2010–2019
Denken aan de zegeningen
Oktober 2012


20:46

Denken aan de zegeningen

Onze hemelse Vader is op de hoogte van onze behoeften en zal ons bijstaan als we Hem om hulp vragen.

Mijn geliefde broeders en zusters, deze conferentie is het 49 jaar geleden dat mij op 4 oktober 1963 steun werd verleend als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen. 49 jaar is een lange tijd. Maar in veel opzichten lijkt er nog maar weinig tijd verstreken te zijn sinds ik aan het spreekgestoelte stond in de Tabernakel en mijn eerste algemene-conferentietoespraak hield.

Er is sinds 4 oktober 1963 veel veranderd. We leven in een unieke tijd in de wereldgeschiedenis. We zijn met zoveel gezegend. En toch is het soms moeilijk om de problemen en de toegeeflijkheid om ons heen aan te zien zonder ontmoedigd te raken. Ik heb ondervonden dat we in plaats van stil te staan bij het negatieve, beter wat afstand kunnen nemen en eens nadenken over de zegeningen in ons leven, inclusief de schijnbaar kleine zegeningen die we soms over het hoofd zien, omdat we dan gelukkiger zijn.

Toen ik terugkeek op de afgelopen 49 jaar, deed ik enkele ontdekkingen. Een daarvan is dat talloze dingen die ik heb meegemaakt niet noodzakelijkerwijs buitengewoon te noemen zijn. In feite leken ze op het moment dat ze plaatsvonden vaak onopvallend en zelfs heel gewoon. En toch, als ik erop terugkijk, hebben ze levens verrijkt en gezegend — en niet in het minst mijn eigen leven. Ik kan u aanraden om deze oefening ook te doen — namelijk uw leven inventariseren en vooral kijken naar de zegeningen, groot en klein, die u hebt ontvangen.

Toen ik terugkeek op al die jaren, werd voortdurend mijn wetenschap bevestigd dat onze gebeden worden gehoord en verhoord. We kennen allemaal de waarheid in 2 Nephi in het Boek van Mormon: ‘De mensen zijn, opdat zij vreugde zullen hebben.’1 Ik getuig dat veel van die vreugde ontstaat door de erkenning dat we door gebed met onze hemelse Vader kunnen communiceren en dat die gebeden gehoord en verhoord worden — misschien niet hoe en wanneer we dat verwachten, maar ze worden verhoord, door een hemelse Vader die ons door en door kent en volkomen liefheeft, en die wil dat wij gelukkig zijn. Heeft Hij ons niet beloofd: ‘Wees nederig; en de Heer, uw God, zal u aan de hand leiden en u antwoord geven op uw gebeden.’2

In de volgende minuten die mij zijn toegewezen, wil ik u over enkele van de voorvallen vertellen waarbij gebeden werden gehoord en verhoord, en waarin, achteraf gezien, zowel mijn leven als dat van anderen werd gezegend. Mijn dagboek, dat ik al die jaren heb bijgehouden, heeft mij geholpen met enkele details die ik anders zeer waarschijnlijk niet had kunnen navertellen.

Begin 1965 kreeg ik de opdracht om ringconferenties en andere vergaderingen te houden in het zuidelijke deel van de Grote Oceaan. Het was mijn eerste bezoek aan dat deel van de wereld en het was een tijd om nooit te vergeten. Er viel bij de uitvoering van die opdracht, bij mijn ontmoetingen met leiders, leden en zendelingen, veel voor dat geestelijk van aard was.

In het weekend van zaterdag 20 en zondag 21 februari hielden we in het Australische Brisbane reguliere conferentiebijeenkomsten in de ring Brisbane. Tijdens de zaterdagse bijeenkomsten werd ik voorgesteld aan de president van een aangrenzend district. Toen ik hem de hand schudde, kreeg ik sterk de indruk dat ik met hem moest spreken en hem raad geven. Dus vroeg ik hem of hij me de volgende dag wilde vergezellen naar de zondagmorgenbijeenkomst.

Na de zondagse bijeenkomst kregen we de kans om met elkaar te praten. We hadden het over veel van zijn taken als districtspresident. Tijdens dat gesprek had ik de ingeving om hem concrete ideeën aan de hand te doen voor zendingswerk, en hoe hij met zijn leden de voltijdzendelingen kon helpen met hun werk in zijn district. Later vernam ik dat deze man had gebeden om leiding op dat gebied. Voor hem was ons gesprek een bijzonder getuigenis dat zijn gebeden waren gehoord en verhoord. Dit was schijnbaar een heel gewoon gesprek, maar een waarvan ik overtuigd ben dat het geleid werd door de Geest en dat het een verschil uitmaakte in het leven en de bediening van die districtspresident, het leven van zijn leden en het succes van de zendelingen daar.

Mijn broeders en zusters, de doeleinden van de Heer worden vaak bereikt als wij luisteren naar de ingevingen van de Geest. Ik geloof dat hoe meer wij handelen naar de inspiratie en ingevingen die we krijgen, hoe meer de Heer ons zijn boodschappen toevertrouwt.

