Jongeren en jongvolwassenen godsdienstonderwijs geven – panelgesprek
Discussion Part II – President Oaks, Chad Webb, Adam Smith
President Dallin H. Oaks: Broeder Webb, goed u te zien. Broeder Smith. Laten we beginnen.
Broeder Chad Webb: Dank u. We zijn blij dat u er bent. Dank u voor uw geweldige boodschap. Die heeft een aantal vragen opgeworpen, waar we het graag met u over willen hebben. En we beginnen met deze, omdat u over onze cursisten liefhebben sprak, en een facet daarvan, namelijk hun in het evangelie onderwijzen en hun leren wat het waardevolst is. Hoe kunnen we er dan voor zorgen dat we, van alles waar we in kunnen onderwijzen, datgene onderwijzen dat voor onze cursisten van het grootste belang is?
President Oaks: Wat de kerkelijke onderwijsinstellingen uniek maakt, is onze Schriftuurlijke plicht kennis te zoeken, niet alleen door studie, maar ook door geloof.
Broeder Adam Smith: Toen ik dacht aan alles wat we onze cursisten kunnen leren dat van het grootste belang is, liet ik mij leiden door een uitspraak van president Eyring die ik met u zou willen delen. Hij zei: ‘Welke van alle waarheden die in dit tekstblok kunnen worden behandeld, zullen mijn cursisten dichter tot onze hemelse Vader en de Heiland brengen en tot heil voeren?’ President Eyring zei vervolgens: ‘Wanneer u een les voorbereidt, zoek dan naar beginselen die tot bekering leiden. […] Een beginsel van bekering zet aan tot gehoorzaamheid aan de wil van God.’1 Wat ik uit deze belangrijke les van president Eyring leer, is dat het voor onze cursisten van het grootste belang is hen op een persoonlijke, diepzinnige manier aan onze hemelse Vader en Christus te binden. We moeten in datgene onderwijzen wat een cursist ertoe brengt om de evangeliewaarheden te voelen en te begrijpen, maar vooral de waarheden over Christus’ tegenwoordigheid, en zijn verzoening en opstanding – en ze te laten voelen dat Christus werkelijk de macht heeft om te genezen, te helpen, te troosten en te reinigen. Dat is het belangrijkste waar we ons op kunnen concentreren.
President Oaks: Krachtig en waar.
Broeder Webb: Dank u. En het sluit goed aan bij het idee dat we ervoor moeten zorgen dat ze door geloof leren – dat ze in geloof handelen en dan een bevestiging van de Heilige Geest krijgen dat wat ze leren en naleven echt van onze Vader in de hemel komt. Dus, bedankt. President, u hebt ook de rol van de Heilige Geest in ons onderwijs genoemd. Ik ben benieuwd of u nog meer over de Heilige Geest en zijn invloed en rol in onze lessen wilt vertellen.
President Oaks: Ik denk dat de sleutel tot ingevingen van de Heilige Geest krijgen onze deelname aan het avondmaal is. Omdat er een belofte aan onze verbonden is gekoppeld dat we, door aan het avondmaal deel te nemen, altijd zijn Geest bij ons mogen hebben. Dat is van essentieel belang.
Broeder Webb: Ik vind het mooi dat u dat zegt. Het doet mij denken aan de tijd dat ik een jonge leerkracht was. Ik heb maanden de beginselen bestudeerd die verband houden met de Heilige Geest uitnodigen. En dat is iets wat we allemaal zouden moeten doen. Maar het allerbelangrijkste waar ik achter ben gekomen, is wat u zojuist zei: dat in het avondmaalsgebed staat dat we zijn Geest bij ons zullen hebben als we Hem altijd indachtig zijn. En dat is niet alleen tijdens het avondmaal of op zondag, maar altijd – ook in ons klaslokaal. Als we ons op de Heiland richten – als we Hem tot voorbeeld nemen in het evangelie naleven, en uit zijn macht en zijn leringen putten – als we Hem indachtig zijn, nodigen we de Heilige Geest uit om in de leerervaring te zijn. De belangrijkste taak of rol van de Heilige Geest is om van onze liefhebbende hemelse Vader te getuigen, en van Jezus Christus als de centrale figuur in het plan van onze hemelse Vader. Als we dus de Heilige Geest in onze lessen willen uitnodigen, richten we ons op zaken waarvan Hij wil getuigen. Dat vind ik mooi. Bedankt.
