Een erfgoed van verandering in CES
Jaarlijkse instructie-uitzending S&I 2021
Dinsdag 19 januari 2021
Ik ben dankbaar voor u en verheug me dat ik vandaag wat tijd met u kan doorbrengen. Ik ben dankbaar voor Chad en zijn getalenteerde, toegewijde team. Ze werken keihard om dit werk van de Heer voort te stuwen. Het is een zegen dat zuster Jean B. Bingham vandaag bij ons is. Ik kijk uit naar haar boodschap. Ze is een krachtig en inspirerend leidster. We zijn dankbaar voor haar inbreng in de onderwijsraad van de kerk.
We zijn bezig met belangrijke veranderingen in het seminarie en instituut voor godsdienstonderwijs (S&I). Ik heb in dat licht ook nagedacht over de veranderingen op onderwijsgebied gedurende de geschiedenis van de kerk. Ik heb onlangs de gebeurtenissen in het kerkelijk onderwijs aan mijn eigen familiegeschiedenis gekoppeld. Mijn moeders ouders bekeerden zich tot de kerk in Zwitserland toen ze jongvolwassen waren. Aan die kant van de familie kreeg mijn moeders generatie dus als eerste met het kerkelijk onderwijs te maken. Sommige voorouders van mijn vaderskant waren al veel eerder in deze bedeling lid van de kerk. Ik ga u iets over enkele van die voorouders vertellen en ik noem daarbij ook wat er in hun tijd in het kerkelijk onderwijs gaande was. U zult veranderingen opmerken door de jaren heen – soms grote veranderingen.
Sarah Jane Angell, mijn betovergrootmoeder, woonde als meisje met het gezin in Kirtland (Missouri) en in Nauvoo. Ze kwam in 1848 als 14-jarige tiener in de Salt Lake Valley aan. Ze kreeg onderwijs in wat voor scholen daar in de gemeenschap ook voorhanden waren.
Jarvis Johnson, die later met Sarah zou trouwen, woonde als jonge tiener in Nauvoo. Voor het onderwijs dat hij kreeg, moet hij wel een van de scholen in die stad hebben bezocht. Nadat de heiligen uit Nauvoo richting het westen vertrokken, sloot hij zich als 17-jarige bij het Mormoons Bataljon aan. In de tijd dat Sarah en Jarvis jong en jongvolwassen waren, boden de kerk en mensen in hun gemeenschap wel onderwijs aan, maar waren er geen kerkelijke onderwijsinstellingen zoals we die tegenwoordig kennen.
Rais, de zoon van Sarah en Jarvis, is mijn overgrootvader. Hij groeide in Utah op en ging in het plaatsje Honeyville naar school. Het gebouw werd als kerk en als school gebruikt. Charlotte, die later met Rais zou trouwen, ging in het naburige Call’s Fort in een stenen gebouwtje naar school. Eind jaren 1870 en begin jaren 1880, een paar jaar voordat de meeste kerkscholen werden geopend, waren ze nog tieners. In de jaren 1880 werden steeds meer scholen in de dorpen overheidsscholen, waar men geen godsdienstles mocht geven. Dit was aanleiding tot de oprichting van veel kerkscholen nadat Rais en Charlotte hun opleiding hadden afgerond.
Rais heeft zijn huwelijksaanzoek aan Charlotte, die hij Lottie noemde, beschreven. Hij zei:
‘Toen ik Lottie voor het eerst zag, bestuurde ze een wagen met koopwaar. Haar vader had een winkel voor hun huis. Ze zag eruit als een madeliefje. Ik kwam haar later tegen op een dansavond, en we hadden nog geen jaar verkering toen ik haar ten huwelijk vroeg. Ze zei: “Je vindt me niet leuk.” Ik zei: “Jawel.” We waren drie maanden verloofd.’1
Volgens mij zou Rais het nooit tot romanschrijver schoppen, maar Charlotte trouwde toch met hem en ze kregen twaalf kinderen.
