Devotionals 2020
11christofferson


De Heer helpt ons om zijn koninkrijk op te bouwen

Wereldwijde devotional voor jongvolwassenen

12 januari 2020

Ik wil het koor bedanken voor dat prachtige lied. Het is een van onze lievelingslofzangen. Bedankt voor jullie prachtige zang. Lieve broeders en zusters, ik ben erg blij dat ik vanavond tot jullie mag spreken. Ik heb de laatste tijd veel nagedacht over de dingen die mijn geloof versterkt hebben. Ik heb geleerd dat onze Vader in de hemel ons écht helpt, vooral als we ons uiterste best doen om zijn geboden te onderhouden en zijn koninkrijk op aarde op te bouwen.

De profeet Nephi heeft zijn hele leven zulk geloof getoond. Ondanks veel ellende en tegenstand bleef hij standvastig en dankte hij God altijd voor zijn zegeningen. Na acht jaar lang in de woestijn te hebben rondgedoold, zei hij:

‘Indien de mensenkinderen de geboden van God onderhouden, voedt Hij hen en sterkt Hij hen, en verschaft Hij de middelen waardoor zij kunnen volbrengen wat Hij hun heeft geboden; daarom verschafte Hij ons middelen terwijl wij in de wildernis vertoefden.’1

Dat is een waar beginsel. Ik wil jullie een verhaal uit de kerkgeschiedenis vertellen. Aan het eind van de jaren 1830 trokken de meeste leden van de kerk naar Missouri om er Zion te vestigen. Maar in 1839 verdreven bendes hen uit de staat. Omdat hun huizen waren verwoest en hun vee en spullen gestolen, trokken de leden naar het noordoostelijke Illinois, waar ze zich op de drassige oever van de Mississippi vestigden. Ze legden het moeras droog en stichtten een mooie stad die ze Nauvoo noemden. Maar er kwam geen eind aan de vervolging. De profeet Joseph Smith en zijn broer Hyrum stierven slechts vijf jaar later de martelaarsdood. Toen de leden in februari 1846 nogmaals werden verdreven, was hun tempel net klaar. Ze moesten midden in de winter de Mississippi oversteken. Onder hen bevond zich het jonge gezin van Benjamin F. Johnson, mijn betovergrootvader. Hij heeft die ervaring als volgt in zijn autobiografie beschreven:

‘Daar stonden we dan: platzak in hartje winter, aan het begin van een reis zonder te weten hoelang die zou duren. […] We hadden voedsel voor hoogstens een paar weken en verkeerden in slechte gezondheid, die het afgelopen jaar uiterst zwak was geweest. Ik had vaak acute, scherpe pijn in mijn maag, waardoor ik soms uit elke porie begon te zweten. […] In combinatie met andere spijsverteringsproblemen maakte dat me ongeschikt voor zwaar werk. Mijn taken in het kamp, waaronder de zorg voor de spannen, vielen me erg zwaar. […]

‘Na enkele dagen in het kamp begonnen sommigen te klagen over hun tegenspoed en het povere eten. Maar president Brigham Young zei met bulderende stem dat allen die het moeilijk vonden om gekookte bonen en maïs naar binnen te werken, op God moesten vertrouwen en dankbaar moesten zijn voor wat ze hadden. Anders moesten ze maar rechtsomkeert maken, want dan zou het kamp van de heiligen geen goede plek voor hen zijn. Dat leek me het woord van de Heer, maar wat moest ik doen? Ik kon allang geen maïsbrood of bonen eten omdat ik daar ondraaglijke maagpijn van kreeg. Hoe kon ik meegaan als het eten grotendeels uit maïs en bonen bestond? Het leek me een zaak van leven of dood.’

Ik onderbreek het verhaal hier even om jullie te vertellen dat zijn 22-jarige zus enkele jaren daarvoor aan vergelijkbare maagproblemen was gestorven. Hij overdreef dus niet. Hij ging verder:

‘Ik sprak erover met mijn gezin. Ik zei dat ik op de Heer vertrouwde, en dat Hij, als Hij niet bij ons was, zeker niet achter ons was, en dat ik niet moest terugkeren. Ik was bereid om het beschikbare voedsel te eten en er dankbaar voor te zijn. En als de Heer nu niet voor ons zorgde, dan konden we maar beter zo snel mogelijk sterven, want we zouden tijdens de reis niet voor onszelf kunnen zorgen of onszelf kunnen beschermen.’

Een maand later schreef hij het volgende in zijn dagboek:

‘Ik at de voor mij voorheen oneetbare bonen en maïs met plezier, en kreeg tijdens de verdere reis geen maagpijn meer. Ik had de Heer verteld wat zijn dienstknecht had gezegd, namelijk dat ik met zijn hulp aan elke vereiste zou voldoen, en dat Hij, als het zijn wil was dat ik als zijn dienstknecht zou overleven, ervoor moest zorgen dat mijn maag het voedsel kon verwerken. Ik weet dat Hij dat gedaan heeft.’

