Handboeken en roepingen
18. Priesterschapsverordeningen verrichten en zegens geven


ā€˜18. Priesterschapsverordeningen verrichten en zegens gevenā€™, Selecties uit het Algemeen handboek (2023).

ā€˜18. Priesterschapsverordeningen verrichten en zegens gevenā€™, Selecties uit het Algemeen handboek

Afbeelding
gezin wandelt bij tempel

18.

Priesterschapsverordeningen verrichten en zegens geven

18.0

Inleiding

Verordeningen en zegens zijn gewijde handelingen die met het gezag van het priesterschap en in de naam van Jezus Christus worden verricht. Priesterschapsverordeningen en -zegens bieden toegang tot Gods macht (zie Leer en Verbonden 84:20).

Verordeningen en zegens worden met geloof in onze hemelse Vader en Jezus Christus en onder de leiding van de Heilige Geest verricht. De leiders zorgen dat ze met de juiste goedkeuring (waar nodig), met het vereiste priesterschapsgezag, op de juiste wijze en door waardige deelnemers worden verricht (zie 18.3).

18.1

Verordeningen van heil en verhoging

Het priesterschap houdt het gezag in om evangelieverordeningen te bedienen die voor ons heil en onze verhoging noodzakelijk zijn. Mensen sluiten heilige verbonden met God als ze die verordeningen ontvangen. De verordeningen van heil en verhoging zijn:

  • Doop

  • Bevestiging en gave van de Heilige Geest

  • Verlening van het Melchizedeks priesterschap en ordening tot een ambt (voor mannen)

  • Tempelbegiftiging

  • Tempelverzegeling

Voor een kind dat in het verbond is geboren en vĆ³Ć³r de leeftijd van 8Ā jaar overlijdt, zijn geen verordeningen nodig en worden die ook niet verricht. Als het kind niet in het verbond is geboren, is verzegeling aan de ouders de enige verordening die hij of zij nodig heeft. Dankzij de verzoening van de Heiland worden alle kinderen die vĆ³Ć³r de leeftijd van 8Ā jaar overlijden, ā€˜behouden [ā€¦] in het celestiale koninkrijk van de hemelā€™ (Leer en Verbonden 137:10; zie ook Moroni 8:8ā€“12).

18.3

Deelname aan verordeningen of zegens

Wie een verordening verricht, een zegen geeft, of eraan deelneemt, moet het juiste priesterschapsgezag dragen en deelname waardig zijn. Doorgaans betekent dit dat iemand tempelwaardig moet zijn. Bisschoppen en ringpresidenten kunnen echter, geleid door de Geest en de richtlijnen in dit hoofdstuk, toestaan dat een vader of echtgenoot met het juiste priesterschapsambt die niet helemaal tempelwaardig is, bepaalde verordeningen en zegens verricht of eraan deelneemt. Een priesterschapsdrager met ernstige onafgewikkelde zonden dient niet deel te nemen.

Voor het verrichten of ontvangen van sommige verordeningen en zegens is goedkeuring van een presiderende leider met de benodigde priesterschapssleutels vereist (zie 3.4.1). Waar nodig kan een raadgever die hij machtigt goedkeuring geven. Zie de volgende overzichten. Ringpresident slaat ook op zendingspresident. Bisschop slaat ook op gemeentepresident.

Welke leiders hebben priesterschapssleutels om het verrichten of ontvangen van de verordeningen van heil en verhoging goed te keuren?

Verordening

Wie heeft priesterschapssleutels

Verordening

Doop

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop (voor 8-jarige kinderen en voor ingeschreven leden van 9Ā jaar en ouder van wie de doop wegens een verstandelijke handicap is uitgesteld)

Zendingspresident (voor bekeerlingen)

Verordening

Bevestiging en gave van de Heilige Geest

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop (voor 8-jarige kinderen en voor ingeschreven leden van 9Ā jaar en ouder van wie de doop wegens een verstandelijke handicap is uitgesteld)

Zendingspresident (voor bekeerlingen)

Verordening

Verlening van het Melchizedeks priesterschap en ordening tot een ambt (voor mannen)

Wie heeft priesterschapssleutels

Ringpresident

Verordening

Tempelbegiftiging

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop en ringpresident

Verordening

Tempelverzegeling

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop en ringpresident

Welke leiders hebben priesterschapssleutels om het verrichten of ontvangen van de overige verordeningen en zegens goed te keuren?

Verordening of zegen

Wie heeft priesterschapssleutels

Verordening of zegen

Kinderen een naam en een zegen geven

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop

Verordening of zegen

Het avondmaal

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop

Verordening of zegen

Verlenen van het AƤronisch priesterschap en ordenen tot een ambt (voor jongemannen en mannen)

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop

Verordening of zegen

Leden voor een roeping aanstellen

Wie heeft priesterschapssleutels

Zie 30.8

Verordening of zegen

Olie wijden

Wie heeft priesterschapssleutels

Geen goedkeuring nodig

Verordening of zegen

Zieken zalven

Wie heeft priesterschapssleutels

Geen goedkeuring nodig

Verordening of zegen

Zegen tot troost en raad, waaronder een vaderlijke zegen

Wie heeft priesterschapssleutels

Geen goedkeuring nodig

Verordening of zegen

Woning wijden

Wie heeft priesterschapssleutels

Geen goedkeuring nodig

Verordening of zegen

Graf wijden

Wie heeft priesterschapssleutels

De priesterschapsleider die de dienst presideert

Verordening of zegen

Patriarchale zegen

Wie heeft priesterschapssleutels

Bisschop

18.4

Verordeningen voor minderjarige kinderen

Een minderjarig kind mag alleen verordeningen en zegens ontvangen als de ouders of wettige voogden daar toestemming voor geven. Toestemming is niet vereist van een ouder of voogd die geen wettelijke grond heeft om er bezwaar tegen te maken.