President Oaks: En president Nelson bevestigde het belang hiervan, met deze woorden. Hij zei: ‘In de komende tijd kunnen wij geestelijk niet overleven zonder de leidende, troostende en voortdurende invloed van de Heilige Geest.’2
Broeder Webb: Dank u. Ik waardeer wat er is gezegd, en dat brengt me op deze vraag: we hebben het kort gehad over datgene wat leerkrachten voorrang in hun onderwijs moeten geven, namelijk dat waartoe de Heilige Geest uitnodigt om te getuigen. Wat kunnen we doen om onze cursisten ertoe te brengen voorrang te geven aan wat voor hen van het grootste belang is?
President Oaks: Ik denk dat we in deze tijd, waarin wij en onze cursisten door zoveel wereldse invloeden worden omringd, moeten bedenken dat de dingen van de wereld – datgene waar de wereld grote waarde aan hecht, wat dat dan ook mag zijn – slechts kortstondig van waarde is. Na verloop van tijd zullen ze minder belangrijk zijn dan de beginselen die nodig zijn om het doel van dit leven en onze bestemming in de eeuwigheid te leren. Wat zou u daaraan toevoegen, broeder Smith?
Broeder Smith: President Oaks, toen u aan het woord was, dacht ik aan een Schrifttekst over de Heiland, die voordat Hij Gethsémané binnenging een heilig gebed uitsprak. Hij bad: ‘En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.’3 Als we onze cursisten helpen inzien dat zij zelf moeten bepalen waar ze hun tijd en aandacht aan besteden, zal dat hen volgens mij helpen om onze hemelse Vader en Christus te leren kennen en lief te hebben. En wat daar ook mee samenhangt, is iets wat u ons in een recente algemene conferentie hebt geleerd, president Oaks, en dat is de vraag: ‘Waar zal dit toe leiden?’ En die vraag te stellen in de context van ‘brengt dit mij dichter bij onze hemelse Vader en Christus? Brengt dit mij ertoe om mijn goddelijke identiteit of doel te vervullen?’ Dat is een krachtige filter voor ieder van ons. En we kunnen met onze cursisten over deze filter praten, dat ze die gebruiken om te bepalen waaraan ze hun tijd besteden, en waar ze naar kijken of luisteren. Ze moeten hun eigen keuzes maken. Maar we kunnen ze wel leren om zich daarbij af te vragen: ‘Waar zal dit toe leiden, en zal het mij dichter bij onze hemelse Vader en Jezus Christus brengen?’
President Oaks: O, dat is heel belangrijk, en wat zou het een verschil uitmaken als alle cursisten dat beginsel begrepen.
Broeder Webb: En als de leerkrachten daar nadruk op legden, en van die dingen getuigden om de Heilige Geest uit te nodigen het belang ervan te bevestigen – niet alleen de waarheid ervan, maar ook het belang van die beginselen in hun leven. Daar wil ik ook het idee van relevantie aan toevoegen. Ik denk dat alles wat we kunnen doen, is de cursisten laten ontdekken hoe relevant die beginselen voor hen zijn. Soms denk ik dat we over die dingen praten alsof ze moeten wedijveren om hun tijd of aandacht. En soms moeten we voorrang geven aan zaken die het waardevolst zijn. Maar ik denk dat we hen ook kunnen laten inzien hoe het evangelie van invloed is op hun dagelijks leven. Zo kwam ik er in mijn studententijd bijvoorbeeld achter dat ik, als ik de sabbatdag heiligde en de Schriften bestudeerde voordat ik ging leren, het in mijn studie beter deed omdat ik die zaken niet van elkaar scheidde, zo van: ik ga nu tijd besteden aan geestelijke zaken, en ik ga nu tijd besteden aan wereldse zaken. Maar als ik mijn hemelse Vader bij elk aspect van mijn leven betrek – als ik zijn Geest uitnodig om mij te helpen – dan zien de cursisten dat het evangelie, zelfs in zaken die in hun ogen stoffelijk van aard zijn, relevant is voor de doelen die ze proberen te bereiken. In plaats van wedijveren om hun tijd, werken ze samen.