Een van die twaalf kinderen, Alphalus (of ‘Alph’), is mijn grootvader. Hij ging naar het Brigham Young College in Logan (Utah) naar school. Mijn grootmoeder Blanche zat ook op het Brigham Young College, dat een van de kerkscholen was. In die tijd was het een soort middelbare school en propedeuse tegelijk. De leerlingen op die scholen kregen seculiere vakken en godsdienst. Ook waren er allerlei activiteiten. Mijn grootvader speelde in de honkbal- en basketbalteams, en mijn grootmoeder deed aan polsstokspringen.
Het eerste schooltijdseminarie begon in Salt Lake City in 1912. Van daaruit breidde het programma zich uit naar andere plaatsen. Toen bleek dat die seminaries de leerlingen op openbare scholen een goed godsdienstig fundament opleverden, besloot de kerk de meeste eigen scholen af te stoten, waaronder het Brigham Young College. Zo kwam het dat de volgende generatie in mijn familie naar openbare scholen en het seminarie ging.
Een van de zoons van Alph en Blanche, Vere, is mijn vader. Zijn seminarieleerkrachten zijn hem zijn hele leven bijgebleven. Mijn moeder, Winifred, ging eveneens naar de middelbare school en het seminarie. Ook zij is haar leerkrachten nooit vergeten.
In 1926 werd het instituut voor godsdienstonderwijs georganiseerd in Moscow (Idaho). In 1928 volgde het tweede instituut in Logan (Utah). Mijn beide ouders studeerden in de jaren 1940 aan wat nu de Utah State University in Logan is. Tegen die tijd liep het instituutsprogramma in Logan als een trein. Mijn ouders leerden elkaar in verband met een instituutsactiviteit kennen. Ze trouwden later met elkaar in de Logantempel en hielden hun huwelijksreceptie in het instituutsgebouw.
Ik ben in Logan (Utah) opgegroeid en heb op dezelfde middelbare school en hetzelfde seminarie als mijn moeder gezeten. Die middelbare school was het Brigham Young College. Ik heb een deel van een schooljaar ook in Monticello (Utah) doorgebracht. Daar zat ik in een seminarieklas met een heel bijzonder meisje dat een jaar jonger was dan ik. Ze heette Jill. Ze heet nog steeds Jill, eigenlijk. Ik weet niet of ik romantischer uit mijn woorden kwam dan mijn overgrootvader Rais, maar ze besloot toch met me te trouwen.
Ik volgde het seminarie eind jaren 1960 en begin jaren 1970. In die periode werden er in verschillende delen van de wereld ook seminaries en instituten opgezet. Er was ervaring met ochtendseminarieklassen opgedaan en met thuisseminarie geëxperimenteerd. Dat alles maakte uitbreiding over de wereld mogelijk. Het waren geen makkelijke tijden voor mensen die bij S&I werkzaam waren. Ze moesten programma’s voor schooltijdseminarie en instituten op campussen zien aan te passen aan zeer uiteenlopende omstandigheden in de wereld. Men stond in die begindagen voor een enorme klus wat het vertalen en drukken van lesmaterialen betreft.
Het is zelfs zo dat het seminarie tijdens mijn eerste zendingsjaar in Noorwegen (begin jaren 1970) daar geïntroduceerd werd. Ik weet nog dat ik een jongeman, Tom Rui, met zijn thuisseminarielessen hielp. Ik had zulke lessen nooit eerder gezien. Ik besefte toen voor het eerst dat het seminarie ook iets anders kon zijn dan een les op een schooldag in een gebouw naast de school.
