Conferentie voor medewerkers van de kerkelijke onderwijsinstellingen
De waarheid houdt stand


2:3

De waarheid houdt stand

Een avond met ouderling D. Todd Christofferson

Toespraak tot leerkrachten van de kerkelijke onderwijsinstellingen • 26 januari 2018 • Salt Lake Tabernakel

Ik dank mijn hemelse Vader voor het voorrecht vanavond bij u te zijn. Ik ben dankbaar voor ouderling Kim B. Clark en broeder Chad H Webb. Ik bewonder iedereen die vanavond genoemd is of in het programma staat. Ik ben heel dankbaar voor de kerkelijke onderwijsinstellingen, voor seminarie en instituut. Ik heb grote bewondering voor iedereen die dient: de werknemers, de vrijwilligers, iedereen die iets bijdraagt. Ik denk dat de dienst die u levert heel belangrijk is en van waarde voor de leden van de kerk, vooral elke opkomende generatie, en ik ben u daar dankbaar voor.

Vanavond wil ik het graag met u hebben over waarheid. De kerkelijke onderwijsinstellingen zetten zich in voor het onderwijzen en inprenten van waarheid, vooral die saillante en fundamentele waarheden waarop het eeuwige leven gebouwd wordt. Het is altijd al belangrijk geweest om waarheid niet alleen te onderrichten maar ook te verdedigen. In deze tijd lijkt dat belang alleen maar toe te nemen.

We kennen allemaal het gesprek dat in Johannes plaatsvond toen Jezus voor Pilatus werd gebracht en zei dat Hij in de wereld was gekomen om ‘voor de waarheid [te] getuigen’. ‘Iedereen die uit de waarheid is,’ zei Jezus, ‘geeft aan Mijn stem gehoor.’1 Pilatus antwoordde uitgesproken cynisch: ‘Wat Is waarheid?’2 Dat was kennelijk een retorische vraag. Misschien geloofde hij niet dat waarheid bestaat, of had hij na een leven van politieke intriges de hoop opgegeven ooit tot echte waarheid te komen. Toch was het een goede vraag, een waarover we na moeten denken.

In zijn magnifieke hogepriesterlijke gebed bij het laatste avondmaal bevestigde de Heer dat het woord van de Vader waarheid is.3 Hij verklaarde dat het getuigenis van de Heilige Geest waar is en dat de waarheid ‘voor eeuwig en altijd’ blijft.4 Van zowel de Vader als de Zoon wordt gezegd dat Zij ‘vol van genade en waarheid’ zijn.5 Door openbaring aan de profeet Joseph Smith gaf de Heiland misschien wel de bondigste definitie die van waarheid gegeven kan worden: ‘Waarheid is kennis van dingen zoals ze zijn, en zoals ze waren, en zoals ze zullen zijn.’6

Hoewel die definitie helder is, impliceert zij dat de sterfelijke mens zonder goddelijke hulp maar een beperkt besef van waarheid krijgt. Emeritus hoogleraar aan BYU Chauncey C. Riddle legde het zo uit:

‘Geen enkel sterfelijk wezen zal meer dan een glimp opvangen van de waarheid over hoe dingen zijn, waren en zullen zijn. En omdat wij begrijpen door verbanden te zien, kunnen wij als sterveling die glimp [van de waarheid] die we kennen niet in zijn geheel bevatten, omdat de volledige betekenis van die glimp pas duidelijk wordt in samenhang met al het andere en het verleden, [het heden] en de toekomst van al dat andere.