President Oaks: En we weten dat de Heer ons heeft geleerd dat Hij nooit stoffelijke geboden heeft gegeven. Al zijn geboden en raad zijn geestelijk.
Broeder Smith: Een andere gedachte die ik had toen u dat zei – zeker voor onze seminariecursisten – is het programma Kinderen en jongeren. Dat is een prachtige manier om het evangelie relevant te maken en praktische doelen te stellen om het evangelie toe te passen op alle aspecten van ons leven, om meer op de Heiland te gaan lijken.
President Oaks: Inderdaad. Nu wil ik een vraag stellen aan twee mannen die beroepsmatig godsdienstonderwijs geven: Wat hebben uw medewerkers en u geleerd over onderwijzen in het evangelie van Jezus Christus tijdens deze pandemie?
Broeder Smith: Ik zou allereerst zeggen dat we hebben geleerd – en dat ons duidelijk is geworden – wat voor geweldige leerkrachten we hebben, dat ze God echt liefhebben en de cursisten liefhebben. Ze hebben extra inspanningen geleverd en daar zijn we hen zeer dankbaar voor. Ik denk ook dat de pandemie nadruk heeft gelegd op het aspect van bediening dat inherent is aan evangelieonderwijs. Ik denk dat we nu beter naar de cursisten luisteren, beter vaststellen wat hun vaardigheden en behoeften zijn, en daar beter op inspelen. We houden van ze zoals ze zijn, en zoeken naar creatieve manieren om hen dichter bij onze hemelse Vader en Jezus Christus te helpen komen. Ik denk ook dat we tijdens de pandemie met alle problemen van dien hebben gezien dat een leerkracht die echt probeert God lief te hebben en zijn cursisten liefheeft en zijn best doet, goddelijke hulp krijgt.
Broeder Webb: Ik vind dat u dat goed verwoordt. Daar sluit ik mij bij aan. Ik heb echt grote waardering voor ze. We hebben leerkrachten die proberen toch in een klaslokaal les te geven, of leren online les te geven. Ze hebben mondmaskers gedragen, wat soms ongemakkelijk is. Ze hebben soms risico’s genomen, en het met zoveel liefde en inzet voor hun cursisten en voor onze hemelse Vader gedaan. Ik wil graag mijn dank uitspreken voor alle offers en inspanningen die u in een zeer moeilijke tijd brengt.
President Oaks: Ik sluit mij namens het Eerste Presidium aan bij wat u zojuist hebt gezegd. Wij houden van u, broeders en zusters, u die in onze seminaries en instituten voor godsdienstonderwijs aan onze universiteiten werkzaam bent.
Broeder Webb: Dank u; dat betekent veel voor ons. Een andere vraag die ik u graag zou willen stellen, omdat u er bij andere gelegenheden aandacht aan hebt besteed: Waarom is het belangrijk dat we in beginselen en niet in regels onderwijzen?
President Oaks: Ik ben blij dat u die vraag stelt. Het is een van mijn favoriete vragen. In een opmerkelijke column in Church News heeft Tad R. Callister, onze voormalige zondagsschoolpresident, dit over dat onderwerp gezegd: ‘Ten eerste beperken regels zich vaak tot één of misschien een paar specifieke situaties, terwijl beginselen doorgaans een veel bredere toepassing hebben. Ten tweede creëren beginselen een leeromgeving waarin de keuzevrijheid optimaal tot haar recht komt, terwijl regels de neiging hebben om de keuzevrijheid te beperken en soms zelfs onze keuzes te dicteren.’ Ik wil eraan toevoegen dat de Heiland de wet van Mozes, die regelgericht was, heeft vervangen door de hogere wet van Christus, die beginselgericht was. Broeder Callister zette dat beginsel als volgt uiteen. Hij zei: ‘Beginselen zijn verenigbaar met de hogere wet, regels met de lagere. Ons voortdurende doel is in leerstellige beginselen te onderwijzen. Waarom? Omdat beginselen ons het beste tot celestiale hoogten kunnen verheffen, en uiteindelijk zullen beginselen – niet regels – in het celestiale koninkrijk de bestuursmodus zijn.’4 Hier eindigt het citaat.
