Handboeken en roepingen
28. Tempelverordeningen voor voorouders


‘28. Tempelverordeningen voor voorouders’, Algemeen handboek: dienen in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (2020).

‘28. Tempelverordeningen voor voorouders’, Algemeen handboek.

28.

Tempelverordeningen voor voorouders

28.0

Inleiding

De bisschop overlegt met zijn ringpresident als hij vragen over de tempel en het tempelwerk heeft die niet in dit hoofdstuk of in 38.4 worden beantwoord. De ringpresident kan zijn vragen aan het kantoor van het Eerste Presidium voorleggen.

De ringpresident en bisschop helpen leden om zich voor te bereiden, zodat die leden een positieve ervaring kunnen hebben wanneer ze verordeningen voor hun overleden voorouders verrichten. De ringpresident en bisschop doen dit door in de leerstellige basis van het tempelwerk te onderwijzen, en de leden de wachttijden en het verdere beleid omtrent tempelwerk duidelijk te maken.

28.1

Algemene richtlijnen

Leden mogen de tempelverordeningen voor overledenen een jaar of meer na de overlijdensdatum verrichten. Als de overledene in de afgelopen 110 jaar geboren is en de persoon die de verordeningen wil verrichten, geen naast familielid is (huidige huwelijkspartner, volwassen kind, ouder, broer of zus), moet die persoon toestemming aan een naast familielid vragen vóór hij of zij de tempelverordeningen reserveert.

De verordeningen voor de doden zijn alleen van kracht als de overledene die aanvaardt en aan de gestelde voorwaarden voldoet (zie Leer en Verbonden 138:19, 32–34).

Zie 38.4 voor de richtlijnen met betrekking tot verzegelingen.

28.2

Tempelverordeningen voor de doden

28.2.1

Wie aan verordeningen voor de doden mogen deelnemen

Leden van geschikte leeftijd met een tempelaanbeveling voor beperkte toegang mogen zich voor de doden laten dopen en bevestigen (zie 26.4.3). Begiftigde leden met een geldige tempelaanbeveling mogen aan alle verordeningen voor overledenen deelnemen (zie 26.5).

Leden met een handicap kunnen ook tempelwerk voor de doden verrichten als zij:

  • Voldoende begripsvermogen hebben om de verordening te begrijpen.

  • Zichzelf kunnen redden of vergezeld worden door familieleden of vrienden met een tempelaanbeveling die zo nodig hulp kunnen geven.

28.2.2

Doop en bevestiging voor de doden

Georganiseerde groepen, zoals families, wijken en ringen, die aan doopverordeningen willen deelnemen, horen dat vooraf met de tempel af te spreken. Elke groep hoort vergezeld te zijn van een of meer leidinggevenden. Zorg ervoor dat er een evenredige verhouding mannelijke en vrouwelijke leidinggevenden is, afhankelijk van de man-vrouwsamenstelling van de groep. Die volwassenen hebben een geldige tempelaanbeveling.

Broeders en zusters die in de doopruimte assisteren, hoeven niet als verordeningswerkers aangesteld te zijn. Begiftigde broeders, onbegiftigde Melchizedeks-priesterschapsdragers, en priesters in de Aäronische priesterschap mogen de doop verrichten.

Alleen begiftigde broeders mogen officiëren bij bevestigingen en als griffier bij de doopvont of in de bevestigingskamer optreden.

Ieder lid met een geldige tempelaanbeveling, met inbegrip van een aanbeveling voor beperkte toegang, mag als getuige bij een plaatsvervangende doop optreden. Deze volwassenen en jongeren mogen ook bij de verrichting van dooptaken assisteren. Ze mogen bezoekers assisteren, kleding en handdoeken uitdelen en, waar dat mogelijk is, de verordeningsgegevens van dopen en bevestigingen in het computersysteem invoeren.

28.3

Specifieke omstandigheden

28.3.1

Leden die overlijden voordat ze naar de tempel kunnen gaan

De wachtperiode van een jaar voor tempelverordeningen voor overledenen geldt niet voor overleden getrouwe leden die bij leven om enigerlei reden buiten hun schuld niet naar de tempel konden gaan. Dit geldt ook voor kinderen van 8 jaar of ouder en jongeren die bij hun overlijden de kerknormen naleefden en hun begiftiging niet hadden ontvangen, omdat zij niet de geschikte leeftijd hadden bereikt (zie ook 28.3.4). Deze kinderen en jongeren worden niet in tempelkleding begraven.

Om de verordening te kunnen verrichten, moeten de familieleden ofwel de nog geldige tempelaanbeveling van de overledene overleggen, ofwel een brief van zijn of haar bisschop ter bevestiging dat de persoon de kerknormen naleefde. Die tempelaanbeveling of brief moet vóór het verrichten van de verordening in de tempel worden overhandigd.

