2007
Gods wet leren kennen
April 2007


Gods wet leren kennen

‘Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis’ (Maleachi 3:10).

Gebaseerd op een waargebeurd verhaal

‘Dat wordt de tiende lading’, riep Davids vader tegen hem. ‘Rij nu naar het hoger gelegen deel.’ De jonge keek over het veld naar de plek waar zijn vader naar wees. De eerste negen ladingen waren van mindere kwaliteit. David wist dat zijn vader deze tiende lading als tiende naar de bisschop zou brengen. Maar hij begreep niet waarom ze de Heer niet dezelfde kwaliteit hooi konden geven.

David riep terug naar zijn vader: ‘Nee, laten we gewoon deze hooi nemen.’

Davids vader gaf geen antwoord. David wilde zijn woorden herhalen, maar zag toen dat zijn vader zich had omgedraaid en naar hem toe kwam lopen. Plotseling waaide er geen wind meer over het hooiveld, en de zon werd kokendheet. David veegde het zweet van zijn voorhoofd en van de achterkant van zijn nek. Hij wist dat zijn vader niet het veld overstak om hem een compliment voor zijn opmerking te geven. Hij kwam naar hem toe om ervoor te zorgen dat David iets zou begrijpen.

‘Nee, David.’ Zijn vader sprak streng, maar door de rust in zijn stem luisterde David extra goed. ‘Dat is de tiende lading, en het beste is nauwelijks goed genoeg voor God.’ Davids vader keek aandachtig naar het gezicht van zijn zoon om er zeker van te zijn dat hij had geluisterd. Toen draaide hij zich om en liep weg.

David slikte de brok in zijn keel weg, en hij leidde de trekdieren en het rijtuig naar de hoger gelegen grond. Toen hij het hooi op de wagen laadde, begon hij over de woorden van zijn vader na te denken. Hoewel hij wist dat tiende een wet was, net als gehoorzaamheid en offerande, wilde David hun eigen behoeften op de eerste plaats zetten. Maar God had gezegd dat ze de eerstelingen van de kudde — het allerbeste — aan Hem moesten geven. (Zie Deuteronomium 12:6.)

‘Mijn vader geeft het beste aan God, en wij krijgen de rest’, dacht David. ‘Misschien dat we op die manier de Heer tot middelpunt van onze gedachten en ons leven kunnen maken.’

Er waren momenten waarop David had gezien dat zijn moeder tiende betaalde. In plaats van eerst uit te geven wat zij nodig had en te hopen dat er iets voor de tiende zou overblijven, stuurde ze allereerst het tiendegeld naar de bisschop en moest het doen met wat er overbleef. Het eerste en allerbeste werd altijd aan God gegeven.

David reed met de hooiwagen naar het voorraadhuis van de bisschop. Hij reed het terrein op en laadde het hooi uit. Het was een offer voor zijn vader om zijn beste hooi aan de Heer te geven, maar David wist dat zijn vader niets anders wilde. Hij wilde het beste aan de Heer geven, net als onze hemelse Vader zijn volmaakte Zoon voor de wereld had gegeven.

Toen David met zijn paard en wagen naar huis reed, kreeg hij een goed gevoel. Hij was blij dat zijn vader hem een les over tiende had geleerd. Het was een les die hij nooit meer zou vergeten.

Aangepast overgenomen uit Leringen van kerkpresidenten: David O. McKay (2003), p. XVI. President McKay (1873–1970) was van 1951 tot 1970 de negende president van de kerk.

Afbeelding

‘Door onze tiende te betalen, tonen wij dat wij de wet van offerande aanvaarden. Het bereidt ons tevens voor op de wet van toewijding en de andere hogere wetten van het celestiale koninkrijk.’

Zie ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen, ‘De tiende’, De Ster, juli 1994, p. 30.

Afdrukken