‘Daarom bevatten alleen de goden waarheid, zij die alwetend zijn en alles in het verleden, heden en de toekomst overzien en kennen.’7

Professor Riddle zegt verder:

‘Om de mensheid te redden van dit beperkte vermogen om waarheid te onderscheiden, heeft onze Vader ons onze Heiland Jezus Christus en de Heilige Geest gegeven. Onze Heiland geeft aan alle mannen en vrouwen die in deze wereld geboren worden het licht van Christus. Daarmee kunnen zij goed van kwaad onderscheiden. […] Als iemand het licht van Christus ontvangt en liefheeft, en er een gewoonte van maakt om daarmee goed van kwaad te onderscheiden, zal hij of zij klaar zijn om het getuigenis van de Heilige Geest ontvangen. […] Iemand met de [de gave van de Heilige Geest] heeft recht op het constante gezelschap van de Heilige Geest. Iemand met dat constante gezelschap heeft toegang tot alle waarheid. “En door de macht van de Heilige Geest kunt u de waarheid van alle dingen kennen [Moroni 10:5].”’8

De Heiland heeft dit bevestigd in een uitspraak bij het laatste avondmaal: ‘Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid.’9 Tegen Joseph Smith voegde Hij daaraan toe: ‘Wie [mijn] geboden onderhoudt, ontvangt waarheid en licht, totdat hij in waarheid is verheerlijkt en alle dingen weet.’10

Het eerste wat we over waarheid moeten begrijpen, is dat we, om waarheid ook maar enigszins te kunnen bevatten, daar hulp bij nodig hebben, hetzij door het licht van Christus of van de Heilige Geest. Als we niet door openbaring worden geholpen, kunnen we met onze beperkte aardse vermogens en middelen gewoon niet tot een complete kennis komen van dingen zoals ze waren, zijn en zullen zijn, en zien hoe het ene verband houdt met hoe al het andere was, is of zal zijn.

Toch adviseert de Heer de profeet Joseph Smith om te ‘studeren en leren en bekend [te] raken met alle goede boeken, en met talen, tongen en volken.’11 En dan geeft Hij ons allen deze raad: ‘Put woorden van wijsheid [of laten we zeggen ‘waarheid’] uit de beste boeken; zoek kennis, ja, door studie en ook door geloof.’12 En Hij zegt dat we dat ‘ijverig’ moeten doen.13 We moeten ons daar maximaal voor inzetten, en bij die maximale inzet hoort geloof oefenen: actief vragen, zoeken en kloppen zodat het licht en de waarheid die van God komen voor ons geopend worden.14 Dat is ‘diepgaand leren’, zoals ouderling Clark dat vanavond beschreven heeft.

Ik geloof dat de meeste, zo niet alle waarheid die wij ontdekken met goddelijke hulp komt, of we dat nu beseffen of niet. President Boyd K. Packer schrijft over het Licht van Christus het volgende:

‘De Geest van Christus kan een inspiratiebron zijn voor uitvinders, geleerden, schilders, beeldhouwers, componisten, acteurs, architecten en schrijvers, en hen brengen tot goede, zelfs geïnspireerde, creaties tot welzijn van de mens.

‘Deze Geest kan de boer op het land inspireren en de visser op zijn boot. En ook de leraar voor de klas, of de zendeling die een les geeft. Hij kan de student die luistert, verlichten. En zeker niet te vergeten kan hij man en vrouw, als echtgenoten en ouders inspireren.’15

Wij, als geen ander, zouden nederig en realistisch genoeg moeten zijn om te erkennen dat niet alleen ons heil ‘na alles wat wij kunnen doen’ door genade komt, maar dat wij zo ook waarheid ‘na alles wat wij kunnen doen’ door genade bevatten.16 ‘Want het woord van de Heer is waarheid, en al wat waarheid is, is licht, en al wat licht is, is Geest, ja, de Geest van Jezus Christus.’17

Dan richten we ons nu op de uitspraak van de Heiland dat de waarheid ‘voor eeuwig en altijd’ blijft.18 In afdeling 93 van de Leer en Verbonden zegt de Heer: ‘Alle waarheid is onafhankelijk in die sfeer waarin God haar heeft geplaatst, om zelfstandig te handelen, zoals ook alle intelligentie; anders is er geen bestaan.’19 Voor mij betekent dit dat alle waarheid, ook de waarheid die onze huidige omstandigheden bestuurt, onafhankelijk is en op zichzelf staat. Zij wordt niet gedicteerd door mijn voorkeur of uw mening. Zij staat los van alle pogingen om deze te beheersen of veranderen. Er kan niet op wat voor manier dan ook voor worden gelobbyd. Zij kan niet worden beïnvloed. Zij is een vaste realiteit.