Broeder Webb: Ik waardeer dat ook zeer. Er ligt nog een voordeel in besloten. Ik sprak onlangs met een groep leerkrachten die mij vertelden dat er in hun klassen meer ‘onenigheid’ was – dat was het woord dat ze gebruikten – omdat de cursisten meer vragen stellen, en verschillende opvattingen en inzichten hebben. En ik vind het fijn wat u ons zojuist hebt geleerd omdat ik moest denken aan dat gesprek, en daardoor besefte ik dat een van de manieren waarop u dat benadert, niet is de toepassing ervan te bespreken, waarbij ze discussiëren over de toepasbaarheid ervan in hun omstandigheden, maar het evangeliebeginsel te onderwijzen. Het uitgangspunt is: het heilsplan onderwijzen, de leer van Christus onderwijzen, de beginselen van het evangelie onderwijzen en ruimte bieden aan persoonlijke toepassing met de hulp van de Heilige Geest.
President Oaks: Uitstekend verwoord.
Broeder Webb: Ik denk dat dit echt praktisch en nuttig is voor wat we proberen te doen, president. Bedankt. Broeder Smith, wilt u daar iets aan toevoegen?
Broeder Smith: Dat zou vergelijkbaar zijn met wat u net aanstipte, broeder Webb. Door een beginsel in plaats van een toepassing te onderwijzen, nodigen we cursisten uit om in hun eigen groeiproces de hoofdrol te spelen: dat ze een beginsel oppakken en daar persoonlijke openbaring voor zoeken, dat ze het voor zichzelf uitdokteren en vaststellen wat de beste stap is om dat beginsel op hun omstandigheden toe te passen.
Broeder Webb: Dank u. Een logische vervolgvraag zou dan zijn: Hoe leren we onze cursisten hoe ze zich met zoveel invloeden, zoveel verschillende stemmen in de samenleving, staande kunnen houden?
President Oaks: We moeten begrijpen dat de duivel de vader van de leugen is – ‘een leugenaar vanaf het begin’, staat er in de Schriften.5 Zijn slimste werkwijze is zijn leugens met waarheid te vermengen. Zo weet hij met zijn mengsel van waarheid en leugens de aandacht van goede mensen te trekken en hen te infecteren. Daarom zijn de leringen van de Heilige Geest het waardevolste dat we in het sterfelijk leven kunnen leren, zodat we alert kunnen zijn op wat wel en wat niet waar is.
Broeder Smith: Op vergelijkbare wijze haalt de tegenstander met dit mengsel van waarheid en leugens ook de waarheid uit haar eeuwige context en van haar plek in Gods plan. Dat vergroot de kans dat een waarheid verkeerd wordt toegepast of verkeerd wordt begrepen. President Oaks, u hebt ons bijvoorbeeld enkele minuten geleden prachtig geleerd over het beginsel van liefde en de plek die liefde inneemt in Gods plan – het belang van God liefhebben en onze naaste liefhebben – dat liefde echt de drijfveer is achter het verlangen van onze hemelse Vader om ons op het eeuwige leven voor te bereiden, wat de grootste van al Gods gaven is. En het is onze liefde voor God die ons motiveert om onzelfzuchtig lief te hebben en anderen te dienen. Als de tegenstander het beginsel liefde uit haar context weet te halen, kan het gemakkelijk worden verdraaid. En iemand met een verkeerd begrip van liefde zou zich misschien weleens voor de verkeerde zaak kunnen inzetten. Ze kunnen zich zelfs tegen Gods wetten en zijn profeten keren, want als de waarheid uit haar eeuwige verband wordt gerukt, kan dat leiden tot een verkeerde of een vertekende voorstelling van zaken. En de tegenstander doet dat met veel beginselen.