18.6

Kinderen een naam en een zegen geven

Kinderen krijgen doorgaans een naam en een zegen in de vasten-en-getuigenisdienst in de wijk waar de ouders naar de kerk gaan.

18.6.1

Wie geeft de zegen

De verordening van een kind een naam en een zegen geven, wordt in overeenstemming met Leer en Verbonden 20:70 door Melchizedeks-priesterschapsdragers verricht.

Betrokkenen maken hun wens dat een kind een naam en een zegen krijgt aan de bisschop kenbaar en stemmen de verordening met hem af. Hij draagt de priesterschapssleutels om kinderen in de wijk een naam en een zegen te geven.

Een bisschop mag een vader die het Melchizedeks priesterschap draagt, toestaan om diens kind een naam en een zegen te geven, zelfs als de vader niet helemaal tempelwaardig is (zie 18.3). De bisschop moedigt vaders aan om zich op het zegenen van hun eigen kinderen voor te bereiden.

18.6.2

Instructies

Op aanwijzing van de bisschap nemen Melchizedeks-priesterschapsdragers in een kring plaats om een kind een naam en een zegen te geven. Ze plaatsen hun handen onder een baby of laten hun handen licht op het hoofd van een ouder kind rusten. De persoon die de verordening verricht:

  1. Spreekt onze hemelse Vader als in een gebed aan.

  2. Verklaart dat de zegen krachtens het Melchizedeks priesterschap gegeven wordt.

  3. Geeft het kind een naam.

  4. Spreekt het kind aan.

  5. Geeft het kind een zegen zoals de Geest hem ingeeft.

  6. Sluit in de naam van Jezus Christus.

18.6.3

Formulier Inschrijving kind en certificaat van zegen

Voordat een kind een zegen krijgt, vult een administrateur in Hulpmiddelen leiders en administrateurs (LCR) het formulier Inschrijving kind in. Na de zegen maakt hij een lidmaatschapskaart in dat systeem aan en zorgt voor een certificaat van zegen. De bisschop ondertekent het certificaat, waarna het aan de ouders of voogden van het kind wordt overhandigd.

De naam op de lidmaatschapskaart en het certificaat moet met de naam op het geboortebewijs, de geboorteakte of de huidige wettige naam overeenkomen.

18.7

Doop

De doop door onderdompeling door iemand die daartoe het gezag bezit, is noodzakelijk als iemand lid van de kerk wil worden en de Heilige Geest wil ontvangen. Ieder die naar verhoging streeft, moet het voorbeeld van de Heiland volgen door deze verordeningen te ontvangen.

18.7.1

Goedkeuring voor iemands doop en bevestiging

18.7.1.1

Ingeschreven kinderen

De bisschop draagt de priesterschapssleutels voor de doop van 8-jarige ingeschreven kinderen in een wijk. Die kinderen dienen redelijkerwijs op of spoedig na hun 8e verjaardag gedoopt en bevestigd te worden (zie Leer en Verbonden 68:27). Dit zijn kinderen voor wie er al een lidmaatschapskaart bestaat (zie 33.6.2). Als zij 8 jaar worden, ziet de bisschop erop toe dat ze alle kansen krijgen om het evangelie te aanvaarden en zich te laten dopen en bevestigen.

De bisschop of een aangewezen raadgever voert met ingeschreven kinderen een gesprek voor doop en bevestiging. In 31.2.3.1 staan daarvoor instructies.

Zie 18.8.3 voor informatie over het invullen van het formulier Doop en bevestiging.

18.7.1.2

Bekeerlingen

De zendingspresident draagt de priesterschapssleutels voor de doop van bekeerlingen in een zendingsgebied. Een voltijdzendeling voert daarom een gesprek voor doop en bevestiging met iedere bekeerling.

18.7.2

Doopdienst

Een doopdienst is eenvoudig, kort en geestelijk opbouwend. De volgende elementen zijn gebruikelijk:

  1. Preludium

  2. Kort welkomstwoord van de broeder die de dienst leidt

  3. Openingslofzang en -gebed

  4. Een of twee korte toespraken over evangelieonderwerpen, zoals de doop en de gave van de Heilige Geest

  5. Muzikale bijdrage

  6. De doop

  7. Een moment van eerbied terwijl de mensen die aan de doop hebben deelgenomen zich omkleden (speel of zing desgewenst lofzangen of jeugdwerkliedjes om de tijd te vullen)

  8. De bevestiging van 8-jarige ingeschreven kinderen; de bevestiging van bekeerlingen indien de bisschop daartoe besluit (zie 18.8)

  9. Getuigenis door nieuwe bekeerlingen, indien gewenst

  10. Slotlofzang en -gebed

  11. Postludium

Als een ingeschreven kind zich op de doop voorbereidt, overleggen een lid van de bisschap en het jeugdwerkpresidium met het gezin om een doopdienst te plannen. Een lid van de bisschap leidt de dienst. Als meerdere kinderen zich in dezelfde maand laten dopen, kan er een gezamenlijke doopdienst worden gehouden.