De Heiland heeft gezegd dat als de waarheid geen vaste realiteit is, ‘er geen bestaan’ is.20 Volgens mij is dat wat Lehi bedoelde toen hij zei:

‘Indien je zegt: Er bestaat geen wet [wet is hier synoniem met waarheid, waarheid die “onafhankelijk [is] in die sfeer waarin God haar heeft geplaatst”], moet je ook zeggen: Er bestaat geen zonde [waarbij zonde ongehoorzaamheid aan de wet is]. Indien je zegt: Er bestaat geen zonde, moet je ook zeggen: Er bestaat geen rechtvaardigheid [waarbij rechtvaardigheid gehoorzaamheid aan de wet is; met andere woorden, zonder wet en waarheid is er niets om gehoorzaam of ongehoorzaam aan te zijn]. En indien er geen rechtvaardigheid bestaat, bestaat er geen geluk [waarbij geluk het gevolg van rechtvaardigheid is]. En indien rechtvaardigheid noch geluk bestaan, bestaan straf noch ellende [waarbij straf en ellende de gevolgen van zonde zijn]. En indien die dingen niet bestaan, is er geen God. En indien er geen God is, zijn wij er niet, noch de aarde; want er hadden geen dingen geschapen kunnen worden, noch om te handelen, noch om mee te handelen; dan hadden alle dingen moeten ophouden te bestaan.’21

Hierdoor weten we dus dat waarheid bestaat, dat zij een vaste en onveranderbare realiteit is, dat de mens zonder hulp maar een relatief klein deel van de waarheid kan onderscheiden, dat we goddelijke openbaring nodig hebben om ‘de waarheid van alle dingen’ te kennen,22 en dat wij en God waarheid nodig hebben om te handelen en scheppen, ‘anders is er geen bestaan’.23 Elders leren we ook dat waarheid de waarheid niet tegenspreekt, maar dat alle waarheid in één groot geheel kan worden omvat.

Waar staan we dan in deze wereld in ons streven om waarheid, en vooral geestelijke waarheid, te onderwijzen en bevestigen?

In grote delen van de wereld is het relativistische denken een overheersende filosofie geworden. Met relativisme bedoel ik het wereldbeeld waarin ethische en morele waarheden relatief zijn, dat ze afhangen van de opvattingen en gevoelens van hen die ze uitdragen, en dat niemand een oordeel kan vellen over de ‘waarheid’ van een ander. Je hoort tegenwoordig veel over ‘mijn waarheid’ en ‘zijn waarheid’ of ‘haar waarheid’. Deze denkwijze wordt beschreven door columnist David Brooks in zijn recensie van het boek Lost in Transition van Christian Smith, socioloog aan de Notre Dame, en anderen. Brooks zegt:

‘Het standaard uitgangspunt waar [zij die door Smith werden ondervraagd] telkens weer op terugkwamen, was dat morele keuzes slechts een kwestie van individuele voorkeur waren. ‘Het is persoonlijk’, zeiden de ondervraagden doorgaans. ‘Het is aan het individu. Wie ben ik om een oordeel te vellen?’

‘Veel jonge mensen zetten zich af tegen blinde gehoorzaamheid aan gezag en zijn helemaal doorgeslagen naar het andere uiterste: “Ik zou doen wat ik dacht dat me gelukkig maakte, of wat mijn gevoel me ingaf. Ik heb geen andere manier om te weten wat ik moet doen dan hoe ik me van binnen voel.”

‘Velen spraken graag over hun eigen morele gevoel, maar koppelden dat niet aan een breder besef van een gemeenschappelijk moreel kader of gezamenlijke verplichting. Iemand zei het zo: “Ik denk dat mijn gevoel over iets bepaalt of het goed is. Maar verschillende mensen hebben verschillende gevoelens, dus ik kan niet voor een ander zeggen wat goed of fout is.”’24

U zult het met me eens zijn dat de filosofie van moreel relativisme in deze tijd veel terrein heeft gewonnen. ‘Niet oordelen’ is bijna de onaantastbare norm voor gesprekken en gedrag geworden. Maar in feite oordelen we allemaal over goed en fout, niet alleen voor onszelf, maar ook voor de mensen en de samenleving om ons heen. Wetten en wetssystemen, zelfs politieke systemen, zijn een uiting van hoe morele waarden en waarheden worden opgevat. In een pluralistische samenleving kunnen we bediscussiëren welke waarden tot wet moeten worden gemaakt en wat goed, fout of waar is. Maar uiteindelijk krijgt de mening van één persoon of het waarheidsbeeld van een groep de overhand en moet de rest zich er dan aan houden.