President Oaks: Daar zien we in de wereld om ons heen veel bewijs van, nietwaar? Broeder Webb, u als leerkracht, hoe kunnen kwesties die cursisten van hun stuk brengen het beste beantwoord worden, zoals precaire onderwerpen uit de kerkgeschiedenis, lhbt-kwesties, vragen over leven met overheidsregels in verband met de pandemie enzovoort? Er komt geen eind aan de vragen. Hoe behandelt u die vragen het beste in de context van onze godsdienstlessen?
Broeder Webb: Dat is een hele goede vraag, en iets waar leerkrachten voortdurend mee te maken hebben. Laat ik eerst zeggen dat het mij enorm aanspreekt dat de apostel Paulus ons vraagt om de waarheid in liefde te onderwijzen of te bespreken. Uiteraard moeten we in het evangelie onderwijzen. We moeten uit de Schriften en de leringen van de hedendaagse profeten onderwijzen. We moeten in de waarheid onderwijzen. Niemand is erbij gebaat dat er dingen worden onderwezen die niet waar zijn; dat zal niet tot geluk leiden. De andere kant van de medaille is, en ik vind dat echt van groot belang, dat hij zegt dat dit in liefde moet gebeuren, zoals u eerder vanavond hebt gezegd. Ik denk dat het belangrijk is om dat allereerst in het licht van relaties te zien. Er is veel onderzoek gedaan waaruit blijkt dat cursisten in hun leerproces erg afhankelijk zijn van relaties. En voor mij beginnen die relaties met leerkrachten die bereid zijn te luisteren – om de cursisten en hun omstandigheden echt te begrijpen en de empathie te hebben om hun behoeften te begrijpen. We moeten ook beseffen dat iedereen iets heeft bij te dragen, dat we waardevol zijn – dat we elkaar en elkaars ervaringen nodig hebben om van te leren. Er is dus heel veel over deze vraag te zeggen, en ik vind het een uitstekende vraag. Maar voor mij is het de waarheid in liefde spreken, en dan hebben we het over relaties die mensen vertrouwen geven en die het leerproces bevorderen, omdat ze de Heilige Geest voor die leerervaring uitnodigen.
President Oaks: Wat u over relaties hebt gezegd, doet me denken aan een geweldige toespraak van onze algemeen jongemannenpresident, Steven J. Lund, tijdens de recente vrouwenconferentie van de BYU. Hij noemde relaties de motiverende invloed die we kunnen zijn voor mensen die op zoek zijn naar een rolmodel en mentor. Hij zei dat onze onderzoeksafdeling heeft ontdekt dat de geestelijke ontwikkeling van de jongeren in de kerk grotendeels afhankelijk is van de kwaliteit van hun relaties, zoals die met hun ouders, leeftijdsgenoten en leerkrachten. En die relaties met leidinggevenden worden het beste ontwikkeld in het seminarie, de zondagsschool en quorumklassen, waar ze hun leidinggevenden en medeheiligen leren respecteren en liefhebben.6 Hier eindigt het citaat. Wat mij betreft komt dit neer op een indrukwekkende bevestiging van het belang dat leerkrachten liefdevol met hun cursisten aan het werk gaan. Op deze manier ontstaat er een vertrouwensrelatie, die grote invloed op cursisten zal hebben, waaruit ze de kracht putten om zelf naar een bevredigend antwoord op zorgwekkende vragen te zoeken.
