‘Les 6: Familie’, EnglishConnect 1 voor beginners (2022)
‘Les 6’, EnglishConnect 1 voor beginners
Lesson 6
Family
Doel: Ik leer te bespreken hoeveel mensen er in een familie zijn.
Personal Study
Bereid je voor op de gespreksgroep door de activiteiten A t/m E te doen.
Study the Principle of Learning: You Are a Child of God
Je bent een kind van God
I am a child of God with eternal potential and purpose.
Ik ben een kind van God met een eeuwig potentieel en doel.
God is de Vader van onze geest, daarom noemen we Hem hemelse Vader. Je hemelse Vader heeft je lief. Hij wil dat je je ware identiteit en je relatie tot Hem begrijpt. Door zijn profeten leert God ons wat we werkelijk zijn. Paulus, een profeet in de Bijbel, heeft gezegd:
‘De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn’ (Romeinen 8:16).
De leringen van Paulus zijn ook op ons van toepassing. Je bent een dochter of zoon van een liefdevolle hemelse Vader. Je hebt eeuwig potentieel. God heeft een doel voor je leven. Als je bidt, kan God je helpen inzien wie je bent en wie je kunt worden. Als je twijfelt aan je vaardigheid om Engels te leren, weet dan dat je een kind van God bent. Hij heeft je lief en wil je helpen om te groeien en succes te hebben. Als je bidt en om zijn hulp vraagt, zal Hij je helpen leren.
Ponder
-
Hoe zou je de relatie tussen een liefdevolle vader en zijn kind beschrijven?
-
Hoe beïnvloedt de kennis dat je een liefdevolle hemelse Vader hebt je gevoelens over jezelf?
-
Hoe kun je je relatie met je hemelse Vader ontwikkelen?
Memorize Vocabulary
Leer de betekenis en uitspraak van elk woord voordat je naar de gespreksgroep gaat. Denk aan situaties waarin je dat woord in je dagelijkse oefeningen zou gebruiken.
family |
gezin (of familie) |
have/has |
hebben/heb/hebt/heeft |
How many … ? |
Hoeveel … ? |
There are …/There is … |
Er zijn …/Er is … |
Numbers
1 – one |
1 – één |
2 – two |
2 – twee |
3 – three |
3 – drie |
Nouns
husband |
echtgenoot |
wife |
echtgenote |
father (dad) |
vader (papa) |
mother (mom) |
moeder (mama) |
brother/brothers |
broer/broers |
sister/sisters |
zus/zussen |
child/children |
kind/kinderen |
daughter/daughters |
dochter/dochters |
son/sons |
zoon/zoons |
boy/boys |
jongen/jongens |
girl/girls |
meisje/meisjes |
person/people |
persoon/personen |
Practice Pattern 1
Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Je kunt de onderstreepte woorden door woorden uit ‘Memorize Vocabulary’ vervangen.
Q: How many (noun) are in your family?A: There are (number) (noun) in my family.
Examples
Q: How many people are in Sam’s family?A: There are four people in his family.
Q: How many sisters are in your family?A: There are two sisters in my family.
Q: How many sons are in your family?A: There is one son in my family.
Practice Pattern 2
Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Probeer de patronen in een gesprek met een vriend(in) te gebruiken. Je kunt praten of boodschappen versturen.
Q: How many (noun) do you have?A: I have (number) (noun).
Examples
Q: How many children do you have?A: I have six children.
Q: How many brothers does she have?A: She has three brothers.
Use the Patterns
Noteer vier vragen die je aan iemand kunt stellen. Noteer een antwoord op elke vraag. Lees ze hardop voor.
Conversation Group
Activity 1: Practice the Patterns
(10–15 minutes)
Neem met een partner de woordenlijst door.
Oefen patroon 1 met een partner:
-
Oefen het stellen van vragen.
-
Oefen het beantwoorden van vragen.
-
Oefen een gesprek met gebruik van de patronen.
Herhaal dit voor patroon 2.
Activity 2: Create Your Own Sentences
(10–15 minutes)
Kijk naar de afbeeldingen. Stel en beantwoord vragen over elk gezin. Zeg zoveel mogelijk. Wissel elkaar af. Wissel van partner en oefen opnieuw.
New Vocabulary
who is |
wie is |
Example: Yuka
-
A: Who is Yuka?
-
B: Yuka is the mother.
-
A: How many people are in Yuka’s family?
-
B: There are six people in her family.
-
A: How many children does Yuka have?
-
B: She has three children.
-
A: How many daughters does Yuka have?
-
B: She has two daughters.
-
A: How many sons are in her family?
-
B: She has one son.
Activity 3: Create Your Own Conversations
(15–20 minutes)
Stel en beantwoord vragen over de personen in je familie. Zeg zoveel mogelijk. Wissel elkaar af. Wissel van partner en oefen opnieuw.
Example
-
A: How many people are in your family?
-
B: There are six people in my family.
-
A: How many sisters do you have?
-
B: I have three sisters.
-
A: How many children does your sister have?
-
B: She has six children.