Moreel relativisme brengt gewoon geen orde en gerechtigheid in de samenleving. Kan moord voor de meeste mensen fout zijn maar voor sommige goed? Mag een dief houden wat hij heeft gestolen en blijven stelen, omdat hij diefstal voor zichzelf goed vindt, te meer omdat hij in een kansarme omgeving is opgegroeid? Of inhakend op een wel zeer actueel onderwerp, heeft een man het recht om een vrouw seksueel lastig te vallen, omdat het niet tegen zijn eigen gevoel van goed of fout indruist?

‘Kijk,’ kan iemand zeggen, ‘je hebt het nu over dingen die algemeen als verkeerd worden gezien. Sommige waarden zijn geheel onafhankelijk, zo inherent aan het mens-zijn dat ze de basis vormen voor wetten tegen moord, verkrachting, diefstal en andere handelingen die mensen schaden of hun legitieme streven naar geluk verstoren. Dat zijn fundamentele en universele mensenrechten die eventuele tegengestelde rechten van het individu te boven gaan. Het morele relativisme geldt alleen buiten deze erkende mensenrechten. Daar mag ieder mens voor zichzelf bepalen wat goed of fout is.’ Maar deze redenering impliceert dat er dus wel morele absolute waarheden zijn, of je ze nu universele mensenrechten noemt of iets anders. Er zijn dus waarheden en morele begrippen die los van de eigen opwellingen of voorkeuren bestaan. Het gaat er dus alleen maar om welke dit zijn en hoe ver ze gaan. Wat we moreel relativisme noemen, is in feite een lopend debat over tolerantie: welke handelingen en verschillen moeten in de samenleving en in menselijke relaties worden getolereerd?

Onze roeping, een die in dit klimaat steeds urgenter wordt, is te onderwijzen dat bepaalde morele begrippen waarheid zijn, en ook welke dat zijn en hoe ver ze gaan. Wij koesteren waarheid over elk onderwerp uit elke bron, maar voor eeuwige waarheid, vooral over de betekenis en zin van het leven en over onze leefwijze, zijn we van God afhankelijk. Morele relativisten vinden over het algemeen dat God niet in dit debat thuishoort en irrelevant is. Vaak twijfelen ze ook aan zijn bestaan. Het zou hun erg slecht uitkomen als Hij wel bestaat, en vooral als Hij tot de mens spreekt. Je kunt waarheid alleen als relatief beschouwen als er geen God is.

Pew Research meldde onlangs dat nu voor het eerst een meerderheid van de Amerikaanse bevolking (56%) vindt dat je niet gelovig hoeft te zijn om een goed mens te zijn. ‘God is geen vereiste voor goede waarden en normen’, zei Greg Smith, hoofd van de afdeling onderzoek bij Pew in zijn post over de bevindingen.’25

We zullen het erover eens zijn dat mensen die atheïst zijn of niet bij een geloofsrichting horen goede en eerlijke mensen kunnen zijn, en dat in de meeste gevallen ook zijn. Maar we zijn het er niet over eens dat dit zonder God gebeurt. Zoals eerder gezegd, of iemand het nu leuk vindt of niet, gelooft of niet, of zich er zelfs maar bewust van is of niet, hij of zij heeft het licht van Christus in zich en heeft daarom een basaal inzicht in goed en fout dat we soms het geweten noemen. De Heiland heeft gezegd: ‘Ik [ben] het ware licht […] dat ieder mens verlicht die in de wereld komt.’26 We lezen ook: ‘En de Geest geeft licht aan ieder mens die in de wereld komt; en de Geest verlicht ieder mens in de wereld die luistert naar de stem van de Geest.’27