Broeder Webb: Dank u. Ja, dat is echt waar we naartoe willen: een vertrouwensrelatie opbouwen. En van wat u net hebt gezegd, kunnen we in het seminarie een paar dingen doen om hen te helpen andere relaties te versterken. U noemde al het ontwikkelingsprogramma voor jongeren. We kunnen ze wijzen op hun jongemannenleiders, op hun bisschop, op hun jongevrouwenleidsters. We kunnen hun relatie met hun ouders helpen versterken door de manier waarop we over het gezin praten en ze dichter bij hun ouders brengen. Ik denk dat dit allemaal echt van cruciaal belang is – niet alleen voor onze vertrouwensrelatie met hen, maar ook voor hun relaties met mensen die hen in de juiste richting zullen leiden. Dank u dat u dat naar voren hebt gebracht. En ik vraag me af of we misschien iets dieper kunnen ingaan op de manier waarop we deze fundamentele dingen onderwijzen, en wel zo dat we jongeren niet voor het hoofd stoten of laten afknappen op het evangelie. Misschien kan ik een kort voorbeeld geven om de vraag die ik in gedachte heb, te omkaderen. Vorige week nog kreeg ik een telefoontje van een leerkracht die zei dat een moeder haar dochter van het seminarie had gehaald, omdat hij in de les een paar beginselen over het gezin en het belang ervan had behandeld. En deze ouder voelde zich aangevallen vanwege de dynamiek tussen beiden en ze wilde niet dat het kind les kreeg in de centrale rol van het gezin – zelfs niet in de context van het heilsplan. Deze leerkracht vond het heel erg dat deze cursist niet meer kwam en vroeg: ‘Hoe onderwijs ik in waarheid? Hoe ga ik hiermee om? We willen niemand voor het hoofd stoten, maar we willen toch wel het zuivere evangelie aan onze cursisten onderwijzen?’
President Oaks: Wat een goed voorbeeld. Broeder Smith, wat zijn uw gedachten over dit onderwerp?
Broeder Smith: Ik weet dat we het net nog over relaties hebben gehad. Maar ik denk dat cursisten die hun leerkracht vertrouwen – en voelen dat die leerkracht van hen houdt – hun hart zullen openstellen. Soms trekken cursisten een muur op als we in een ideaal onderwijzen dat heel ver bij de cursist vandaan staat. En iets wat die muur neerhaalt, is als cursisten hun leerkracht liefhebben en vertrouwen. Dus nogmaals, dat is echt belangrijk. Ik onderschrijf die gedachte volkomen – het is belangrijk om een dergelijke relatie met cursisten te hebben.
President Oaks: Inderdaad. En ik denk dat het heel belangrijk is om te begrijpen dat we niet verplicht zijn om het eens te zijn met alles wat ons wordt voorgelegd – hetzij door een cursist of door de ouders van een cursist of door anderen in de samenleving. Het is niet onze taak om alle ideeën te onderschrijven die er op de markt zijn. We hebben de opdracht gekregen om in de waarheid te onderwijzen. Maar dat moet niet ten koste gaan van onze plicht die we van de Heiland hebben gekregen, dat we onze naasten liefhebben. Alles wat we doen, moet in de context van liefde passen, zodat we niet de confrontatie opzoeken. Maar we geven wel les in de leer, zodat het de leer is die zich tegen onjuiste overtuigingen uitspreekt. Brigham Young, die heel confronterend kon zijn, maakte een prima onderscheid dat ik onlangs in Discourses of Brigham Young las. In een van zijn toespraken zei hij, en ik citeer: ‘Het heeft mijn gevoelens voor iemand, man of vrouw, nooit veranderd, of ze nu geloofden zoals ik of niet. Kunt u als goede buur met mij omgaan? Ik wel met u; en het maakt mij niets uit of u hetzelfde gelooft als ik of niet.’7 Dat zijn de woorden van Brigham Young. Ik had niet gedacht in deze onverwachte bron zo’n veelzeggende uitspraak te vinden, dat het mogelijk is om liefdevol samen te leven met mensen met wie we het niet eens zijn.
Broeder Webb: Ja, dat is er echt een voor onze leerkrachten. Het is een van de belangrijkste eigenschappen van een discipel van Christus in deze tijd: om het niet met iemand eens te zijn en toch te blijven liefhebben en oprecht te zijn in die relatie, ook al zijn we het niet eens over geloofszaken.
President Oaks: Een ander aspect daarvan is dat we er zo in moeten staan dat onze liefde en acceptatie – zelfs het gedogen van iemands gedrag – niet als een goedkeuring van dat gedrag wordt beschouwd. Dat onderscheid is subtiel. En we zien in de wereld van de politiek en de journalistiek, uit veel verschillende bronnen, dat dit niet wordt erkend. Vaak lijken mensen aan te nemen dat we het goedkeuren, omdat we de mensen die erbij betrokken zijn met liefde behandelen.
