2010–2019
Het avondmaal en de verzoening
okt. 2014


12:5

Het avondmaal en de verzoening

De verordening van het avondmaal moet voor ieder van ons gewijder en heiliger worden.

Aan de vooravond van Gethsémané en Golgotha kwamen Jezus en zijn discipelen nog een laatste keer bij elkaar. Ze waren bijeen in de bovenzaal van het huis van een discipel in Jeruzalem. Het was de tijd van het Pascha.

Voor hen stond de traditionele paschamaaltijd, die bestaat uit geofferd lam, wijn, en ongezuurd brood, symbolen van Israëls bevrijding van slavernij en dood en van een toekomstige verlossing die nog moest komen. Toen de maaltijd ten einde liep, nam Jezus het brood, zegende en brak het, en gaf het aan zijn apostelen, met de woorden: ‘Neem, eet.’ ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot mijn gedachtenis.’ Op dezelfde wijze nam Hij de beker met wijn, sprak er een zegen over uit, liet hem rondgaan, en zei: ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed’, dat ‘vergoten wordt tot vergeving van zonden.’ ‘Doe dat tot mijn gedachtenis.’

Op deze eenvoudige maar toch diepzinnige wijze stelde Jezus een nieuwe verordening voor het verbondsvolk van God in. Er zou geen dierlijk bloed meer vergoten of vlees meer gegeten worden, in afwachting van een verlossend offer van een Christus die nog moest komen. In plaats daarvan zouden er symbolen van het gebroken vlees en vergoten bloed worden genomen van de Christus die al was gekomen, ter gedachtenis van zijn verlossende offer. Als we aan deze nieuwe verordening deelnemen, laten we aan iedereen zien dat we Jezus als de beloofde Christus accepteren en volledig bereid zijn Hem te volgen en zijn geboden te onderhouden. Aan wie Hem accepteren en volgen, zal de geestelijke dood voorbijgaan. En zij zullen het eeuwige leven ontvangen.

In de daaropvolgende uren en dagen ging Jezus naar Gethsémané, werd naar Golgotha geleid, en stond triomfaal op uit het graf van Arimathea. Na zijn vertrek kwamen de discipelen van Jezus die zich in en rond Jeruzalem bevonden, op de eerste dag van de week bij elkaar om ‘brood te breken’ en zij ‘volhardden’ daarin. Dat deden ze vast niet alleen om hun vertrokken Meester te gedenken, maar ook om hun dank en geloof te uiten, dat Hij hen op wonderbare wijze verlost had.

Het is opmerkelijk dat Jezus, toen hij zijn discipelen in Amerika bezocht, ook onder hen zijn avondmaal instelde. En daarbij zei Hij: ‘Dit zult gij altijd nauwgezet doen’ en ‘Het zal een getuigenis tot de Vader zijn dat gij Mij altijd indachtig zijt.’ En aan het begin van de herstelling stelde de Heer de verordening van het avondmaal nogmaals in, en zijn aanwijzingen aan ons zijn vergelijkbaar met die aan zijn vroegchristelijke discipelen.

De verordening van het avondmaal wordt ‘een van de heiligste en meest gewijde verordeningen in de kerk’ genoemd. Zij moet voor ieder van ons gewijder en heiliger worden. Jezus Christus heeft de verordening zelf ingesteld om ons eraan te herinneren wat Hij heeft gedaan om ons te verlossen en ons duidelijk te maken hoe wij zijn verlossing kunnen gebruiken om bij God terug te keren.

Met het gescheurde en gebroken brood geven we aan dat we het lichaam van Jezus Christus gedenken — een lichaam gekweld met alle soorten pijn, beproeving en verleiding, een lichaam dat zoveel zielenleed te verduren kreeg dat het uit elke porie bloedde, een lichaam waarvan aan het kruis het vlees werd gescheurd en het hart werd gebroken. Wij geven ermee aan dat we geloven dat het lichaam wel in het graf werd gelegd, maar dat het uit het graf is opgewekt, om nooit meer onderhevig te zijn aan ziekte, verval of dood. En als we van het brood nemen, erkennen we dat ons lichaam, net als het lichaam van Christus, van de ketenen van de dood zal worden verlost, uit het graf zal voortkomen en met onze eeuwige geest zal worden herenigd.

Met een slokje water geven we aan dat we het vergoten bloed van Jezus indachtig zijn en het geestelijke lijden dat Hij voor alle mensen heeft doorstaan. We gedenken de zielenstrijd die tot gevolg had dat er in Gethsémané grote druppels bloed vielen. Ook gedenken we de slagen en geselingen die de gevangenbewaarders Hem toebrachten. We denken aan het bloed dat uit zijn handen, voeten en zij stroomde toen Hij op Golgotha was. En we gedenken wat Hij zelf over zijn lijden heeft gezegd: ‘Hoe hevig weet u niet, hoe intens weet u niet, ja, hoe zwaar te dragen weet u niet.’ En als we van het water nemen, erkennen we dat zijn bloed en zijn lijden verzoening voor onze zonden brachten, en dat Hij onze zonden op Zich neemt als wij de beginselen en verordeningen van zijn evangelie aanvaarden.