Ik schakel nu over van mijn voorouders naar onze nakomelingen. Onze kinderen hebben schooltijdseminarie gevolgd, behalve enkele kinderen die ochtendseminarie hebben gedaan toen we naar Chili uitgezonden waren. Het leerplan was anders dan toen Jill en ik seminarie volgden. Ik was nog een jonge seminarieleerkracht toen de Schriften voortaan opeenvolgend behandeld werden. Het kostte enige moeite om daarvoor de beste onderwijsmethode te vinden. De overgang verliep niet zonder slag of stoot. Maar de resultaten waren precies wat die generatie cursisten nodig had. Ze raakten beter bekend met de Schriften en werden er daardoor op natuurlijke wijze meer door beïnvloed. Zo kregen ze vertrouwen in de Schriften. We hebben wat opnames van mijn ouders van een paar jaar voor hun overlijden. Daarin spreekt mijn moeder over een verschil dat haar was opgevallen.
Luister maar naar wat ze zegt:
‘We kregen lang niet zulke goede lessen in het seminarie als de kinderen nu, en we hadden nooit de gewoonte om in de Schriften te lezen zoals ze nu doen. Mijn moeder had kleine boekjes, Vertellingen uit de Schriften, en die las ze aan ons voor. Maar ik herinner me niet dat we in de Schriften lazen. Onze kinderen en onze kleinkinderen hebben misschien wel een sterker getuigenis omdat ze het evangelie beter begrijpen. Ze beginnen er op veel jongere leeftijd in te lezen, en ze lézen de Schriften ook echt. En ik denk dat dit ze veel extra kracht heeft gegeven.’2
Sommige kleinkinderen zijn nu op seminarieleeftijd en de oudsten op instituutsleeftijd. Ze maken nog meer veranderingen in S&I mee, zoals de afstemming van de lesstof in het seminarie op het studiemateriaal voor thuis van Kom dan en volg Mij. Vanwege de huidige pandemie hebben we veel moeten leren over lesgeven op afstand. Ik juich u allen toe nu we veranderingen doorvoeren die gepast zijn voor ‘de omstandigheden’3 van het opkomende geslacht. Ik juich ieder extra luid toe omdat onze kleinkinderen tot dit opkomende geslacht behoren.
Ingrijpende veranderingen doorvoeren is doorgaans geen sinecure. Soms is de richting duidelijk, maar de uitvoering kan behoorlijk lastig zijn. Denk maar aan de zoons van Mosiah. Ze hadden het duidelijke doel dat ‘ieder schepsel het heil zou worden verkondigd’4 ‘met de bedoeling wellicht enkele […] zielen te kunnen redden’.5 Het is makkelijk om alleen hun wonderbaarlijke succes te zien en te vergeten hoe moeilijk ze het ook hadden. Ze probeerden van alles. Ze waren er veertien jaar volop mee bezig. In die tijd ondergingen ze allerlei ontberingen en onderwezen ze in straten, huizen, tempels en synagogen. Ook werden ze uitgeworpen, bespuwd, geslagen, met stenen bekogeld, vastgebonden en in de gevangenis geworpen.6 Maar ze zetten door, behielden hun focus en ontvingen kracht van de Heer om hun zending te volbrengen.
Ik las onlangs weer over de belevenissen van ouderling Russell M. Nelson in Europa – in het bijzonder in Oost-Europa – toen hij van 1985 tot 1990 voor dat deel van de wereld verantwoordelijk was. Hij was in die periode in het Quorum der Twaalf Apostelen werkzaam. In 1985, toen hij Europa en Afrika onder zijn hoede kreeg, kreeg hij een speciale opdracht om de landen in Oost-Europa (die destijds onder het juk van het communisme gebukt gingen) voor de prediking van het evangelie te openen.7 Die opdracht kreeg hij vier jaar voordat de Berlijnse muur viel en zes jaar voordat de Sovjet-Unie officieel ten einde kwam.