In ringen met veel ingeschreven kinderen mag voor kinderen uit meerdere wijken een gezamenlijke doopdienst worden gehouden. Een lid van het ringpresidium of een aangewezen hogeraadslid leidt de dienst.

De doop van een gezinslid moet niet worden uitgesteld totdat de vader het priesterschap ontvangt en de doop zelf kan verrichten.

De wijkzendingsleider (indien geroepen), of het lid van het quorumpresidium ouderlingen dat leiding aan het zendingswerk geeft, plant en leidt op aanwijzing van de bisschap doopdiensten voor bekeerlingen. Zij coƶrdineren die met de voltijdzendelingen.

18.7.3

Wie verricht de verordening

De doopverordening wordt door een priester of Melchizedeks-priesterschapsdrager verricht. Wie de doop verricht, moet toestemming van de bisschop hebben (of van de zendingspresident als een voltijdzendeling de doop verricht).

Een bisschop mag een vader die priester of Melchizedeks-priesterschapsdrager is, toestaan om diens kind te dopen, zelfs als de vader niet helemaal tempelwaardig is (zie 18.3). De bisschop moedigt vaders aan om zich op het dopen van hun eigen kinderen voor te bereiden.

18.7.4

Waar wordt de verordening verricht

Dopen worden in een doopvont verricht als die beschikbaar is. Als er geen doopvont is, mag de doop in elk veilig water plaatsvinden.

Omwille van de veiligheid blijft er altijd een volwassene bij een doopvont die met water wordt gevuld. Die persoon verlaat zijn post pas als de vont leeg, schoon en afgesloten is. De vont moet direct na elke doopdienst geleegd worden. Als de doopvont niet in gebruik is, moeten de toegangsdeuren op slot zijn.

18.7.5

Kleding

De doper en de dopeling dragen witte kleding die nat niet doorschijnt. Een doper die zijn begiftiging heeft ontvangen, draagt bij de doop zijn garment. Plaatselijke units schaffen uit hun budget doopkleding aan; het gebruik ervan is kosteloos.

18.7.6

Getuigen

Bij elke doop zien twee door de presiderende leider goedgekeurde getuigen erop toe dat de verordening goed verricht wordt. Gedoopte leden van de kerk, ook kinderen en jongeren, mogen als getuige optreden.

De doop moet worden overgedaan als het gebed niet precies volgens Leer en Verbonden 20:73 wordt uitgesproken. Dat is ook het geval als een deel van het lichaam, het haar of de kleding niet helemaal wordt ondergedompeld.

18.7.7

Instructies

De priester of Melchizedeks-priesterschapsdrager die de doopverordening verricht:

  1. Staat met de dopeling in het water.

  2. Houdt (voor het gemak en de veiligheid) de rechterpols van de dopeling in zijn linkerhand. De dopeling omklemt met zijn of haar linkerhand de linkerpols van de doper.

  3. Heft zijn rechterarm in een rechte hoek op.

  4. Noemt de dopeling bij zijn of haar volledige naam en zegt: ā€˜Door Jezus Christus gemachtigd doop ik u in de naam van de Vader, en van de Zoon, en van de Heilige Geest. Amenā€™ (Leer en Verbonden 20:73).

  5. Laat (ter voorkoming van ongemak) de dopeling zijn of haar neus met de rechterhand dichtknijpen; legt vervolgens zijn rechterhand hoog op de rug van de dopeling en dompelt hem of haar geheel, kleding en al, onder.

  6. Helpt de dopeling uit het water omhoog.

18.8

Bevestiging en gave van de Heilige Geest

Na de doop wordt de bekeerling als lid van de kerk bevestigd en ontvangt hij of zij door handoplegging de gave van de Heilige Geest (zie Leer en Verbonden 20:41; Handelingen 19:1ā€“6). Iemand is lid van de kerk als beide verordeningen verricht en correct geregistreerd zijn (zie Johannes 3:5; Leer en Verbonden 33:11; 3Ā Nephi 27:20).

De bisschop ziet toe op het verrichten van bevestigingen. Kinderen van 8 jaar worden doorgaans op de dag van hun doop bevestigd. Bekeerlingen worden doorgaans bevestigd in een avondmaalsdienst van de wijk waartoe zij behoren, bij voorkeur op de zondag na hun doop.

Een lid van de bisschap volgt de richtlijnen in 29.2.1.1 bij het voorstellen van nieuwe leden.

18.8.1

Wie verricht de verordening

Alleen een tempelwaardige Melchizedeks-priesterschapsdrager mag een bevestiging verrichten. Een bisschop mag een vader die het Melchizedeks priesterschap draagt echter toestaan om in de kring voor de bevestiging van diens kind te staan, zelfs als de vader niet helemaal tempelwaardig is (zie 18.3).