Dus door het brood en water worden we eraan herinnerd dat Christus ons door zijn verlossing van dood en zonde heeft verlost. De volgorde van het brood eerst en het water daarna is niet onbelangrijk. Als we van het brood nemen, worden we aan onze eigen onvermijdelijke opstanding herinnerd, die uit meer dan alleen de hereniging van lichaam en geest bestaat. Door de macht van de opstanding zullen we allemaal in de tegenwoordigheid van God terugkeren. Dat feit stelt ons voor de fundamentele levensvraag. De fundamentele vraag voor ons allen is niet of we zullen leven, maar met wie we na de dood zullen leven. Hoewel iedereen in de tegenwoordigheid van God zal terugkeren, zal niet iedereen bij Hem blijven.

In dit sterfelijk leven raakt ieder van ons besmeurd met zonde en overtreding. Ons denken, spreken en handelen zal niet volledig deugdzaam zijn geweest. Kortom, we zullen onrein zijn. En Jezus heeft heel duidelijk gemaakt wat het gevolg van onreinheid in de tegenwoordigheid van God is: ‘Niets wat onrein is, kan […] in zijn tegenwoordigheid wonen.’ Dat onontkoombare feit werd Alma de jonge heel duidelijk toen er een engel aan hem verscheen. Hij werd zo gefolterd, gepijnigd en gekweld door zijn onreinheid dat hij dacht: kon ik maar […] naar lichaam en ziel niet meer bestaan, zodat ik niet in de tegenwoordigheid van mijn God word gebracht.

Wanneer we van het avondmaalswater drinken, leren we hoe we rein van zonde en overtreding kunnen worden en aldus in de tegenwoordigheid van God kunnen staan. Door zijn onschuldig vergoten bloed heeft Jezus Christus voor alle zonden en overtredingen aan de vereisten van de gerechtigheid voldaan. Vervolgens biedt Hij aan om ons te reinigen, mits we voldoende geloof in Hem hebben om ons te bekeren en alle heilsverordeningen en -verbonden te accepteren, ten eerste de doop en de ontvangst van de Heilige Geest. Als we de Heilige Geest ontvangen, worden we gereinigd en gezuiverd. Jezus heeft deze leer duidelijk uitgelegd:

‘Niets onreins kan [Gods] koninkrijk ingaan; [niemand gaat] tot zijn rust in behalve zij die hun klederen in mijn bloed hebben gereinigd. […]

‘Welnu, dit is het gebod: bekeert u, al gij einden der aarde, en komt tot Mij en laat u dopen in mijn naam, zodat gij door het ontvangen van de Heilige Geest kunt worden geheiligd, zodat gij ten laatsten dage vlekkeloos voor mijn aangezicht kunt staan.’

Dat is de leer van Christus. Wanneer wij deze leer ontvangen en ernaar leven, worden we in feite in het bloed van Christus gewassen en rein gemaakt.

Door na de avondmaalsgebeden ‘amen’ te zeggen, geven we aan dat we deze leer van Christus aanvaarden en zeggen we toe die na te leven. In ons verzoek aan God, onze eeuwige Vader, verklaren we dat we zijn geliefde Zoon ‘altijd indachtig’ zullen zijn. Eerst betuigen we dat we ‘gewillig zijn’ Hem indachtig te zijn. En daarna betuigen we dat we Hem ‘altijd’ indachtig zijn. Daarmee beloven we plechtig om geloof in Jezus Christus en zijn verlossing van dood en zonde te hebben.

We verklaren ook dat we ‘zijn geboden [zullen] onderhouden’. Dat is een plechtige belofte dat we ons zullen bekeren. Als onze gedachten, woorden en daden in het verleden niet zo zijn geweest als ze hadden moeten zijn, zeggen we opnieuw toe dat we ons vanaf dat moment nauwgezet op Hem richten.

En we verklaren dat we ‘gewillig zijn de naam van [de] Zoon op [ons] te nemen.’ Dat is een plechtige belofte om onszelf te onderwerpen aan zijn gezag en zijn werk te doen. Dat houdt onder andere in dat we zelf alle heilsverordeningen en -verbonden ontvangen.

En als we ons ten slotte tot al deze beginselen verplichten, wordt ons in de avondmaalsgebeden beloofd dat we ‘zijn Geest altijd bij [ons] mogen hebben.’ De Geest opnieuw ontvangen, is een voortreffelijke zegen, want het is de Geest die ons van zonde en overtreding reinigt en zuivert.

Broeders en zusters, de verzoening van Jezus Christus is de belangrijkste gebeurtenis in tijd en eeuwigheid. Hij die de verzoening heeft volbracht, heeft ons de verordening van het avondmaal gegeven om ons niet alleen te helpen gedenken, maar ook om de zegeningen van deze verheven genadedaad op te eisen. Als we geregeld en oprecht aan deze heilige verordening deelnemen, kunnen we na de doop de leer van Christus omarmen en naleven, waarmee we het volledige heiligingsproces nastreven en voltooien. Met behulp van de verordening van het avondmaal kunnen we metterdaad getrouw tot het einde toe volharden en de volheid van de Vader ontvangen, op dezelfde wijze als Jezus, genade voor genade.

Ik getuig dat Jezus Christus alle macht bezit om ieder van ons van dood en zonde te verlossen, ik getuig ook dat de verordeningen van zijn priesterschap, inclusief het avondmaal, de kracht in zich hebben om ons voor te bereiden op het zien van ‘het aangezicht […] van God, ja, de Vader, en [te] leven’. Ik bid dat wij volgende week, en elke week daarna, met een groter verlangen en oprechter van zin aan het avondmaal zullen deelnemen. In de naam van Jezus Christus. Amen.