In zijn eerder aangehaalde artikel houdt president Boyd K. Packer ons voor:

‘Iedere man, vrouw en kind in elke natie, van elke gezindte, elk ras — alle mensen, waar ze ook leven, wat ze ook geloven en wat ze ook doen — heeft het onvergankelijke licht van Christus in zich. In dit opzicht zijn alle mensen gelijk geschapen. Het feit dat iedereen het licht van Christus in zich heeft, is het bewijs dat God geen aannemer des persoons is (zie LV 1:35). Hij behandelt iedereen gelijk met die begiftiging met het licht van Christus.’28

Lehi sprak over dit licht van Christus dat in ieder mens aanwezig is, toen hij zei: ‘En de mensen zijn voldoende onderricht om goed van kwaad te kunnen onderscheiden. […] En doordat zij verlost zijn van de val, zijn zij voor eeuwig vrij geworden, het onderscheid kennende tussen goed en kwaad; om zelfstandig te handelen.’29 Mormon spoort ons aan om ‘zorgvuldig onderzoek te doen in het licht van Christus, opdat u goed van kwaad kunt onderscheiden; en wanneer u al het goede aangrijpt en het niet veroordeelt, zult u zeker een kind van Christus zijn.’30

Moreel relativisme beschadigt echt als het ons geweten afgestompt. Als we ons geweten erkennen en volgen, zal het ons naar steeds meer licht en waarheid leiden. Maar als we ons geweten negeren en onderdrukken, leidt ons dat overduidelijk van licht en waarheid weg naar ontkenning, fouten en spijt. Net doen alsof er geen vaste, objectieve waarheid is, is simpelweg een poging om verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid te ontlopen. Dat is geen recept voor geluk.

Twintig jaar geleden heeft J. Budziszewski, hoogleraar overheid en filosofie aan de universiteit van Texas in Austin, een interessant stuk voor de katholieke krant First Things geschreven met als titel ‘The Revenge of Conscience’, ofwel ‘de wraak van het geweten’. Hij beschreef het geweten als een natuurwet, ‘een wet die in het hart van elk mens geschreven staat’. Wij zouden dat natuurlijk het licht van Christus noemen. Maar hoe dan ook, zijn beschrijvingen van de pogingen om het geweten te onderdrukken, zijn leerzaam.

Hij schrijft dat ‘onze kennis van de basisprincipes [zoals die in de tien geboden] onuitwisbaar is. Dat zijn de wetten die we niet níet kunnen kennen.’31 Moreel relativisme ontkent dat deze basisprincipes bestaan, of als ze wel bestaan, ontkent dat ze voor iedereen goed zijn. Moreel realisme stelt dat we de waarheid niet echt kennen, maar er wel oprecht naar zoeken en ons best doen, net alsof we op een mistige nacht iets proberen te zien. Budziszewski stelt: ‘We weten heus wel beter; we doen niet echt ons best. […] In grote lijnen weten we het verschil tussen goed en kwaad, maar zouden het liever niet weten. We maken onszelf alleen maar wijs dat we naar waarheid zoeken. Op die manier kunnen we het verkeerde doen of gedogen, of onze spijt voor fouten in het verleden onderdrukken. […] Ons verval komt niet door morele onwetendheid maar morele onderdrukking. We zijn niet onwetend, maar in ontkenning. We missen geen morele kennis; we maken die monddood.’32

Wat Alma voor zijn zoon Corianton als ‘gewetenswroeging’ beschreef33, is echt. Budziszewski stelt dat zonder bekering, de pogingen om het geweten te onderdrukken of de spijt niet te voelen uiteindelijk mislukken. We zien het bij mensen die doen alsof datgene waarvan ze weten dat het fout is, niet fout is. Ze kunnen opzettelijk een zonde keer op keer herhalen om zo hun geweten te overstemmen. Sommigen laten zich constant afleiden door sociale media, videospelletjes of onafgebroken muziek in hun oren om stille momenten te vermijden waarop hun geweten zou kunnen spreken. We zien het in de rationaliseringen, schijnbaar onuitputtelijk in aantal en in creativiteit. Budziszewski noemt deze: ‘Ik houd mezelf voor dat seks [buiten het huwelijk] oké is omdat ik toch met mijn partner ga trouwen, omdat ik wil dat mijn partner met mij gaat trouwen, of omdat ik erachter wil komen of we in een huwelijk gelukkig kunnen zijn, […] [of] “We hebben geen geloften nodig want we houden van elkaar.” Dat impliceert natuurlijk dat zij die geloften [willen of] nodig hebben [kennelijk] onzuiver liefhebben.’34