Ten minste Ć©Ć©n lid van de bisschap neemt aan die verordening deel. Als de bekeerling onderricht heeft gekregen van voltijdzendelingen, nodigt de bisschop hen uit om ook deel te nemen.

18.8.2

Instructies

Op aanwijzing van de bisschap mogen Ć©Ć©n of meer Melchizedeks-priesterschapsdragers aan de bevestiging deelnemen. Zij leggen hun handen licht op het hoofd van de betrokkene. De persoon die de verordening verricht:

  1. Noemt de betrokkene bij zijn of haar volledige naam.

  2. Verklaart dat de verordening krachtens het Melchizedeks priesterschap verricht wordt.

  3. Bevestigt de betrokkene als lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

  4. Zegt ā€˜ontvang de Heilige Geestā€™ (niet ā€˜ontvang de gave van de Heilige Geestā€™).

  5. Spreekt een zegen uit zoals de Geest hem ingeeft.

  6. Sluit in de naam van Jezus Christus.

18.8.3

Formulier en certificaat Doop en bevestiging

Voordat een ingeschreven kind een doopgesprek heeft, vult een administrateur in LCR het formulier Doop en bevestiging in. De bisschop of een aangewezen raadgever voert het gesprek en ondertekent het formulier. Een administrateur werkt de lidmaatschapskaart van het kind na de doop en bevestiging aan de hand van dit formulier bij in LCR.

Als een voltijdzendeling het doopgesprek met een bekeerling voert, vult hij het formulier Doop en bevestiging in via de app Werkgebiedplanner. Na de doop en bevestiging registreren de zendelingen de gegevens in de app en sturen die digitaal naar de wijkadministrateur. De wijkadministrateur kijkt de gegevens in LCR na en maakt de lidmaatschapskaart aan.

Als de lidmaatschapskaart is aangemaakt, maakt een administrateur een certificaat doop en bevestiging aan. De bisschop ondertekent het certificaat, waarna het aan de betrokkene wordt overhandigd.

De naam op de lidmaatschapskaart en het certificaat moet met de naam op het geboortebewijs, de geboorteakte of de huidige wettige naam overeenkomen.

18.9

Het avondmaal

De kerkleden komen op de sabbat bijeen om God te aanbidden en aan het avondmaal deel te nemen (zie Leer en Verbonden 20:75; 59:9; Moroni 6:5ā€“6). Tijdens deze verordening nemen zij van het brood en water om het vlees en bloed te gedenken die de Heiland heeft geofferd, en om hun heilige verbonden te hernieuwen (zie MattheĆ¼s 26:26ā€“28; Bijbelvertaling van Joseph Smith, Markus 14:20ā€“25; Lukas 22:15ā€“20; 3 Nephi 18; Moroni 6:6).

18.9.1

Goedkeuring om het avondmaal te bedienen

De bisschop draagt de priesterschapssleutels voor de bediening van het avondmaal in de wijk. Allen die bij het klaarmaken, zegenen en ronddienen van het avondmaal betrokken zijn, doen dat met toestemming van hem of van iemand onder zijn leiding.

18.9.2

Wie verricht de verordening

  • Het avondmaal mag alleen door leraren, priesters en/of Melchizedeks-priesterschapsdragers worden voorbereid.

  • Het avondmaal mag alleen door priesters en/of Melchizedeks-priesterschapsdragers worden gezegend.

  • Het avondmaal mag alleen door diakenen, leraren, priesters en/of Melchizedeks-priesterschapsdragers worden rondgediend.

18.9.3

Richtlijnen voor het avondmaal

Vanwege het heilige karakter van het avondmaal is een gedegen voorbereiding geboden om orde en eerbied te waarborgen.

Wie het avondmaal bedienen, doen dat op waardige wijze, in het besef dat zij de Heer vertegenwoordigen.

Het avondmaal wordt rustig op natuurlijke wijze rondgediend, niet overdreven formeel.

Hoewel het avondmaal voor de leden van de kerk bestemd is, wordt er niets gedaan om te voorkomen dat anderen eraan deelnemen.

18.9.4

Instructies

  1. Wie het avondmaal voorbereiden, zegenen of ronddienen, wassen vooraf hun handen met zeep of een ander reinigingsmiddel.

  2. VĆ³Ć³r de dienst zetten leraren, priesters of Melchizedeks-priesterschapsdragers de schalen met ongebroken brood en de schalen met bekertjes schoon water klaar, en dekken ze af met een schoon tafellaken.

  3. Terwijl de wijkleden een avondmaalslofzang zingen, staan de broeders die het avondmaal zegenen eerbiedig op, verwijderen het laken dat de broodschalen bedekt en breken het brood in kleine stukjes.

  4. Na de lofzang knielt de broeder die het brood zegent neer en spreekt het avondmaalsgebed voor het brood uit (zie Leer en Verbonden 20:77).

  5. De bisschop ziet erop toe dat de avondmaalsgebeden duidelijk, correct en eerbiedig worden uitgesproken. Als iemand een fout maakt maar zichzelf corrigeert, is er geen verdere correctie nodig. Als hij de fout echter niet corrigeert, vraagt de bisschop hem vriendelijk het gebed over te doen.