Broeder Webb: Het houdt echt allemaal verband met elkaar, toch? Het komt weer neer op relaties; het komt weer neer op luisteren en empathie. Maar het komt ook weer neer op het beginsel onderwijzen. Het komt weer neer op de reden waarom we geloven in wat we doen, namelijk het heilsplan en de leer van Christus en het verbinden van die dingen en het in evenwicht houden van dat subtiele onderscheid waarover u sprak.
President Oaks: En ik denk dat het ook weer neerkomt op het eerste en grote gebod om God lief te hebben, want de Heiland heeft onderwezen: ‘Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.’8 En dan is het tweede gebod om onze naasten lief te hebben. Dat we onze naasten liefhebben, betekent niet dat we God niet meer eerst liefhebben en zijn geboden niet meer in acht nemen.
Broeder Webb: Dank u.
Broeder Smith: Ik zie een scenario voor me van een leerkracht die de waarheid in liefde spreekt en de leer van Christus met moed verdedigt – maar ook zijn of haar cursisten liefheeft, zodat die zich veilig voelen, en zij op hun beurt de leerkracht vertrouwen en liefhebben. Misschien is er een cursist die het niet eens is met een aspect van de leer van Christus – of misschien beter, een beginsel van het evangelie – maar toch naar de les blijft komen. En ze komen nog steeds naar het instituut of het seminarie omdat ze zich veilig voelen, en ze hebben het gevoel dat ze in die omgeving hun geloof in Christus kunnen vergroten. Ik denk dat dit het belangrijke evenwicht is waarover we het hebben: de waarheid moedig verdedigen en de mensen liefhebben die het niet eens zijn met de onderwezen ware beginselen, zodat een klaslokaal of het seminarie of instituut een veilige plek voor een cursist kan zijn.
President Dallin H. Oaks: En ik wil zeggen dat de kijkers die in een instituut lesgeven dat verbonden is aan een universiteit, hier meer mee te maken hebben, omdat studenten vaak hun eigen mening hebben en heel vaak geen blad voor de mond nemen – meer dan de cursisten in het seminarie, bijvoorbeeld. Maar de beginselen zijn dezelfde. De manier van werken verschilt enigszins, afhankelijk van de omstandigheden en de volwassenheid van de persoon, maar de beginselen die we hebben besproken, zijn van toepassing.
Broeder Webb: Dank u.
President Oaks: Ik heb een vraag die niet geheel op het thema aansluit, maar die wel relevant is in deze tijd: Hoe kunnen we onze cursisten ertoe brengen hun mobiele telefoon niet tijdens de les te gebruiken?
Broeder Webb: Dat is eigenlijk een heel goede vraag die verband houdt met confrontaties of onenigheid in de klas, want dat is soms wel het resultaat. Broeder Smith?
Broeder Smith: Ja, ik denk dat er in de leeromgeving zeker momenten zijn dat cursisten hun smartphone moeten uitzetten en wegleggen. Het beste wat we daaraan kunnen doen, is boeiend en sprankelend onderwijs geven. President Ballard heeft gezegd dat ons onderwijs moet sprankelen. Maar ik denk ook dat er momenten zijn dat cursisten hun smartphone voor een leeractiviteit kunnen gebruiken. Voor bronnen op ChurchofJesusChrist.org en in de app Evangeliebibliotheek bijvoorbeeld. Een cursist kan daar bijvoorbeeld voor zijn leerervaring geloofsversterkende content opzoeken en gebruiken. Dat zou een zegen kunnen zijn en een positieve uitwerking kunnen hebben buiten de les – dat ze hun telefoon misschien gaan zien als iets meer dan de deur naar spelletjes of sociale media, of voor sommigen een bron van verleiding. En ze kunnen leren dat hetzelfde toestel soms gebruikt kan worden om geloof in Jezus Christus op te bouwen. Ik denk dat de leerkracht daar met inspiratie een goede balans in kan vinden. Maar ik denk dat de Heer ons zal helpen om geloof te sterken met behulp van de smartphone, en dat het voor iedereen duidelijk is wanneer die moet worden uitgezet en weggelegd.