Naast het doen alsof, afleiden en wegredeneren, kunnen mensen proberen anderen bij hun zonde te betrekken om zo zichzelf te rechtvaardigen. Ze ‘houden de zonde niet bij zichzelf; ze rekruteren.’35 We kunnen stellen dat Satan een meester in het rekruteren is, ‘want hij streeft ernaar dat alle mensen ongelukkig zullen zijn, net als hijzelf.’36 Het meest zorgwekkend zijn wel diegenen die beweren dat ‘de samenleving omgevormd moet worden zodat deze niet meer zo veroordelend is. Daarom veranderen ze de wetten, infiltreren de scholen en creëren een opdringerige sociale zekerheid met al haar bureaucratie.’37 Terecht waarschuwt Jesaja: ‘Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis; die bitter doen doorgaan voor zoet en zoet voor bitter.’38

En zo, concludeert Budziszewski, duwen onze pogingen om de krachtige invloed van het geweten te onderdrukken en wroeging weg te redeneren de samenleving almaar verder het morele ravijn in.39 Ik voeg daaraan toe dat het ook de woede verklaart die steeds meer opvlamt, als er gesteld wordt dat de samenleving normen en waarden nodig heeft.

Tegen Nicodemus zei Jezus:

‘Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos.

‘Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen;

‘Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat van zijn werken openbaar wordt dat zij in God gedaan zijn.’40

Pogingen om het geweten te onderdrukken zijn niet alleen zinloos, maar als mensen dingen in het juiste licht zagen, zou niemand dat ook maar proberen. Aan het begin haalde ik aan wat Lehi heeft gezegd over pogingen om straf en ellende te ontlopen door de realiteit van zonde te ontkennen: ‘Indien je zegt: Er bestaat geen wet […] moet je ook zeggen: Er bestaat geen zonde.’41 Als we de wet, of waarheid, konden uitwissen, zoals zij die het geweten geweld aandoen proberen, zouden we inderdaad van wroeging, straf en ellende afkomen. Maar bedenk, zoals Lehi waarschuwde, dat ons bestaan zonder wet ook geen voordelen zou hebben. We zouden onze kans op rechtvaardigheid en geluk uitwissen. We zouden de schepping en het bestaan uitwissen. Natuurlijk is het idee van waarheid uitwissen of elimineren belachelijk, maar er is wel een manier om ellende te elimineren en het geluk veilig te stellen. Dat wordt de leer of het evangelie van Christus genoemd: geloof in Christus, bekering en doop, met water en de Geest.42

We moeten onze cursisten helpen om, zoals de Heiland het zegt, ‘waarheid te doen’:43 dat wil zeggen met hun hele hart het licht van Christus in hen omarmen en zich openstellen voor de toename van licht en waarheid die ze door de Heilige Geest krijgen. Met verzet, wegredeneren en doen alsof komen ze er niet. Alleen bekering en gehoorzaamheid leiden tot de ‘authenticiteit’ die zovelen verlangen. Alleen bekering en gehoorzaamheid aan de waarheid behouden en vergroten onze vreugde en vrijheid.