28.3.2

Leden die overlijden voordat ze een jaar lid zijn

Als een lid dat de kerknormen naleeft, overlijdt voordat het een jaar lid is, mogen de tempelverordeningen een jaar na datum van de bevestiging worden verricht (zie 28.3.1).

28.3.3

Kinderen die voor hun geboorte overlijden (doodgeboren of miskraam)

Tempelverordeningen zijn niet nodig voor kinderen die vóór de geboorte zijn gestorven. Dit hoeft echter niet te betekenen dat die kinderen in de eeuwigheid geen deel uitmaken van het gezin. Ouders worden aangemoedigd om op de Heer te vertrouwen en troost bij Hem te zoeken. Zie 38.7.3 voor meer informatie.

28.3.4

Kinderen die voor hun achtste overlijden

Voor een kind dat voor zijn achtste overlijdt, wordt geen doop of begiftiging verricht. Het kind wordt wel aan de ouders verzegeld. Als het kind tijdens zijn leven aan zijn ouders is verzegeld, of als het in het verbond geboren is, worden er geen plaatsvervangende verordeningen verricht.

28.3.5

Overledenen met een verstandelijke handicap

Tempelverordeningen worden verricht voor de volgende overledenen met een verstandelijke handicap:

  • Personen van wie bekend is dat ze toerekeningsvatbaar waren (zie Leer en Verbonden 20:71)

  • Personen van wie niet bekend is of ze wel of niet toerekeningsvatbaar waren

Als duidelijk is dat een overledene een verstandelijke handicap had en niet toerekeningsvatbaar was, is de enige verordening die verricht wordt de verzegeling aan de ouders als de betrokkene niet in het verbond was geboren. Andere tempelverordeningen zijn niet nodig en worden niet verricht, ook al is de betrokkene 8 jaar of ouder geworden (zie Leer en Verbonden 137:10).

28.3.6

Personen van wie men aanneemt dat ze dood zijn

De tempelverordeningen voor iemand van wie men aanneemt dat hij of zij dood is, kunnen tien jaar na overlijden, verondersteld of verklaard, worden verricht. Dit beleid geldt voor (1) personen die vermist worden na oorlogshandelingen, vermist worden op zee, of die voor de wet dood zijn verklaard; en (2) personen die verdwenen zijn van wie de dood zo goed als zeker lijkt, maar van wie er geen lichaam is gevonden.

In alle andere gevallen van vermissing, mogen de tempelverordeningen pas 110 jaar na de geboortedatum van de vermiste worden verricht.

28.3.7

Personen die zich van het leven hebben beroofd

Voor iemand die zich van het leven heeft beroofd, kunnen vanaf een jaar na overlijden de tempelverordeningen verricht worden.

28.3.8

Personen van wie het kerklidmaatschap is ingetrokken of die het hebben opgezegd

De tempelverordeningen voor overledenen van wie het kerklidmaatschap ten tijde van hun dood was ingetrokken of door hen was opgezegd, kunnen pas na goedkeuring van het Eerste Presidium worden verricht. Een familielid schrijft daartoe een brief aan het kantoor van het Eerste Presidium. Een formulier is niet nodig. De bisschop of ringpresident kan zo nodig bij dit verzoek assisteren.

28.4

Verificatie van verordeningen voor de begiftiging

Soms kan de bij leven verrichte doop en bevestiging van een overledene niet worden geverifieerd, zelfs niet na grondig onderzoek. Als iemand plaatsvervangend begiftigd is maar de doop en bevestiging bij leven niet bevestigd kunnen worden, moet de persoon plaatsvervangend gedoopt en bevestigd worden. Het is niet nodig om de begiftiging en verzegelingen na de plaatsvervangende doop en bevestiging opnieuw te verrichten.

28.5

Teruggave van tempelzegens

Begiftigde leden van wie het kerklidmaatschap is ingetrokken of door hen is opgezegd, maar die later door de doop en bevestiging weer als lid zijn opgenomen, kunnen hun priesterschaps- en tempelzegens alleen door de verordening van de teruggave van zegens ontvangen. Zij worden niet nogmaals geordend tot een ambt in het priesterschap of begiftigd, daar die zegens worden hersteld door die verordening. Zie 32.17.2 voor informatie over deze verordening voor de levenden.

De goedkeuring van het Eerste Presidium is noodzakelijk om deze verordening voor de doden te kunnen verrichten. Familieleden van de overledene mogen een teruggave van priesterschaps- en tempelzegens voor de overledene aanvragen door een verzoek aan het kantoor van het Eerste Presidium te richten. De bisschop of ringpresident kan zo nodig bij dit verzoek assisteren.

Sommigen hebben hun begiftiging niet ontvangen, maar zijn in het verbond geboren of aan hun ouders verzegeld voordat hun lidmaatschap werd ingetrokken of door hen werd opgezegd. Die personen hoeven niet opnieuw verzegeld te worden nadat ze door de doop en bevestiging weer als lid zijn opgenomen.

Afdrukken