Hoofdstuk 22
Zion en haar pinnen zullen in de laatste dagen gevestigd worden en Israël zal in barmhartigheid en tederheid vergaderd worden — Zij zullen zegevieren — Vergelijk Jesaja 54. Ongeveer 34 n.C.
1 En dan zal geschieden hetgeen geschreven staat: Jubel, onvruchtbare, u die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, u die geen weeën gekend hebt, want de kinderen van de eenzame zijn talrijker dan de kinderen van de gehuwde, zegt de Heer.
2 Maak de plaats voor uw tent wijd, en laat men uw tentkleden uitspannen; wees er niet karig mee, maak uw touwen lang en sla uw pinnen vast;
3 want naar rechts en naar links zult u zich uitbreiden en uw nageslacht zal de andere volken in bezit nemen en de verwoeste steden bevolken.
4 Vrees niet, want u zult niet beschaamd staan; word niet schaamrood, want u zult niet te schande worden; u zult de schande van uw jeugd vergeten en aan de smaad van uw jeugd niet meer denken en aan de smaad van uw weduwschap niet meer denken.
5 Want uw Maker, uw Man, Heer der heerscharen is zijn naam; en uw Verlosser, de Heilige van Israël, God van de gehele aarde zal Hij genoemd worden.
6 Want als een verlaten vrouw, een diepbedroefde van geest, heeft de Heer u geroepen, als een vrouw uit de jeugdtijd, toen u versmaad werd, zegt uw God.
7 Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u bijeenbrengen.
8 In een weinig verbolgenheid heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwigdurende goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Verlosser, de Heer.
9 Dit is Mij als de wateren van Noach: zoals Ik gezworen heb dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer verbolgen op u zal zijn.
10 Want de bergen zullen wijken en de heuvels zullen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal niet van u wijken, noch zal mijn vredesverbond wankelen, zegt de Heer, die Zich over u ontfermt.
11 O, u ellendige, door storm voortgedrevene, ongetrooste! Zie, Ik beleg uw stenen met fraaie kleuren en leg uw grondvesten met saffieren.
12 Ik maak uw vensters van robijnen en uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelsteen.
13 En al uw kinderen zullen door de Heer onderwezen zijn; en groot zal de vrede van uw kinderen zijn.
14 In gerechtigheid zult u worden gevestigd; u zult ver zijn van verdrukking, want u zult niet vrezen, en van verschrikking, want zij zal tot u niet naderen.
15 Zie, zij zullen zich zeker tegen u vergaderen, maar niet uit Mij; wie zich tegen u vergadert, zal omwille van u vallen.
16 Zie, Ik heb de smid geschapen, die de kolen in het vuur aanblaast en een werktuig vervaardigt voor zijn werk; en Ik heb de verderver geschapen om te vernielen.
17 Elk wapen dat tegen u wordt gesmeed, zal niets uitrichten; en elke tong die zich in het gericht tegen u keert, zult u schuldig verklaren. Dit is het erfdeel van de knechten van de Heer, en hun recht is uit Mij, zegt de Heer.