President Oaks: Uw suggestie om niet afkerig tegenover mobiele telefoons te staan, doet me denken aan een eerdere ervaring – 10 tot 15 jaar geleden – toen ik in een zondagsschoolklas van jongemannen en jongevrouwen van seminarieleeftijd kwam. Ik was vierkant tegen telefoons in de klas. Maar toen ik de klas met ongeveer twaalf cursisten rondkeek, besefte ik dat er in de hele klas maar één gedrukte versie van de Schriften was. Alle aanwezigen lazen uit de Schriften en volgden de les op hun smartphone. Toen begon ik in te zien dat het geen kwestie is van verbieden, maar van een goede balans.
Broeder Webb: Goed verwoord. Dank u. President, we vonden het fijn om bij u te zijn, dank u voor de adviezen die u hebt gegeven. We willen graag kort ons getuigenis geven. Broeder Smith, zou u dat eerst willen doen, en daarna doe ik het. En dan kunt u, als u wilt, nog iets zeggen.
Broeder Smith: Dank u. Als ik nadenk over onze heilige taak om de jongeren en jongvolwassenen van de kerk te onderwijzen, en die in onze CES-instellingen, denk ik aan een uitspraak van onze geliefde profeet, president Russell M. Nelson. Hij zei: ‘[God] heeft veel van zijn edelste geesten – zijn sterkste team – bewaard om in dit tijdperk op aarde te zijn. [Ze] behoren tot de besten die de Heer ooit naar deze wereld heeft gestuurd.’9 En ik ben ervan overtuigd dat de jongeren die zich in onze invloedssfeer bevinden, precies zijn over wie Gods profeten het hebben. En wat een heilig voorrecht is het om tot hen van de tegenwoordigheid van Christus en zijn verzoening en zijn opstanding te getuigen. En ik getuig vandaag van de verzoening en opstanding van Christus en dat dit zijn kerk is; dat we door zijn levende profeten, zieners en openbaarders worden geleid; en dat we bij zijn werk betrokken zijn, omdat we de jongeren in de laatste dagen onderwijzen. En ik geef dit getuigenis in de naam van Jezus Christus. Amen.
Broeder Webb: Amen. Daar wil ik mijn getuigenis aan toevoegen, dat onze liefhebbende hemelse Vader leeft, en dat Jezus Christus de Heiland en Verlosser van de wereld is – dat dit zijn kerk en koninkrijk op aarde is. En ik ben heel dankbaar dat ik elke dag van mijn leven van Hem mag getuigen en anderen in zijn evangelie mag onderwijzen. Ik ben dankbaar voor hen die mij hebben onderwezen en mij hebben gezegend met hun geloof en getuigenis van de Heiland, en ik ben ook dankbaar dat ik met u deel van dit werk uitmaak en in het herstelde evangelie van Jezus Christus mag onderwijzen. Ook wil ik nog zeggen, nu ik eraan denk, dat we vaak zeggen dat onze hemelse Vader onze cursisten liefheeft. Maar ik wil er nu aan toevoegen dat onze Vader in de hemel u liefheeft, dat Hij u enorm dankbaar is dat u uw leven wilt wijden aan het lesgeven van zijn kinderen, en dat Hij uw gezin liefheeft, en dat Hij u en uw gezin, als u zijn kinderen getrouw blijft lesgeven, zal zegenen zoals u zijn kinderen zegent met uw lessen en getuigenis en voorbeeld. Dank u voor wie u bent en wat u doet, in de naam van Jezus Christus. Amen.
President Oaks: Amen. Ik voeg mijn getuigenis toe aan dat van deze geweldige dienstknechten van de Heer. Ik getuig van de Vader en de Zoon, door de macht van de Heilige Geest, dat dit zijn werk is, en dat u zijn dienstknechten bent, medeleerkrachten in het evangelie van Jezus Christus. En ik roep de zegeningen van de hemel over u af in uw werk voor de Heer, en als u met uw gezin verdergaat naar de bestemming die God aan zijn waardige kinderen heeft voorgeschreven: het eeuwige leven. En dat doe ik in de naam van Jezus Christus. Amen.
Allen: Amen.