‘Aanhangsel: Spelletjes met gespreksgroep’, EnglishConnect 1 voor beginners (2022)
‘Spelletjes met gespreksgroep’, EnglishConnect 1 voor beginners
Appendix
Conversation Group Games
Spelletjes met gespreksgroep
In dit lesboek staat een lijst met leuke spelletjes om Engels te oefenen. Je kunt die spelletjes tijdens elke groepsbijeenkomst spelen. Gebruik de patronen en woorden uit de huidige of een voorgaande les. Bij de meeste spelletjes moet je met een partner of een kleine groep samenwerken.
Questions (10–15 minutes)
Vragen (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Kies een vraag uit de lijst. Bedenk dat je onderstreepte woorden door andere woorden of zinnetjes kunt vervangen.
-
Bespreek je antwoord met de groep.
-
Kies om de beurt vragen en bespreek de antwoorden. Je kunt zoveel vragen stellen als je wilt.
Questions to Review Patterns:
Vragen om patronen te evalueren:
-
What do you like to do?
-
Why do you like to study English?
-
Can you tell me about your family?
-
What are you wearing?
-
What do you do before you come to the conversation group?
-
What do you do in the morning?
-
When do you work?
-
What’s the weather in New York?
-
Where do you work?
-
What do you do for work?
-
Do you like to teach people?
-
What do you eat for dinner?
-
What foods do you like?
-
What do you want for lunch?
-
What is your favorite food? How do you make it?
-
How much do groceries cost?
-
Where do you live?
-
Tell me about your house.
-
Where is your favorite place to eat?
More Questions:
Meer vragen:
-
Tell me about your friends.
-
Tell me about your job.
-
Tell me about your city.
-
Tell me about your favorite place.
-
Tell me about your daily routine. What do you do every day?
-
What do you like to wear?
-
What do you do when you are sick?
-
What do you do when you are hurt?
-
What is expensive in your city?
-
What is cheap in your city?
Notes
Noten
-
Je kunt dit spel met de hele groep of in kleine groepen van drie tot vijf personen spelen.
-
Je bent niet beperkt tot de vragen op deze lijst. Je kunt nieuwe vragen bedenken. Je kunt ook de onderstreepte woorden vervangen om meer vragen te bedenken.
-
Als je dit spel spannender wilt maken, bespreek dan om de beurt de antwoorden die je nog weet van elk lid uit de groep.
-
Je kunt deze vragen ook met andere spelletjes gebruiken, zoals ‘Fietsketting’ of ‘Bal gooien’.
Hot Seat (10–20 minutes)
Aan de beurt (10–20 minuten)
Steps
Stappen
-
Deel de klas op in twee teams.
-
Kies twee leerlingen (een leerling uit elk team). Deze leerlingen zitten met hun gezicht naar de groep en met hun rug naar het bord.
-
De leerkracht zet een woord of zinsnede op het bord. De leerlingen die ‘aan de beurt’ zijn kunnen het woord niet zien.
-
De teams hebben twee minuten de tijd om hun teamgenoten die ‘aan de beurt’ zijn te helpen om het woord op het bord te raden zonder het woord te noemen.
-
De persoon uit elk team die ‘aan de beurt’ is en het woord het eerste raadt, krijgt een punt voor het team. Als een team het woord op het bord zegt terwijl ze hun teamgenoot proberen te helpen, krijgen ze geen punt.
-
Herhaal met andere woorden.
Notes
Noten
-
Stel één tot drie teams samen, afhankelijk van het aantal leerlingen.
-
Als je virtueel bijeenkomt, speel dan met de hele groep in plaats van teams. Eén persoon is ‘aan de beurt’. Die persoon weet niet wat het woord is. Een andere persoon geeft aanwijzingen. De persoon die aanwijzingen geeft, kiest een woord en geeft aanwijzingen aan de persoon die aan de beurt is om het woord te raden.
Ball Toss (10–15 minutes)
Bal gooien (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Neem een bal, een zacht voorwerp of een prop papier.
-
Kies een vraag. (Kies een vraag uit een les of kies uit ‘Vragen’ in dit aanhangsel.)
-
Stel de vraag en gooi de bal naar een leerling.
-
De leerling vangt de bal en beantwoordt de vraag.
-
De leerling stelt de vraag opnieuw en gooit de bal naar een andere leerling.