  6. Na het gebed dienen priesterschapsdragers het brood eerbiedig onder de leden rond. De presiderende leider krijgt eerst, daarna is er geen vaste volgorde. Als een lid de schaal heeft aangepakt, mag hij of zij die aan een ander doorgeven.

  7. De leden nemen zo mogelijk met hun rechterhand van het avondmaal.

  8. Als het brood onder alle leden is rondgediend, brengen de broeders die het avondmaal ronddienen de schalen terug naar de avondmaalstafel. De broeders die het avondmaal zegenen, bedekken de broodschalen met het laken en verwijderen het laken dat de waterschalen bedekt.

  9. De broeder die het water zegent, knielt neer en spreekt het avondmaalsgebed voor het water uit (zie Leer en Verbonden 20:79). Hij zegt daarbij dit water in plaats van deze wijn.

  10. Na het gebed dienen priesterschapsdragers het water eerbiedig onder de leden rond. De presiderende leider krijgt eerst, daarna is er geen vaste volgorde.

  11. Als het water onder alle leden is rondgediend, brengen de broeders die het avondmaal ronddienden de schalen terug naar de avondmaalstafel. De broeders die het avondmaal zegenden, bedekken de schalen met het laken, waarna de broeders die het avondmaal zegenden en ronddienden naar hun plaats teruggaan.

  12. Degenen die het avondmaal hebben voorbereid, ruimen na de dienst alles op, vouwen de lakens op en verwijderen overgebleven brood.

18.10

Het priesterschap verlenen en tot een ambt ordenen

Er zijn twee priesterschappen: het AƤronisch en het Melchizedeks priesterschap (zie 3.3; Leer en Verbonden 107:1,Ā 6). Als iemand het priesterschap wordt verleend, wordt hij ook tot een ambt in dat priesterschap geordend. Als iemand het priesterschap eenmaal is verleend, hoeft hij daarna alleen tot andere ambten in dat priesterschap geordend te worden.

18.10.1

Melchizedeks priesterschap

De ringpresident draagt de priesterschapssleutels voor de verlening van het Melchizedeks priesterschap en de ordening tot de ambten van ouderling en hogepriester. Doorgaans draagt de bisschop echter broeders voor deze ordeningen voor.

18.10.1.1

Zendelingen

Broeders die de kerknormen naleven, kunnen het Melchizedeks priesterschap ontvangen en tot ouderling worden geordend als ze 18 jaar of ouder zijn. De bisschop beslist op grond van de persoonlijke omstandigheden van een jongeman of hij al snel na zijn 18e verjaardag tot ouderling wordt geordend of nog enige tijd in het priestersquorum blijft.

De bisschop overlegt altijd eerst met de jongeman en zijn ouders of voogden. Tegen de tijd dat ze 19 worden of als ze elders gaan studeren, op zending gaan, in militaire dienst gaan of een baan vinden, dienen daarvoor waardige mannen tot ouderling te zijn geordend.

Onlangs gedoopte mannen van 18 jaar en ouder worden tot ouderling geordend als ze:

  • het AƤronisch priesterschap hebben ontvangen en als priester hebben gediend;

  • voldoende begrip van het evangelie hebben ontwikkeld;

  • blijk van hun getrouwheid hebben gegeven.

Men hoeft geen minimumtijd lid te zijn geweest.

18.10.1.2

Hogepriesters

Mannen worden tot hogepriester geordend als ze tot een functie in een ringpresidium, hoge raad of bisschap geroepen worden.

18.10.1.3

Gesprekken en steunverlening

Met de goedkeuring van het ringpresidium voert de bisschop een gesprek met de broeder volgens de instructies op de Ordeningskaart Melchizedeks priesterschap. Vervolgens voert een lid van het ringpresidium ook een gesprek met hem. Met toestemming van de zendingspresident mag de districtspresident een gesprek met een broeder voeren om tot ouderling te worden geordend (zie 6.3).

18.10.2

AƤronisch priesterschap

De bisschop draagt de priesterschapssleutels voor de verlening van het AƤronisch priesterschap en de ordening tot de ambten van diaken, leraar en priester. Broeders die de kerknormen naleven, worden gewoonlijk op de volgende leeftijden geordend, maar nooit voordien:

  • Diaken: aan het begin van het jaar waarin ze 12 worden

  • Leraar: aan het begin van het jaar waarin ze 14 worden

  • Priester: aan het begin van het jaar waarin ze 16 worden

De bisschop of een van zijn raadgevers voert een gesprek met wie op de nominatie staat geordend te worden tot diaken of leraar om na te gaan of hij geestelijk voorbereid is. De bisschop voert echter zelf een gesprek met wie priester zal worden.

Voordat de bisschop een ordeningsgesprek met een jongeman voert, vraagt hij daarvoor mondeling toestemming aan de ouders of voogden. Toestemming is niet vereist van een ouder of voogd die geen wettelijke grond heeft om er bezwaar tegen te maken.

