‘Les 13: Het weer’, EnglishConnect 1 voor beginners (2022)
‘Les 13’, EnglishConnect 1 voor beginners
Lesson 13
Weather
Doel: Ik leer vragen over het weer stellen en beantwoorden.
Personal Study
Bereid je voor op de gespreksgroep door de activiteiten A t/m E te doen.
Study the Principle of Learning: Love and Teach One Another
Elkaar liefhebben en onderwijzen
I can learn from the Spirit as I love, teach, and learn with others.
Ik kan van de Geest leren als ik anderen liefheb, onderwijs en met hen leer.
God wil ons grote dingen bijbrengen. Hij kan ons vermogen vergroten om door middel van zijn Geest waarheid te leren. We nodigen de Geest uit als we elkaar liefhebben en naar elkaar luisteren. God laat ons merken hoe het aanvoelt als we door de Geest worden onderwezen:
‘Wie het woord door de Geest van de waarheid ontvangt, ontvangt [het] zoals het door de Geest van de waarheid gepredikt wordt[.] Daarom begrijpen hij die predikt en hij die ontvangt elkaar en beiden worden opgebouwd en verblijden zich tezamen’ (Leer en Verbonden 50:21–22).
We kunnen het merken als God ons onderwijst, omdat we de Geest voelen en opgebouwd worden. De Geest geeft ons gevoelens van liefde, vreugde en vrede. Ieder van ons kan bijdragen aan een omgeving waarin de Geest kan onderwijzen. Als we door de Geest proberen te leren, kunnen we elkaar beter begrijpen en samen vreugde voelen. Als je met je EnglishConnect-groep Engels leert, zul je het merken als je door de Geest leert. Probeer de Geest vaker bij je te hebben.
Ponder
-
Wanneer ben je door je ervaringen met EnglishConnect opgebouwd?
-
Hoe kun je een omgeving creëren waarin je door de Geest kunt leren?
Memorize Vocabulary
Leer de betekenis en uitspraak van elk woord voordat je naar de gespreksgroep gaat. Probeer tijdens je dagelijkse oefenen woorden uit ‘Memorize Vocabulary’ te gebruiken.
Will it … ? |
Is het … ? |
Will it be … ? |
Is het in … ? |
in Mexico |
Mexico |
Days
today |
vandaag |
tomorrow |
morgen |
on Monday* |
op maandag* |
Verbs/Verbs + ing
hail/hailing |
hagel/hagelt |
rain/raining |
regen/regent |
snow/snowing |
sneeuw/sneeuwt |
Adjectives
nice |
lekker |
cold |
koud |
hot |
heet |
cloudy |
bewolkt |
foggy |
mistig |
rainy |
regenachtig |
snowy |
sneeuwachtig |
stormy |
stormachtig |
sunny |
zonnig |
windy |
winderig |
Practice Pattern 1
Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Je kunt de onderstreepte woorden door woorden uit ‘Memorize Vocabulary’ vervangen.
Q: What’s the weather in London?A: It’s (adjective) in London.
Examples
Q: What’s the weather in London?A: It’s rainy in London.
Q: What’s the weather in Toronto?A: It’s snowing in Toronto.
Practice Pattern 2
Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Probeer de groepsactiviteiten 1 en 2 te doen voordat de groep bij elkaar komt.
Q: Will it (verb) (day)?A: No, it won’t (verb) (day).
Examples
Q: Will it snow tomorrow?A: No, it won’t snow tomorrow.
Q: Will it be sunny tomorrow?A: No, it won’t. It will snow tomorrow.
Q: Will it be nice on Friday?A: Yes, it will.
Use the Patterns
Noteer vier vragen die je aan iemand kunt stellen. Noteer een antwoord op elke vraag. Lees ze hardop voor.
Conversation Group
Activity 1: Practice the Patterns
(10–15 minutes)
Neem met een partner de woordenlijst door.
Oefen patroon 1 met een partner:
-
Oefen het stellen van vragen.
-
Oefen het beantwoorden van vragen.
-
Oefen een gesprek met gebruik van de patronen.
Herhaal dit voor patroon 2.
Activity 2: Create Your Own Sentences
(10–15 minutes)
Kijk naar het schema. Stel en beantwoord vragen over het weer van elke dag. Wissel elkaar af. Wissel van partner en oefen opnieuw.
Example
-
A: Will it be sunny on Monday?
-
B: No, it won’t be sunny on Monday.
-
A: What’s the weather on Monday?
-
B: It will be cloudy on Monday.
Activity 3: Create Your Own Conversations
(15–20 minutes)
Stel en beantwoord vragen over het weer in jouw omgeving. Bespreek het weer van elke dag in de week. Zeg zoveel mogelijk. Wissel elkaar af.
Example
-
A: What’s the weather in Bogotá?
-
B: It’s cloudy in Bogotá.
-
A: Will it be cloudy tomorrow?
-
B: Yes, it will.