Hoofdstuk 50
Moroni versterkt de landen van de Nephieten — Zij bouwen vele nieuwe steden — Oorlogen en verwoestingen overkomen de Nephieten in de dagen van hun goddeloosheid en gruwelen — Morianton en zijn afgescheidenen worden door Teancum verslagen — Nephihah sterft en zijn zoon Pahoran bestijgt de rechterstoel. Ongeveer 72–67 v.C.
1 En nu geschiedde het dat Moroni er niet mee ophield toebereidselen voor oorlog te maken, ofwel om zijn volk tegen de Lamanieten te beveiligen; want in het begin van het twintigste regeringsjaar van de rechters liet hij zijn legers een begin maken met het opwerpen van hopen aarde om alle steden heen, in het gehele land dat in het bezit van de Nephieten was.
2 En bovenop die wallen van aarde liet hij om de steden heen stammen zetten, ja, muren van stammen tot op manshoogte.
3 En bovenop die muren van stammen liet hij een palissade plaatsen, gebouwd op de stammen rondom; en die was sterk en hoog.
4 En hij liet torens bouwen, die uitstaken boven die palissade, en hij liet beveiligde plaatsen op die torens bouwen, zodat de stenen en de pijlen van de Lamanieten hen niet konden deren.
5 En zij waren gereed om, naar hun believen en hun kracht, stenen daarvanaf te werpen, en eenieder te doden die zou trachten bij de muren van de stad te komen.
6 Aldus maakte Moroni verschansingen gereed om iedere stad heen in het gehele land met het oog op de komst van hun vijanden.
7 En het geschiedde dat Moroni zijn legers de oostelijke wildernis liet intrekken; ja, en zij trokken uit en verdreven alle Lamanieten die zich in de oostelijke wildernis bevonden naar hun eigen landen, die ten zuiden van het land Zarahemla lagen.
8 En het land Nephi liep in een rechte lijn vanaf de oostelijke zee naar het westen.
9 En het geschiedde, toen Moroni alle Lamanieten had verdreven uit de oostelijke wildernis die ten noorden lag van de landen die zij zelf bezaten, dat hij de inwoners die zich in het land Zarahemla en in het omringende land bevonden, de oostelijke wildernis liet intrekken, zelfs tot aan de kuststreken, en het land in bezit nemen.
10 En hij stelde ook legers op in het zuiden, in de grensstreken van hun bezittingen, en liet hen versterkingen opwerpen, opdat zij hun legers en hun volk konden beveiligen tegen de hand van hun vijanden.
11 En aldus sneed hij alle verschansingen van de Lamanieten in de oostelijke wildernis af, ja, en ook in het westen, en hij versterkte de grens tussen de Nephieten en de Lamanieten, tussen het land Zarahemla en het land Nephi, vanaf de westelijke zee, voorbij de oorsprong van de Sidon — waarbij de Nephieten al het noordelijke land bezaten, ja, al het land dat ten noorden lag van het land Overvloed, naar hun believen.
12 Aldus trachtte Moroni met zijn legers — die met de dag groter werden wegens de zekerheid van bescherming die zijn werken hun boden — de kracht en macht van de Lamanieten af te snijden van de landen die zij bezaten, opdat zij over de landen die zij bezaten geen macht zouden hebben.
13 En het geschiedde dat de Nephieten een stad begonnen te stichten, en zij noemden de naam van de stad Moroni; en zij lag bij de oostelijke zee; en zij lag in het zuiden bij de grens met de bezittingen van de Lamanieten.
14 En zij begonnen ook een stad te stichten tussen de stad Moroni en de stad Aäron, op de grens tussen Aäron en Moroni; en zij noemden de naam van de stad, ofwel het land, Nephihah.
15 En in datzelfde jaar begonnen zij ook vele steden te bouwen in het noorden, een daarvan op een bijzondere wijze, die zij Lehi noemden, en die in het noorden in de kuststreek lag.
16 En aldus eindigde het twintigste jaar.
17 En in die voorspoedige omstandigheden verkeerde het volk van Nephi in het begin van het eenentwintigste regeringsjaar van de rechters over het volk van Nephi.
18 En zij waren buitengewoon voorspoedig en zij werden buitengewoon rijk; ja, en zij werden talrijk en sterk in het land.
19 En aldus zien wij hoe barmhartig en rechtvaardig alle handelwijzen van de Heer zijn in het vervullen van al zijn woorden aan de mensenkinderen; ja, wij kunnen zien dat in deze tijd zijn woorden bewaarheid worden die Hij tot Lehi heeft gesproken, die luidden:
20 Gezegend bent u en gezegend zijn uw kinderen; en zij zullen gezegend worden; voor zover zij mijn geboden onderhouden, zullen zij voorspoedig zijn in het land. Maar bedenk dat voor zover zij mijn geboden niet onderhouden, zij van de tegenwoordigheid van de Heer worden afgesneden.
21 En wij zien dat die beloften bewaarheid zijn aan het volk van Nephi; want het zijn hun ruzies en hun twisten geweest, ja, hun moorden en hun plunderingen, hun afgoderij, hun hoererijen en hun gruwelen, die onder hen bestonden, die hun oorlogen en hun verwoestingen over hen hebben gebracht.