Ouderling Nelsons doel was duidelijk, maar de taak was erg moeilijk. Hij richtte zijn focus voortdurend op die speciale opdracht. Hij bezocht ‘de voormalige USSR 27 keer en […] andere Oostbloklanden ook enkele tientallen keren’.8 In haar boek Insights from a Prophet’s Life: Russell M. Nelson beschrijft Sheri Dew zijn werk als volgt:
‘Hij was nooit gewenst en zelden welkom. Veel regeringsleiders wilden niet eens een afspraak maken met een man die verklaarde in God te geloven. In de loop van de tijd werd hij zowel dwarsgezeten in zijn pogingen als op weg geholpen; slecht behandeld in sommige situaties en welwillend in andere; bespioneerd door de geheime politie en later als vriend onthaald door functionarissen die hem hadden leren kennen; en met argwaan bekeken door sommige lieden en op medisch gebied geraadpleegd door anderen. Sommige reizen leken volslagen zinloos, terwijl andere keren deuren opengingen waarvan hij het bestaan nooit had kunnen voorspellen of bedenken.’9
Nadat ouderling Nelson een andere opdracht dan Europa had gekregen, brachten hij en ouderling Oaks, die de opdracht na hem voortzette, aan de president van de kerk, president Ezra Taft Benson, verslag uit dat de kerk nu in elk land in Oost-Europa gevestigd was.10 Zuster Dew beschrijft president Nelsons wederwaardigheden verder:
‘Toen hij later de vraag kreeg wat hij had geleerd van de opdracht om de landen in Oost-Europa voor de prediking van het evangelie te openen, met name in het licht van de talloze hindernissen, de mislukte besprekingen en de ups en downs, antwoordde ouderling Nelson eenvoudigweg: “De Heer houdt ervan dat we ons inspannen. Hij had tegen Mozes kunnen zeggen: ‘Ik kom je halfweg tegemoet.’ Maar Mozes moest de berg Sinaï helemaal tot aan de top beklimmen. Hij vereiste de volle inzet van Mozes, Jozua, Joseph Smith en alle opeenvolgende presidenten van de kerk. […] Zijn we bereid om echt moeilijke dingen te doen? Pas als we hebben laten zien dat we ons deel willen doen, zal Hij ons helpen.”’11
Ouderling Nelsons rechtschapen inspanningen hebben de grote verandering mogelijk gemaakt waardoor het evangelie binnen het bereik van miljoenen kinderen van God kwam.
Wonderen gaan met hard werken gepaard. De wonderen die we verlangen, vragen om enorme inspanningen van onze kant.
Soms komen de resultaten van onze onvermoeibare inzet om veranderingen door te voeren pas veel later aan het licht. In sommige gevallen krijgen we de volledige oogst van de vruchten van onze arbeid in combinatie met de macht van de Heer niet eens te zien. Maar onze voortgang is van cruciaal belang. We kunnen en zullen blijven streven naar de veranderingen die de mensen die we dienen ten goede gaan komen. We leggen zo ook het fundament voor de volgende generatie – onze achterkleinkinderen. Jill en ik hebben die nog niet, maar spoedig zullen ze deze aarde betreden. En voordat we het weten, zitten ze bij u in de klas.
Ons doel in S&I is duidelijk – dat is niet veranderd. We streven er nog steeds naar om deze jonge mensen te zegenen en ze te helpen ‘de leringen van de verzoening van Jezus Christus te begrijpen en erop te vertrouwen, zodat ze in aanmerking komen voor de zegeningen van de tempel, en dat ze zichzelf, hun familieleden en anderen op het eeuwige leven met hun Vader in de hemel voorbereiden.’12 Juist omdat we aan de verwezenlijking van dat doel werken, staan we open voor veranderingen in onze programma’s, voor perfectere manieren van overdracht, voor vernieuwing van het instituut en voor andere verbeteringen. We houden van jonge mensen. Daarom zijn we bereid om hard te werken, nieuwe dingen te proberen, en de Heer bij al onze inspanningen om leiding en kracht te vragen.
Moge de Heer u, bij al uw inspanningen om het opkomende geslacht tot zegen te zijn, ook nabij zijn in de moeilijkheden waar u persoonlijk mee te maken hebt. Ik houd van u en getuig van onze hemelse Vader en zijn Zoon, Jezus Christus. Zij leven.
In de naam van Jezus Christus. Amen.