Als jurist heb ik van dichtbij de tragische vruchten gezien die mensen plukken als ze hun geweten negeren. Ik was griffier bij rechter John J. Sirica in Washington D.C. (VS). Het nationale schandaal dat als Watergate bekend kwam te staan, begon kort na mijn aanstelling. De procedures in verband met Watergate legden de daaropvolgende tweeënhalf jaar beslag op bijna alle tijd van rechter Sirica en dus die van mij. Zonder op de details in te gaan, kan ik zeggen dat medewerkers van de herverkiezingscampagne voor president Richard Nixon, de zogenaamde Commissie voor Herverkiezing van de President, in 1972 door middel van inbraak en afluisteren informatie van het Democratische Nationale Comité probeerden te stelen. Er volgden arrestaties. Bijna direct werden er pogingen gedaan om te voorkomen dat deze illegale activiteiten met Nixons campagne of een functionaris van het Witte Huis in verband konden worden gebracht. Deze doofpot was een criminele belemmering van de rechtsgang waarbij zelfs president Nixon betrokken was.

Volgens mij waren er in de daaropvolgende twee jaar vóór zijn aftreden veel momenten dat Nixon, met een ontwaakt geweten, dit alles had kunnen stoppen en zeggen: ‘Dit is verkeerd, we gaan hier niet mee door, laat het recht zijn beloop.’ Misschien had hij het politieke schandaal en de onvermijdelijke kritiek wel overleefd en zijn termijn af kunnen maken. Maar hij heeft het dus niet gestopt. In plaats daarvan raakte hij steeds meer bij de doofpot betrokken. Het dieptepunt vond ik wel de opname die rechter Sirica en ik beluisterden van een gesprek dat op 21 maart 1973 in het Ovale Kantoor had plaatsgevonden tussen de president en zijn adviseur in het Witte Huis, John Dean.

Dean had de doofpot binnen het Witte Huis geregisseerd maar zag dat het voor hen de verkeerde kant opging. Hij was bij Nixon om advies gekomen. In dit opgenomen gesprek somde Dean op wat er in de afgelopen maanden was gedaan, waaronder afspraken om geld te geven aan de gezinnen van hen die hadden gezegd schuldig te zijn aan de Watergate-inbraak. Met dat geld moest hun zwijgen worden gekocht over hooggeplaatste leden van de Commissie voor de Herverkiezing van de President die de inbraak hadden gepland en bevolen. Maar nu dreigden ze te gaan praten omdat het geld voor hun gezin er nog niet was of nog niet zoveel als naar hun idee was beloofd.

Rechter Sirica en ik waren geschokt toen Nixon vroeg: ‘Hoeveel geld is er dan nodig?’ Aan zijn stem te horen leek Dean zelf verrast door dit antwoord. Hij noemde een bedrag dat uit de lucht gegrepen leek te zijn: ‘Een miljoen dollar’. Nixon antwoordde dat het geen probleem zou zijn om dat geld bij elkaar te krijgen, maar vroeg zich bezorgd af hoe het gegeven kon worden zonder sporen achter te laten. De rechter en ik konden – wilden – onze oren niet geloven. Hij schoof me een briefje toe met de suggestie de band terug te draaien en nog een keer te luisteren. We beluisterden de rest van het gesprek. Toen, zonder verder veel tegen elkaar te zeggen, legden we de band weg en gingen vroeg naar huis. Zelfs nu nog herinner ik me dat gevoel van desillusie en droefheid. Dit was een paar maanden voor Nixons aftreden, maar toen wisten we dat de president zou worden afgezet als hij niet de eer aan zichzelf hield.

Ik heb me toen, en sindsdien nog vaak, afgevraagd waarom Nixon dit schandaal zo liet doorwoekeren. Het verbaast me nog steeds dat zijn geweten gaandeweg zo afgestompt kon raken, dat zelfs de poging van de Watergate-inbrekers om de president van de Verenigde Staten te chanteren geen verontwaardiging in hem opriep. De levensles die ik uit deze ervaring leerde, was dat ik alleen kon hopen een soortgelijke ramp in mijn eigen leven te vermijden door nooit een uitzondering te maken: door altijd consequent de stem van mijn geweten te volgen. Als je je integriteit op een zijspoor zet, al is het voor schijnbaar kleine daden in schijnbaar kleine zaken, loop je kans dat je het beschermende effect van je geweten volledig kwijtraakt. Ik weet zeker dat sommigen ‘ermee weg zijn gekomen’, in die zin dat ze oneerlijk of illegaal hebben gehandeld in zaken, hun werk of de politiek, en daar nooit op aangesproken zijn (in dit leven dan). Maar een zwak geweten, en zeker een afgestompt geweten, opent de deur naar ‘Watergates’, klein of groot, collectief of individueel: rampen die de schuldigen én onschuldigen beschadigen en verwoesten.

