — Mosiah 2:17

Vraag de cursisten Mosiah 2:17, Matteüs 22:36–40 en Matteüs 25:40 te lezen. De passages in Matteüs zetten de leer in Mosiah 2:17 uiteen, bieden daar inzicht in en verduidelijken de betekenis ervan. U kunt de cursisten aanmoedigen om een tekstenreeks te maken door Matteüs 22:36–40 naast Mosiah 2:17 te schrijven, Matteüs 25:40 naast Matteüs 22:36–40, en Mosiah 2:17 naast Matteüs 25:40.

Vraag de cursisten wanneer ze het gevoel hadden dat ze God dienden door andere mensen te dienen.

Vraag de cursisten iemand vóór de volgende seminarieles een dienst te bewijzen. Ze kunnen dan desgewenst over hun ervaringen met deze opdracht vertellen (maar zeg erbij dat ze niet over ervaringen hoeven te praten die te persoonlijk zijn).

U kunt de cursisten ook de uitdaging geven om Mosiah 2:17 de volgende les uit hun hoofd te kennen.

Getuig dat als wij anderen oprecht dienen, wij de Heer dienen.

Opmerking: Vanwege de aard en lengte van de les van vandaag, kunt u deze activiteit wellicht beter op een andere dag gebruiken wanneer u meer tijd hebt.

Toelichting en achtergrondinformatie

Mosiah 2:33, 38–39. ‘Eeuwigdurende straf’, ‘onuitblusbaar vuur’, ‘nimmer eindigende kwelling’

Koning Benjamin waarschuwt voor de gevolgen van opstand tegen God met woorden als ‘eeuwigdurende straf’ (Mosiah 2:33), ‘onuitblusbaar vuur’ (Mosiah 2:38) en ‘nimmer eindigende kwelling’ (Mosiah 2:39). In Leer en Verbonden 19:6–12 werpt de Heer meer licht op deze termen.

Afdrukken