-
Herhaal totdat elke leerling in de groep de vraag heeft beantwoord. Begin dan opnieuw met een andere vraag.
Notes
Noten
-
Om het spel moeilijker te maken, kun je elke keer een andere vraag stellen als je de bal gooit.
-
Als je virtueel bijeenkomt, noem dan namen in plaats van de bal te gooien.
Dice Game (10–15 minutes)
Spel met dobbelstenen (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Je hebt een dobbelsteen nodig (of genummerde kaarten van 1 tot 6).
-
Kies zes werkwoorden en zet ze op het bord, van genummerd van 1 tot 6.
-
Werk met een partner of in een kleine groep. Rol de dobbelsteen. Maak een zin met gebruik van het werkwoord dat bij het nummer hoort dat je rolt. Wissel elkaar af.
Example
Voorbeeld
Leerkracht schrijft op het bord:
-
cook
-
stir
-
bake
-
boil
-
cut
-
add
Leerling 1 gooit de dobbelsteen en krijgt een 6. Hij maakt een zin met gebruik van het woord add.
-
‘I add sugar to my oatmeal.’
Leerling 2 gooit de dobbelsteen en krijgt een 4. Zij maakt een zin met gebruik van het woord boil.
-
‘I boil eggs for lunch.’
Leerling 3 gooit de dobbelsteen en krijgt een 3. Hij maakt een zin met gebruik van het woord bake.
-
‘I like to bake cookies.’
Notes
Noten
-
Er kunnen ook andere woorden in plaats van werkwoorden worden gebruikt.
-
Als je virtueel bijeenkomt, speel dan als één groep. Gebruik virtuele dobbelstenen en maak om de beurt een zin.
Give One, Get One (10–20 minutes)
Geven en nemen (10–20 minuten)
Steps
Stappen
-
Kies een onderwerp voor de groep (bijvoorbeeld familie, sport of voedsel).
-
Noteer in een of twee minuten zoveel mogelijk woorden als je kunt over het onderwerp.
-
Sta op en loop door het lokaal. Kies een partner.
-
Geef een woord uit je lijst aan je partner. Je partner geeft je een woord. Als het een nieuw woord is, voeg het dan toe aan je lijst.
-
Loop weer door het lokaal. Kies een nieuwe partner. Herhaal.
Example
Voorbeeld
Onderwerp: Familie
Partner A schrijft:
-
mom
-
dad
-
sister
-
brother
Partner B schrijft:
-
grandfather
-
grandmother
-
mother
-
father
-
aunt
-
uncle
-
A: What’s one word from your list?
-
B: Grandmother.
-
A: I don’t have that word. I’ll add it to my list.
-
B: What’s a word from your list?
-
A: Mom.
-
B: I have mother. I will write mom next to mother.
Beide leerlingen voegen de nieuwe woorden aan hun lijst toe.
Lijst van partner A:
-
mom
-
dad
-
sister
-
brother
-
grandmother
Lijst van partner B:
-
grandfather
-
grandmother
-
mother, mom
-
father
-
aunt
-
uncle
Notes
Noten
-
Dit is een goede manier om nieuwe woorden te leren of te oefenen die niet in de les voorkomen.
-
Als je virtueel bijeenkomt, laat dan iedereen één woord uit hun lijst aan de hele groep vertellen in plaats van in tweetallen te werken.
Speculation (15–20 minutes)
Speculatie (15–20 minuten)
Steps
Stappen
-
Denk aan een werkwoord.
-
Zeg het werkwoord hardop.
-
Gebruik het werkwoord om een echte zin over een andere leerling te maken. Zeg: ‘I think that you …’ om de zin te beginnen.
-
De andere leerling zegt of jouw uitspraak waar is of niet.
-
Als die waar is, krijg je een punt. Als die niet waar is, krijg je geen punt.
-
De eerste leerling die vijf punten heeft, is de winnaar!
-
Doe zo’n 10 tot 20 rondes. Verander het werkwoord voor elk werkwoord.
Example
Voorbeeld
Leerling A (tegen leerling B): The verb is like. I think that you like chocolate.
Leerling B: That’s true! (Leerling A krijgt een punt.)
Leerling B (tegen leerling C): I think that you like to play basketball.