Johannes heeft de krachtige belofte van de Heiland opgeschreven aan ‘de Joden die in Hem geloofden: Als u in Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn discipelen, en u zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken.’44 De waarheid kennen en volgen maakt ons zeker vrij: in de eerste plaats vrij van de ketens van onwetendheid en zonde,45 en dan vrij om al het goede na te streven tot we het koninkrijk van de Vader en alles wat Hij ons kan geven, ontvangen.46 In de wetenschap dat Jezus zelf ‘de weg, de waarheid en het leven’47 is, is misschien wel de belangrijkste betekenis van waarheid die ons vrijmaakt, dat Hij ons door zijn genade van dood en hel bevrijdt.48

De Heer heeft gezegd: ‘Licht en waarheid verzaken die boze [en maken de ketens van zonde los]. […] [Maar] die boze komt en neemt, door ongehoorzaamheid en wegens de overlevering van hun vaderen, licht en waarheid van de mensenkinderen weg.’49

Het Boek van Mormon laat indringend zien hoe de boze door onjuiste overleveringen en ongehoorzaamheid licht en waarheid wegneemt. Ongeveer anderhalve eeuw voor de komst van Christus werd van de Lamanieten gezegd dat ze valse overleveringen aanhingen en‘niets van de Heer’ wisten.50 Pas toen de zoons van Mosiah hun opmerkelijke zending begonnen, hoorden grote aantallen Lamanieten het heilsplan en leerden zij de waarheid kennen.51

Koning Lamoni werd door vreugde overmand toen hij uit de duisternis van onjuiste overleveringen in het prachtige waarheidslicht kwam. ‘En […] het licht dat zijn geest verlichtte, dat het licht van de heerlijkheid van God was, […] had zijn ziel vervuld met zulke grote vreugde, dat de wolk van duisternis verdreven was en het licht van het eeuwige leven in zijn ziel was ontstoken; ja, […] zijn natuurlijke lichaam had overweldigd, en dat hij in God was weggevoerd.’52

In feite zijn er maar twee mogelijkheden. De ene is om het licht te volgen door naar de woorden van Christus te luisteren: ‘Wie zijn geboden onderhoudt, ontvangt waarheid en licht, totdat hij in waarheid is verheerlijkt en alle dingen weet.’53 De andere is in de fuik van de tegenstander te lopen en het onmogelijke te proberen: geluk in zijn fabels vinden. In dit leven of het hiernamaals kom je er niet door de realiteit van de waarheid te negeren, maar dat is precies wat sommige, of eigenlijk veel mensen proberen; het lijkt zoveel makkelijker dan je bekeren. Maar alleen bekering en gehoorzaamheid aan de waarheid van God bevrijden ons van een fantasiewereld die gedoemd is om te vallen, ‘en zijn val [zal] groot’ zijn.’54

De kernwaarheden, de centrale feiten van ons bestaan, die we moeten onderwijzen en herhalen met zuivere overtuiging en alle macht die God ons geeft, zijn deze:55

  1. God, onze hemelse Vader, leeft; de enige ware en levende God.

  2. Jezus Christus is de eniggeboren Zoon van God.

  3. Jezus Christus is op aarde gekomen om zijn volk te verlossen. Hij heeft geleden en is gestorven om hun zonden te verzoenen.

  4. Hij is uit de dood opgestaan en heeft daarmee de opstanding tot stand gebracht.

  5. Iedereen zal op die laatste oordeelsdag vóór Hem staan om naar zijn of haar werken te worden geoordeeld.

Mogen wij deze waarheden liefhebben en naleven. Ik getuig plechtig dat ze waarheid zijn. Mogen wij actief en enthousiast waarheid zoeken, onderwijzen en naleven, bid ik in de naam van Jezus Christus. Amen.