22 En zij die getrouw zijn geweest in het onderhouden van de geboden van de Heer zijn te allen tijde bevrijd, terwijl duizenden van hun goddeloze broeders zijn overgeleverd aan knechtschap, of om door het zwaard om te komen, of om in ongeloof te verkommeren en zich met de Lamanieten te vermengen.
23 Maar zie, sedert de dagen van Nephi is er onder het volk van Nephi nooit een gelukkiger tijdperk geweest dan in de dagen van Moroni, ja, namelijk dat tijdperk, in het eenentwintigste regeringsjaar van de rechters.
24 En het geschiedde dat het tweeëntwintigste regeringsjaar van de rechters ook in vrede eindigde; ja, en ook het drieëntwintigste jaar.
25 En het geschiedde dat er in het begin van het vierentwintigste regeringsjaar van de rechters eveneens vrede onder het volk van Nephi zou zijn geweest, indien er niet een twist was geweest die onder hen plaatsvond over het land Lehi en het land Morianton, dat aan Lehi grensde, en die beide in de kuststreek lagen.
26 Want zie, het volk dat het land Morianton bezat, eiste een deel van het land Lehi op; daarom ontstond er een verhitte twist tussen hen, zodat het volk van Morianton de wapens tegen hun broeders opnam; en zij waren vastbesloten hen met het zwaard te doden.
27 Maar zie, het volk dat het land Lehi bezat, vluchtte naar het kamp van Moroni en vroeg hem om hulp; want zie, zij stonden in hun recht.
28 En het geschiedde, toen het volk van Morianton, dat werd aangevoerd door een man wiens naam Morianton was, ontdekte dat het volk van Lehi naar het kamp van Moroni was gevlucht, dat zij buitengewoon bevreesd waren dat het leger van Moroni hen zou overvallen en vernietigen.
29 Daarom gaf Morianton hun in het hart te vluchten naar het land dat in het noorden lag, dat met grote watervlakten was bedekt, en het land dat in het noorden lag in bezit te nemen.
30 En zie, zij zouden dat plan hebben uitgevoerd — wat een reden voor weeklagen zou zijn geweest — maar zie, Morianton, die een zeer driftig man was, werd vertoornd op een van zijn dienstmaagden, en hij ging haar te lijf en sloeg haar hevig.
31 En het geschiedde dat zij vluchtte en naar het kamp van Moroni kwam en Moroni alles over de zaak vertelde, en ook over hun voornemen om te vluchten naar het noordelijke land.
32 Nu zie, het volk dat zich in het land Overvloed bevond, of beter gezegd Moroni, vreesde dat zij zouden luisteren naar de woorden van Morianton en zich bij zijn volk zouden aansluiten, en dat hij zodoende die delen van het land in bezit zou krijgen, hetgeen zou leiden tot ernstige gevolgen voor het volk van Nephi, ja, gevolgen die tot de omverwerping van hun vrijheid zouden voeren.
33 Daarom zond Moroni een leger, met hun kamp, om het volk van Morianton te onderscheppen en zijn vlucht naar het noordelijke land te stuiten.
34 En het geschiedde dat zij hen pas onderschepten toen zij bij de grens van het land Woestenij waren gekomen; en daar onderschepten zij hen bij de smalle doorgang, die bij de zee naar het noordelijke land voerde, ja, bij de zee, in het westen en in het oosten.
35 En het geschiedde dat het leger dat door Moroni was uitgezonden, dat werd aangevoerd door een man wiens naam Teancum was, het volk van Morianton tegemoet trok; en het volk van Morianton was zo weerbarstig — daartoe aangezet door zijn goddeloosheid en zijn vleiende woorden — dat er een strijd tussen hen ontstond, waarin Teancum Morianton doodde en zijn leger versloeg, en hen gevangennam en terugkeerde naar het kamp van Moroni. En aldus eindigde het vierentwintigste regeringsjaar van de rechters over het volk van Nephi.
36 En aldus werd het volk van Morianton teruggebracht. En nadat zij zich ertoe verbonden hadden de vrede te bewaren, kregen zij het land Morianton terug, en er vond een hereniging plaats tussen hen en het volk van Lehi; en zij kregen ook hun landerijen terug.
37 En het geschiedde, in hetzelfde jaar dat de vrede tot het volk van Nephi werd hersteld, dat Nephihah, de tweede opperrechter, die de rechterstoel met volkomen oprechtheid voor het aangezicht van God had bekleed, stierf.
38 Niettemin had hij het verzoek van Alma afgeslagen om die kronieken en de andere zaken in bezit te nemen die Alma en zijn vaderen hoogst heilig achtten; daarom had Alma ze aan zijn zoon, Helaman, overgedragen.
39 Zie, het geschiedde dat de zoon van Nephihah werd aangesteld om de rechterstoel te bekleden in de plaats van zijn vader; ja, hij werd tot opperrechter en regeerder over het volk aangesteld, met een eed en een heilige verordening om rechtvaardig te oordelen, en de vrede en de vrijheid van het volk te bewaren, en hun hun heilige rechten te verlenen om de Heer, hun God, te aanbidden, ja, om de zaak van God alle dagen van zijn leven te steunen en hoog te houden, en om de goddelozen hun gerechte straf te doen ondergaan volgens hun misdaad.
40 Nu zie, zijn naam was Pahoran. En Pahoran bekleedde de stoel van zijn vader en begon zijn regering over het volk van Nephi aan het eind van het vierentwintigste jaar.