18.10.3

Steunverlening voordat een lid wordt geordend

Als een broeder een gesprek heeft gehad en waardig is bevonden om tot een priesterschapsambt te worden geordend, wordt hij ter steunverlening voorgesteld (zie Leer en Verbonden 20:65,Ā 67). Broeders die tot ouderling of hogepriester worden geordend, worden eerst in de algemene bijeenkomst van de ringconferentie door een lid van het ringpresidium voorgesteld (zie 6.3 voor instructies voor districtspresidenten). Broeders die tot diaken, leraar of priester worden geordend, worden eerst in de avondmaalsdienst door een lid van de bisschap voorgesteld.

De persoon die de steunverlening afhandelt, vraagt de broeder om te gaan staan. Hij stelt voor de broeder het AƤronisch of Melchizedeks priesterschap te verlenen (indien nodig) en hem tot het betreffende priesterschapsambt te ordenen. Vervolgens vraagt hij de leden om het voorstel te steunen. Om bijvoorbeeld een broeder voor te stellen voor ordening tot ouderling, kan hij woorden als deze gebruiken:

ā€˜Wij stellen voor dat [naam] het Melchizedeks priesterschap ontvangt en tot ouderling wordt geordend. Wie hiermee instemt, maakt dat kenbaar door de hand op te steken. [Wacht even.] Wie tegen is, maakt dat eveneens kenbaar. [Wacht even.]ā€™

Als iemand met de status van goed lid tijdens een steunverlening tegen de ordening stemt, spreekt de presiderende leider of een andere daarvoor aangewezen priesterschapsleider na de bijeenkomst onder vier ogen met hem of haar. De leider gaat na waarom het lid tegenstemt. Hij vraagt of het lid van gedrag op de hoogte is waardoor de betrokkene mogelijk niet in aanmerking voor ordening tot het priesterschapsambt zou komen.

Soms moet een broeder misschien tot ouderling of hogepriester geordend worden voordat hij in de ringconferentie kan worden voorgesteld. In dat geval wordt hij in de avondmaalsdienst van zijn wijk ter steunverlening voorgesteld. Vervolgens wordt hij in de volgende ringconferentie ter bekrachtiging van de ordening voorgesteld (waarbij de hierboven beschreven steunverleningsprocedure wordt aangepast).

18.10.4

Wie verricht de verordening

De ringpresident, of een Melchizedeks-priesterschapsdrager op zijn aanwijzing, mag een man tot het ambt van ouderling ordenen. Met toestemming van de zendingspresident mag de districtspresident of iemand op zijn aanwijzing de ordening verrichten (zie 6.3). Alleen Melchizedeks-priesterschapsdragers mogen in de kring staan.

De ringpresident of een hogepriester op zijn aanwijzing mag een man tot het ambt van hogepriester ordenen. Alleen hogepriesters mogen in de kring staan.

Iemand die een man tot een ambt in het Melchizedeks priesterschap ordent, moet tempelwaardig zijn. De ringpresident of iemand die hij aanwijst, moet erbij aanwezig zijn.

Een priester of Melchizedeks-priesterschapsdrager mag een broeder tot het ambt van diaken, leraar of priester ordenen. Hij moet door de bisschop gemachtigd zijn. De bisschop of iemand die hij aanwijst, moet erbij aanwezig zijn.

Iemand moet voor deelname aan de ordening van een broeder in het AƤronisch priesterschap priester of Melchizedeks-priesterschapsdrager zijn.

Een bisschop mag een vader die priester of Melchizedeks-priesterschapsdrager is, toestaan om diens zoon tot het ambt van diaken, leraar of priester te ordenen, zelfs als de vader niet helemaal tempelwaardig is (zie 18.3). De bisschop moedigt vaders aan om zich op het ordenen van hun zoon voor te bereiden.

18.10.5

Instructies

Bij de verlening van het priesterschap en ordening tot een priesterschapsambt leggen Ć©Ć©n of meer bevoegde priesterschapsdragers hun handen licht op het hoofd van de betreffende broeder. De persoon die de verordening verricht:

  1. Noemt de betrokkene bij zijn volledige naam.

  2. Verklaart dat de verordening verricht wordt met het gezag van het priesterschap dat hij draagt (AƤronisch of Melchizedeks).

  3. Verleent het AƤronisch of Melchizedeks priesterschap, tenzij het al verleend is.

  4. Ordent de betrokkene tot een ambt in het AƤronisch of Melchizedeks priesterschap, en verleent alle rechten, machten en gezag van dat ambt.

  5. Spreekt een zegen uit zoals de Geest hem ingeeft.

  6. Sluit in de naam van Jezus Christus.

Als iemand tot een priesterschapsambt wordt geordend als hem het betreffende priesterschap al is verleend, slaat de persoon die de verordening verricht stapĀ 3 over.

18.10.6

Ordeningskaart en -certificaat

Voordat een broeder een gesprek heeft om tot een ambt in het AƤronisch priesterschap te worden geordend, vult een administrateur in LCR een Ordeningskaart AƤronisch priesterschap in. De bisschop of een aangewezen raadgever voert het gesprek en ondertekent het formulier als aan alle waardigheidsnormen wordt voldaan.

