‘Les 9: Kleding en kleuren’, EnglishConnect 1 voor beginners (2022)
‘Les 9’, EnglishConnect 1 voor beginners
Lesson 9
Clothing and Colors
Doel: Ik leer te beschrijven wat iemand aanheeft.
Personal Study
Bereid je voor op de gespreksgroep door de activiteiten A t/m E te doen.
Study the Principle of Learning: Counsel with the Lord
De Heer raadplegen
I improve my learning by counseling with God daily about my efforts.
Ik leer meer door de Heer dagelijks te raadplegen over mijn leerproces.
Leren is een proces dat in de loop der tijd plaatsvindt. God wil je helpen leren en groeien. Hij wil je duidelijk maken hoe je kleine stappen kunt nemen om grote doelen te bereiken. Het Boek van Mormon vertelt over een machtige, gelovige man die Alma heette. Hij was een profeet van God en de leider van zijn land. Alma heeft gezegd:
‘Door kleine en eenvoudige dingen [worden] grote dingen teweeggebracht; […] ‘Raadpleeg de Heer bij al uw handelingen, en Hij zal u ten goede leiden’ (Alma 37:6, 37).
God werkt door middel van kleine en eenvoudige dingen. Kleine dingen kunnen na verloop van tijd grote resultaten opleveren. We bidden tot onze hemelse Vader in de naam van zijn Zoon, Jezus Christus. Door gebed en Schriftstudie kun je de Heer raadplegen. Met zijn hulp kun je kleine en eenvoudige manieren bedenken om je te verbeteren. Moet je bijvoorbeeld je luistervaardigheid verbeteren? Als je in gebed God raadpleegt, kun je besluiten om elke dag met een vriend(in) tien minuten Engels te oefenen. Vind je het moeilijk om nieuwe woorden te onthouden? Als je God raadpleegt, kun je besluiten om in het openbaar vervoer die woorden door te nemen. Door je voortdurende inspanningen om Engels te leren, zul je ‘grote dingen’ tot stand brengen.
Ponder
-
Is er in jouw cultuur een gezegde dat op ‘kleine en eenvoudige dingen’ lijkt?
-
Hoe kun je God over je inspanningen raadplegen?
-
Welke kleine dingen kun je dagelijks doen om Engels te leren?
Memorize Vocabulary
Leer de betekenis en uitspraak van elk woord voordat je naar de gespreksgroep gaat. Probeer de woorden toe te passen. Bedenk wanneer en waar je die woorden kunt gebruiken.
I’m |
ik ben |
he’s |
hij is |
she’s |
zij is |
they’re |
zij zijn |
wearing |
dragen |
looking for |
opzoeken |
this/these |
dit/deze |
that/those |
dat/die |
clothing |
kleding |
color/colors |
kleur/kleuren |
Nouns
coat/coats |
jas/jassen |
dress/dresses |
jurk/jurken |
pants |
broek/broeken |
shirt/shirts |
shirt/shirts |
shoe/shoes |
schoen/schoenen |
skirt/skirts |
rok/rokken |
sweater/sweaters |
trui/truien |
Adjectives
orange |
oranje |
purple |
paars |
yellow |
geel |
Practice Pattern 1
Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Je kunt de onderstreepte woorden door woorden uit ‘Memorize Vocabulary’ vervangen.
Q: What are you wearing?A: I’m wearing a (adjective) (noun).
Examples
Q: What is he wearing?A: He’s wearing a red shirt.
Q: What is she wearing?A: She’s wearing an orange skirt.
Q: What are they looking for?A: They’re looking for black shoes.
Practice Pattern 2
Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden.
Q: Do you like this (adjective) (noun)?A: Yes, I like that (adjective) (noun).
Examples
Q: Do you like this green sweater?A: No, I don’t like that green sweater.
Q: Do you like these red shoes?A: Yes, I like those shoes.
Use the Patterns
Noteer vier vragen die je aan iemand kunt stellen. Noteer een antwoord op elke vraag. Lees ze hardop voor.
Conversation Group
Activity 1: Practice the Patterns
(10–15 minutes)
Neem met een partner de woordenlijst door.
Oefen patroon 1 met een partner:
-
Oefen het stellen van vragen.
-
Oefen het beantwoorden van vragen.
-
Oefen een gesprek met gebruik van de patronen.
Herhaal dit voor patroon 2.
Activity 2: Create Your Own Sentences
(10–15 minutes)
New Vocabulary
belt/belts |
riem/riemen |
sock/socks |
sok/sokken |
suit/suits |
kostuum/kostuums |
tie/ties |
stropdas/stropdassen |
Part 1
Stel en beantwoord vragen over je kleding. Wissel elkaar af. Wissel van partner en oefen opnieuw.
Example
-
A: What are you wearing?
-
B: I’m wearing blue pants, a white shirt, yellow socks, and red shoes.
Part 2
Kijk naar de afbeeldingen. Stel en beantwoord vragen over de kleding van elke persoon. Zeg zoveel mogelijk. Wissel elkaar af. Wissel van partner en oefen opnieuw.
Example: Eliana
-
A: What is Eliana wearing?
-
B: She’s wearing a gray shirt and black pants.
Activity 3: Create Your Own Conversations
(15–20 minutes)
Rollenspel. Partner A werkt in een kledingzaak. Partner B koopt kleding en schoenen. Stel en beantwoord vragen over de voorwerpen in elke afbeelding. Wissel elkaar af. Wissel van partner en oefen opnieuw.
Example
-
A: What are you looking for?
-
B: I’m looking for shoes.
-
A: Do you like these brown shoes?
-
B: No, I don’t like those brown shoes.