Hoofdstuk 4
De Goden maken een plan voor de schepping van de aarde en alle leven daarop — Hun plannen voor de zes scheppingsdagen worden uiteengezet.
1 En toen zei de Heer: Laten Wij naar beneden gaan. En Zij gingen in het begin naar beneden en Zij, dat wil zeggen de Goden, organiseerden en vormden de hemelen en de aarde.
2 En de aarde was, nadat zij was gevormd, ledig en woest, omdat Zij niets anders gevormd hadden dan de aarde; en duisternis heerste over het oppervlak van het diep en de Geest van de Goden broedde op het oppervlak van de wateren.
3 En Zij (de Goden) zeiden: Laat er licht zijn; en er was licht.
4 En Zij (de Goden) doorgrondden het licht, want het was helder; en Zij scheidden het licht, of deden het van de duisternis gescheiden worden.
5 En de Goden noemden het licht dag en de duisternis noemden Zij nacht. En het geschiedde dat Zij van de avond tot de morgen nacht noemden; en van de morgen tot de avond noemden Zij dag; en dat was het eerste, of het begin, van hetgeen Zij dag en nacht noemden.
6 En de Goden zeiden ook: Laat er een ruimte te midden van de wateren zijn en die zal de wateren van de wateren scheiden.
7 En de Goden gaven de ruimte bevel, zodat zij de wateren die onder de ruimte waren, scheidde van de wateren die boven de ruimte waren; en het was zoals Zij bevolen hadden.
8 En de Goden noemden de ruimte hemel. En het geschiedde dat het van de avond tot de morgen was dat Zij nacht noemden; en het geschiedde dat het van de morgen tot de avond was dat Zij dag noemden; en dit was de tweede periode die Zij nacht en dag noemden.
9 En de Goden gaven bevel en zeiden: Laten de wateren onder de hemel in één plaats samengebracht worden en laat de aarde droog tevoorschijn komen; en het was zoals Zij bevolen hadden;
10 en de Goden noemden het droge land Aarde; en het samenbrengen van de wateren noemden Zij Grote Wateren. En de Goden zagen dat Zij werden gehoorzaamd.
11 En de Goden zeiden: Laten Wij de aarde gereedmaken om gras voort te brengen; het gewas zaadgevend; de vruchtboom vruchtgevend naar zijn aard, waarvan het zaad vanuit zichzelf zijn eigen gelijkenis op de aarde voortbrengt; en het was zoals Zij bevolen hadden.
12 En de Goden organiseerden de aarde om gras voort te brengen uit zijn eigen zaad; en het gewas om gewas voort te brengen uit zijn eigen zaad, zaadgevend naar zijn aard; en de aarde om de boom voort te brengen uit zijn eigen zaad, vruchtgevend, waarvan het zaad vanuit zichzelf alleen hetzelfde kon voortbrengen naar zijn aard; en de Goden zagen dat Zij werden gehoorzaamd.
13 En het geschiedde dat Zij de dagen telden; van de avond tot de morgen noemden Zij nacht; en het geschiedde dat Zij van de morgen tot de avond dag noemden; en het was de derde periode.
14 En de Goden organiseerden de lichten in de ruimte van de hemel en deden ze de dag van de nacht scheiden; en organiseerden ze als tekens en als seizoenen en als dagen en als jaren;
15 en organiseerden ze als lichten in de ruimte van de hemel om licht te geven op de aarde; en het was alzo.
16 En de Goden organiseerden de twee grote lichten, het grotere licht om te heersen over de dag, en het kleinere licht om te heersen over de nacht; met het kleinere licht stelden Zij ook de sterren;
17 en de Goden stelden ze in de ruimte van de hemelen om licht te geven op de aarde en om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht van de duisternis te doen scheiden.
18 En de Goden sloegen de dingen die Zij bevolen hadden gade, totdat zij gehoorzaamden.
19 En het geschiedde dat het van de avond tot de morgen nacht was; en het geschiedde dat het van de morgen tot de avond dag was; en het was de vierde periode.
20 En de Goden zeiden: Laten Wij de wateren gereedmaken om overvloedig de wemelende schepselen voort te brengen die leven hebben; en de vogels, opdat ze boven de aarde zullen vliegen in de weidse ruimte van de hemel.
21 En de Goden maakten de wateren gereed, opdat zij grote walvissen zouden voortbrengen en elk levend schepsel dat beweegt, die de wateren overvloedig zouden voortbrengen naar hun aard; en iedere gevleugelde vogel naar zijn aard. En de Goden zagen dat Zij gehoorzaamd zouden worden en dat hun plan goed was.
22 En de Goden zeiden: Wij zullen hen zegenen en hen vruchtbaar en talrijk doen zijn en hen de wateren in de zeeën of grote wateren doen vullen, en het gevogelte zich doen vermenigvuldigen op de aarde.
23 En het geschiedde dat het van de avond tot de morgen was dat Zij nacht noemden; en het geschiedde dat het van de morgen tot de avond was dat Zij dag noemden; en het was de vijfde periode.
24 En de Goden maakten de aarde gereed om het levende schepsel voort te brengen naar zijn aard, vee en kruipende beesten en dieren van de aarde, naar hun aard; en het was zoals Zij gezegd hadden.
25 En de Goden organiseerden de aarde om de dieren voort te brengen naar hun aard en vee naar hun aard en alles wat op de aarde kruipt naar zijn aard. En de Goden zagen dat zij zouden gehoorzamen.
26 En de Goden beraadslaagden met elkaar en zeiden: Laten Wij naar beneden gaan en de mens vormen naar ons beeld, naar onze gelijkenis; en Wij zullen hun heerschappij geven over de vissen van de zee en over de vogels van de lucht en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipende dat op de aarde kruipt.
27 Aldus gingen de Goden naar beneden om de mens naar hun eigen beeld te organiseren, om hem naar het beeld van de Goden te vormen, om hen mannelijk en vrouwelijk te vormen.
28 En de Goden zeiden: Wij zullen hen zegenen. En de Goden zeiden: Wij zullen hen vruchtbaar doen zijn en zich doen vermenigvuldigen en de aarde doen vervullen en haar doen onderwerpen en hen heerschappij doen hebben over de vissen van de zee en over de vogels van de lucht en over al het levende dat zich op de aarde beweegt.
29 En de Goden zeiden: Zie, Wij zullen hun al het zaaddragend gewas geven dat op de gehele aardbodem komen zal en iedere boom die daarop vrucht dragen zal, ja, de vruchten van de zaadgevende boom zullen Wij hun geven; het zal hun tot voedsel zijn.
30 En zie, aan alle dieren van de aarde en aan alle vogels van de lucht en aan alles wat op de aarde kruipt, zie, Wij zullen leven aan hen geven; en ook zullen Wij hun al het groene gewas tot voedsel geven; en al deze dingen zullen aldus worden georganiseerd.
31 En de Goden zeiden: Wij zullen alles doen wat Wij hebben gezegd en ze organiseren; en zie, zij zullen zeer gehoorzaam zijn. En het geschiedde dat het van de avond tot de morgen was dat Zij nacht noemden; en het geschiedde dat het van de morgen tot de avond was dat Zij dag noemden; en Zij telden de zesde periode.