Na de ordening vult de bisschop of aangewezen raadgever het formulier verder in en geeft het aan een administrateur. Die legt de ordening in LCR vast en maakt een certificaat van ordening op.

Op de ordeningskaart en het certificaat moet de huidige wettige naam van de betrokkene staan.

18.11

Leden voor een roeping aanstellen

De leden die voor een kerkfunctie zijn geroepen en gesteund, worden voor die taak aangesteld (zie Johannes 15:16; Leer en Verbonden 42:11; zie ook 3.4.3.1 in dit handboek). De betrokkene krijgt tijdens de aanstelling (1)Ā gezag om in de roeping te handelen en (2)Ā een zegen zoals de Geest die ingeeft.

Ringpresidenten, bisschoppen en quorumpresidenten ontvangen sleutels van presidentschap bij hun aanstelling (zie 3.4.1.1). Het woord sleutels moet echter niet worden gebruikt bij de aanstelling van leden voor andere taken, met inbegrip van raadgevers in een presidium.

18.11.1

Wie verricht de aanstelling

Een aanstelling wordt door een Melchizedeks-priesterschapsdrager verricht. Hij moet goedkeuring krijgen van de leider die de juiste priesterschapssleutels draagt. In 30.8 staat wie gemachtigd zijn om bepaalde aanstellingen te verrichten. Er mag geen ouderling in de kring staan of de aanstelling verrichten wanneer een man wordt aangesteld in een functie waarvoor hij hogepriester moet zijn.

Op aanwijzing van de presiderende leider mogen Ć©Ć©n of meer Melchizedeks-priesterschapsdragers aan een aanstelling deelnemen. Presidenten worden aangesteld vĆ³Ć³r hun raadgevers.

Een presiderende leider mag een echtgenoot of vader die het Melchizedeks priesterschap draagt, toestaan om in de kring voor de aanstelling van diens vrouw of kinderen te staan, zelfs als hij niet helemaal tempelwaardig is (zie 18.3).

18.11.2

Instructies

EĆ©n of meer gemachtigde Melchizedeks-priesterschapsdragers leggen hun handen licht op het hoofd van de betrokkene. De persoon die de verordening verricht:

  1. Noemt de betrokkene bij zijn of haar volledige naam.

  2. Verklaart dat hij handelt krachtens het Melchizedeks priesterschap.

  3. Stelt de betrokkene aan voor de roeping in de ring, de wijk, het quorum of de klas.

  4. Verleent sleutels als de betrokkene die moet ontvangen.

  5. Spreekt een zegen uit zoals de Geest hem ingeeft.

  6. Sluit in de naam van Jezus Christus.

18.12

Olie wijden

Melchizedeks-priesterschapsdragers wijden olijfolie voordat die gebruikt wordt voor het zalven van zieken en bezochten (zie Jakobus 5:14). Er mag geen andere olie gebruikt worden.

De leden nemen de olie niet in, evenmin smeren zij er zieke of gewonde lichaamsdelen mee in.

18.12.1

Wie verricht de verordening

EĆ©n of meer Melchizedeks-priesterschapsdragers mogen olie wijden. Zij hoeven daarvoor geen goedkeuring van een priesterschapsleider te vragen.

18.12.2

Instructies

De Melchizedeks-priesterschapsdrager die de olie wijdt:

  1. Houdt een open flesje olijfolie vast.

  2. Spreekt onze hemelse Vader als in een gebed aan.

  3. Verklaart dat hij handelt krachtens het Melchizedeks priesterschap.

  4. Wijdt de olie (niet het flesje) en bestemt deze voor het zegenen en zalven van de zieken en bezochten.

  5. Sluit in de naam van Jezus Christus.

18.13

Zieken zalven

Het zalven van zieken ā€˜door handopleggingā€™ bestaat uit twee onderdelen: de zalving met olie en de verzegeling van de zalving met een zegen. Als er geen gewijde olie voorhanden is, mag een zegen krachtens het Melchizedeks priesterschap gegeven worden zonder te zalven.

18.13.1

Wie geeft de zegen

Alleen getrouwe Melchizedeks-priesterschapsdragers mogen zieken of bezochten zalven. Zij hoeven daarvoor geen goedkeuring van een priesterschapsleider te vragen. Een vader die het Melchizedeks priesterschap draagt, zalft zo mogelijk de zieken in zijn gezin.

Over het algemeen zijn er twee of meer Melchizedeks-priesterschapsdragers bij de zalving van een zieke betrokken. Iemand mag echter ook alleen zalven en verzegelen.

18.13.2

Instructies

De zalving met olie wordt door Ć©Ć©n Melchizedeks-priesterschapsdrager verricht. Hij:

  1. Doet een druppel gewijde olie op het hoofd van de betrokkene.

  2. Plaatst zijn handen licht op het hoofd van de betrokkene en noemt de persoon bij zijn of haar volledige naam.

  3. Verklaart dat hij handelt krachtens het Melchizedeks priesterschap.

  4. Verklaart dat hij zalft met olie die voor het zalven en zegenen van zieken en bezochten is gewijd.

  5. Sluit in de naam van Jezus Christus.

Voor de verzegeling van de zalving leggen Ć©Ć©n of meer Melchizedeks-priesterschapsdragers hun handen licht op het hoofd van de betrokkene. De persoon die de zalving verzegelt:

  1. Noemt de betrokkene bij zijn of haar volledige naam.

  2. Verklaart dat hij de zalving krachtens het Melchizedeks priesterschap verzegelt.

  3. Spreekt een zegen uit zoals de Geest hem ingeeft.

  4. Sluit in de naam van Jezus Christus.

18.14

Zegen tot troost en raad, waaronder een vaderlijke zegen

18.14.1

Wie geeft de zegen

Melchizedeks-priesterschapsdragers kunnen een zegen tot troost en raad geven aan familieleden en anderen die erom vragen.