Het geloof van mijn voorouders en het voorbeeld van de profeten hebben me gesterkt en geholpen om zelfs in moeilijke tijden op de Heer te vertrouwen. Ik weet nog dat we het aan het begin van ons huwelijk financieel moeilijk hadden. We hadden twee kleine kinderen toen mijn man drie jaar lang verder ging studeren. We hadden besloten dat ik thuis zou blijven voor de kinderen. Ik probeerde dus van thuis uit mijn steentje bij te dragen. Mijn man had ook een paar deeltijdbaantjes en een vakantiebaan, waarmee hij ons gezin grotendeels onderhield. Maar we hadden het niet breed. Ons motto was: als het geen eten, huur of brandstof voor onze oude auto is, dan kopen we het niet.

Enkele maanden voordat mijn man afstudeerde, stelde onze bisschop de wijk een financieringsplan voor de renovatie van ons oude kerkgebouw voor. Elk gezin zou een financiële bijdrage leveren. Zulke bijdragen bestaan niet meer, maar in die tijd deelden wijken en ringen in de kosten voor de bouw of renovatie van kerkgebouwen. En dat was bovenop onze tiende.

Net als alle andere wijkleden bespraken we met de bisschop wat we op basis van ons inkomen konden geven. Ons voorstel was bescheiden, maar we hielden daarna erg weinig geld over. Sommige studenten die ook in onze situatie verkeerden en spoedig zouden verhuizen, vonden het niet eerlijk dat zij aan de renovatie moesten bijdragen, omdat ze het resultaat niet eens zouden zien. Toch besloten we om een bijdrage te leveren, ook al wisten we niet hoe we tot het eind van het schooljaar konden rondkomen. Misschien denk je dat we gewoon onze creditcard tevoorschijn konden halen en onze maandelijkse uitgaven konden afbetalen, maar dat was toen niet zo eenvoudig. In die tijd kon je pas een creditcard krijgen als je vast werk en een goed inkomen had. Wij kwamen dus niet in aanmerking. Dat lijkt misschien hard, maar een strenger beleid over wie vandaag de dag een creditcard kan krijgen, zou veel mensen de ellende van schulden kunnen besparen.

Hoe dan ook, enkele weken later reden we ’s avonds op een rustige weg en stopten we bij een stopbord. Plots hoorden we achter ons gierende remmen, waarop onze oude auto van achteren werd aangereden. Mijn man stapte uit om te gaan kijken terwijl ik in de auto bleef. Een tijdje later stapte hij weer in. Ik vroeg wat er gebeurd was. Hij zei dat alleen de bumper beschadigd was. De man die ons had aangereden, was een vertegenwoordiger die in een andere stad woonde. Hij wist dat hij slechte remmen had, maar niet dat ze zó slecht waren. Hij had zijn auto nodig voor zijn werk en wilde de kwestie privé met ons afhandelen, zodat zijn verzekeringspremie niet verhoogd zou worden, en zodat hij geen bekeuring zou krijgen. Er was tenslotte niemand gewond geraakt. Ik denk dat hij het óók niet erg breed had. Hij zei dat hij ons een vergoeding zou geven als we een kostenraming lieten maken en die naar zijn hotelkamer aan de rand van de stad brachten.

Maar ik ben niet van gisteren. Ik vond dat mijn lieve man, die ik anders volledig vertrouwde, in dit geval erg goedgelovig was. Dacht hij echt dat die man zich aan zijn belofte zou houden? En als hij nu eens gewoon de benen nam? Maar mijn echtgenoot liet een kostenraming maken en zocht de man in zijn hotel op. De man schreef ons een cheque uit. En weet je wat? Die werd wonder boven wonder niet geweigerd door de bank!

Nu de rest van het verhaal. Het bedrag op de cheque was bijna hetzelfde als onze renovatiebijdrage voor het kerkgebouw. We konden makkelijk met de reparatie wachten tot mijn man een vast inkomen had. En ondertussen konden we, tegen onze verwachtingen in, de eindjes aan elkaar knopen. Dit was voor ons een bevestiging van Nephi’s uitspraak dat de Heer ‘de middelen [verschaft] waardoor [wij] kunnen volbrengen wat Hij [ons] heeft geboden’.2 Ik heb geleerd dat geloof vaak betekent dat we een stap in het duister moeten zetten. En ik weet dat de Heer dan de weg voor ons verlicht. Ik ben dankbaar dat onze liefdevolle hemelse Vader over ons waakt en om ons geeft. Ik weet dat dit zijn kerk is en dat onze Heiland leeft. Ik dank de Heer voor de zegeningen van het evangelie. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Afdrukken