Leerling C: That’s not true! (Leerling B krijgt een punt.)
Notes
Noten
-
Vorm groepjes van drie tot vijf personen.
-
Speel zo’n 10 tot 20 rondes. Je hebt voor elke ronde een werkwoord nodig. Noem om de beurt een nieuw werkwoord om een ronde te beginnen.
Two Truths and One Lie (10–15 minutes)
Twee waarheden en een leugen (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Bedenk twee dingen over jezelf die waar zijn. Bedenk ook iets dat niet waar is. Probeer woorden en zinnetjes uit een les te gebruiken.
-
Lees je uitspraken aan de groep voor.
-
Jouw groepsleden stellen jou vragen om te raden welke uitspraak niet waar is. Beantwoord hun vragen.
Example
Voorbeeld
Groepslid 1: ‘I like pizza. I like French fries. I like chocolate. Which is not true?’
Andere groepsleden stellen vragen:
-
Q: What is your favorite kind of pizza?A: I like cheese pizza.Q: What is your favorite candy bar?A: I like chocolate and caramel.Q: Where do you like to get French fries?A: I don’t have a favorite place.
Andere groepsleden raden: ‘I think you don’t like French fries.’
Groepslid 1: ‘That’s right! I don’t like French fries.’
Vocabulary Cards (10–15 minutes)
Woordkaartjes (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Schrijf 5 tot 10 vragen op strookjes papier (plakbriefjes zijn goed). Leg de papiertjes op een stapel.
-
Kies een partner.
-
Draai de stapels met woorden om zodat je de woorden niet kunt zien. Wissel van stapel met je partner.
-
Kies een kaartje. Kijk niet naar het woord. Houd het papier tegen je voorhoofd. Je partner beschrijft het woord (of geeft een vertaling), zodat je het woord kunt raden. Als dat je lukt, krijg je een punt.
-
Wissel elkaar af. Herhaal dat voor elk kaartje in je stapel.
Notes
Noten
-
Als je virtueel bijeenkomt, speel dan als groep in plaats van met partners. Elke persoon noteert een lijst met woorden. Laat je lijst niet aan de groep zien. Neem om de beurt een woord uit je lijst. Beschrijf het aan de groep zonder het woord te zeggen. Groepsleden raden het woord.
Bicycle Chain (in person) (10–20 minutes)
Fietsketting (persoonlijk) (10–20 minuten)
Deze activiteit is alleen mogelijk voor groepen die fysiek bij elkaar komen.
Steps
Stappen
-
Kies een vraag. (Kies een vraag uit een les of kies uit ‘Vragen’ in dit aanhangsel.)
-
Laat de leerlingen in twee rijen gaan staan, tegenover elkaar.
-
De mensen die tegenover elkaar staan zijn partners.
-
De partners stellen en beantwoorden de vraag.
-
Laat iedereen in een kring doorschuiven zodat elke persoon een nieuwe partner krijgt.
-
De partners stellen en beantwoorden de vraag.
-
Herhaal dan de stappen 5 en 6.
Notes
Noten
-
Als je een oneven aantal mensen hebt, maak je een groep van drie personen.
Mingle and Share (in person) (10–15 minutes)
Ontmoeten en delen (persoonlijk) (10–15 minuten)
Deze activiteit is alleen mogelijk voor groepen die fysiek bij elkaar komen.
Steps
Stappen
-
Kies een vraag. (Kies een vraag uit een les of kies uit ‘Vragen’ in dit aanhangsel.)
-
Sta op en zoek een partner.
-
Stel je partner de vraag. Onthoud het antwoord van je partner. Beantwoord de vraag van je partner.
-
Loop door de klas en kies een nieuwe partner. Stel en beantwoord vragen. Herhaal verscheidene malen met nieuwe partners. Onthoud alle antwoorden van je partners.
-
Ga vervolgens weer op je plek zitten. Vertel aan de groep wat je hebt geleerd.
Example
Voorbeeld
Question: How many people are in your family?
Leerlingen lopen rond en stellen en beantwoorden de vraag met verschillende partners.
-
Maria: How many people are in your family?
Luna: There are four people in my family. How many people are in your family?
Maria: Three.
De leerlingen vertellen wat ze hebben geleerd.
-
Teacher: How many people are in Maria’s family?
Luna: There are three people in Maria’s family.