Een vader die het Melchizedeks priesterschap draagt, mag zijn kinderen een vaderlijke zegen geven. Ouders moedigen hun kinderen aan om een vaderlijke zegen te vragen als ze daar behoefte aan hebben. Een vaderlijke zegen mag voor persoonlijk gebruik opgenomen worden.

Een Melchizedeks-priesterschapsdrager hoeft geen toestemming aan een priesterschapsleider te vragen om een zegen tot troost en raad of een vaderlijke zegen te geven.

18.14.2

Instructies

Bij een zegen tot troost en raad of een vaderlijke zegen laten een of meer Melchizedeks-priesterschapsdragers hun handen licht op het hoofd van de betrokkene rusten. De persoon die de verordening verricht:

  1. Noemt de betrokkene bij zijn of haar volledige naam.

  2. Verklaart dat de zegen krachtens het Melchizedeks priesterschap gegeven wordt.

  3. Spreekt een zegen met woorden van troost en raad uit zoals de Geest hem ingeeft.

  4. Sluit in de naam van Jezus Christus.

18.15

Woning wijden

Kerkleden mogen hun woning met het gezag van het Melchizedeks priesterschap (laten) wijden.

18.15.2

Instructies

De Melchizedeks-priesterschapsdrager die een woning wijdt:

  1. Spreekt onze hemelse Vader als in een gebed aan.

  2. Verklaart dat hij handelt krachtens het Melchizedeks priesterschap.

  3. Wijdt de woning als heilige plek waar de Heilige Geest kan verblijven en spreekt andere woorden uit zoals de Geest hem ingeeft.

  4. Sluit in de naam van Jezus Christus.

18.16

Graf wijden

18.16.1

Wie wijdt het graf

Een graf wordt door een Melchizedeks-priesterschapsdrager gewijd, die daartoe is gemachtigd door de priesterschapsleider die de dienst leidt.

18.16.2

Instructies

De Melchizedeks-priesterschapsdrager die het graf wijdt:

  1. Spreekt onze hemelse Vader als in een gebed aan.

  2. Verklaart dat hij handelt krachtens het Melchizedeks priesterschap.

  3. Wijdt en heiligt het graf als rustplaats voor het lichaam van de overledene.

  4. Vraagt de Heer (als het graf ervoor in aanmerking komt) om dat stukje grond te heiligen en te beschermen tot de opstanding.

  5. Vraagt onze hemelse Vader om de familie te troosten en voegt er gedachten aan toe die de Geest hem ingeeft.

  6. Sluit in de naam van Jezus Christus.

Als het lichaam van een lid van de kerk wordt gecremeerd, beoordeelt de presiderende leider of de plek waar de as wordt bewaard al dan niet wordt gewijd.

18.17

Patriarchale zegen

Ieder gedoopt lid dat de kerknormen naleeft, heeft er recht op om een patriarchale zegen met geĆÆnspireerde raad van onze hemelse Vader te ontvangen (zie Genesis 48:14ā€“16;Ā 49; 2Ā Nephi 4:3ā€“11).

De bisschop of een aangewezen raadgever voert een gesprek met een lid dat een patriarchale zegen wil ontvangen. Als het lid de kerknormen naleeft, maakt de gespreksvoerder een aanbeveling voor een patriarchale zegen op. Hij stuurt die via het systeem voor patriarchale zegens op ChurchofJesusChrist.org in.

Wie een aanbeveling voor een patriarchale zegen uitschrijft, ziet erop toe dat het lid volwassen genoeg is om de betekenis en het belang van de zegen te begrijpen.

18.17.1

Een patriarchale zegen ontvangen

Het lid maakt met de aanbeveling in bezit een afspraak met de patriarch voor een patriarchale zegen. Het lid gaat op de dag van de afspraak met een gebed in het hart en in zondagse kleding naar de patriarch.

Elke patriarchale zegen is heilig, vertrouwelijk en strikt persoonlijk. Daarom wordt de zegen in beslotenheid gegeven, met hooguit een beperkt aantal naaste verwanten aanwezig.

De ontvanger van de patriarchale zegen dient de woorden erin te koesteren, te overdenken en er zo naar te leven dat hij of zij de beloofde zegeningen in dit leven en in de eeuwigheid ontvangt.

Er wordt van de leden van de kerk verwacht dat ze hun zegens niet onderling vergelijken en deze ook niet laten lezen door anderen, behalve door naaste verwanten. Er wordt in kerkelijke of andere openbare bijeenkomsten niet uit patriarchale zegens voorgelezen.

Afdrukken