Ik heb ondervonden, zoals ik in vorige toespraken al heb aangegeven, dat je luisteren naar een ingeving nooit moet uitstellen. Ik was eens vele jaren geleden baantjes aan het zwemmen in de oude Deseret Gym in Salt Lake City toen ik me geïnspireerd voelde om in het University Hospital een goede vriend van me op te zoeken die aan een gezwel was geopereerd en vervolgens zijn benen niet meer kon gebruiken. Ik verliet onmiddellijk het zwembad, kleedde me aan en was al gauw op weg om deze fijne man te bezoeken.

Toen ik bij zijn kamer kwam, bleek die leeg te zijn. Ik deed navraag en vernam dat ik hem waarschijnlijk in het zwembad van het ziekenhuis zou vinden, dat voor fysiotherapie gebruikt werd. En daar bleek hij inderdaad te zijn. Hij was daar in zijn rolstoel naartoe gereden en was daar helemaal alleen. Hij was aan de andere kant van het zwembad, bij het diepe. Ik riep hem en hij reed met zijn rolstoel op me af om me te begroeten. We hadden een prettig gesprek en ik vergezelde hem terug naar zijn ziekenhuiskamer, waar ik hem een zegen gaf.

Later hoorde ik van mijn vriend dat hij die dag erg terneergeslagen was geweest en had overwogen om zichzelf het leven te benemen. Hij had gebeden om verlichting, maar begon te denken dat zijn gebeden niet verhoord werden. Hij ging naar het zwembad met de gedachte dat het een manier zou zijn om een eind te maken aan zijn ellende — door zijn rolstoel het diepe in te rijden. Ik was op een kritiek moment gearriveerd, reagerend op wat ik als inspiratie van omhoog herkende.

Mijn vriend leefde nog vele jaren — jaren vol geluk en dankbaarheid. Ik ben zo blij dat ik op die kritieke dag bij het zwembad een werktuig in handen van de Heer was.

Bij een andere gelegenheid reden mijn vrouw en ik na een visite bij vrienden naar huis toen ik de ingeving had om de stad in te rijden — een omweg van heel wat kilometers — en een bezoek af te leggen aan een bejaarde weduwe die ooit in onze wijk had gewoond. Ze heette Zella Thomas. Ze woonde toen in een verzorgingstehuis. Toen we daar vroeg in de middag aankwamen, vonden we haar erg zwak, maar ze lag rustig op bed.

Zella was al heel lang blind, maar herkende onze stemmen meteen. Ze vroeg of ik haar een zegen wilde geven en voegde daar aan toe dat ze klaar was om te sterven als de Heer wilde dat ze terugkeerde naar huis. Er heerste een fijne, vredige geest in de kamer, en we wisten allemaal dat de tijd die haar restte in het sterfelijk leven kort zou zijn. Zella pakte mijn hand vast en zei dat ze vurig had gebeden dat ik haar zou opzoeken en haar een zegen zou geven. Ik zei dat we waren gekomen wegens rechtstreekse inspiratie van onze hemelse Vader. Ik kuste haar op het voorhoofd, wetend dat ik haar in dit leven misschien niet meer zou zien. En dat bleek het geval te zijn, want ze ging de volgende dag heen. Zij en ik vonden het allebei een zegen dat ik in staat was om onze lieve Zella wat troost en gemoedsrust te geven.

De kans om het leven van iemand anders tot zegen te zijn, doet zich vaak onverwacht voor. Op een bijzonder koude zaterdagavond in de winter van 1983–1984 reed ik met mijn vrouw een eindje naar de bergvallei Midway, in Utah, waar we een huis hebben. De temperatuur die avond was min 31 graden Celsius, en we wilden controleren of alles in orde was met ons huis. We keken het na en constateerden dat alles in orde was, dus ondernamen we de terugreis naar Salt Lake City. We hadden nog maar nauwelijks de paar kilometer naar de snelweg afgelegd toen onze auto het opgaf. We waren volkomen gestrand. Ik heb het zelden of nooit zo koud gehad als die avond.

Met tegenzin begon we naar het dichtstbijzijnde plaatsje te lopen, terwijl de auto’s langs ons suisden. Eindelijk stopte een van de auto’s en een jongeman bood ons hulp aan. We kwamen er uiteindelijk achter dat de dieselolie in onze tank dikker was geworden door de kou, waardoor het onmogelijk was geworden om de auto te gebruiken. Deze vriendelijke jongeman reed ons terug naar ons huis in Midway. Ik wilde hem betalen voor zijn diensten, maar dat wees hij beleefd af. Hij zei dat hij een scout was en dat hij graag een goede daad wilde doen. Ik vertelde wie ik was en hij zei dat het een voorrecht was geweest om ons te helpen. Aannemend dat hij ongeveer op de juiste leeftijd was om op zending te gaan, vroeg ik of hij zendingsplannen had. Hij zei dat hij nog niet met zekerheid besloten had wat hij wilde doen.

De daaropvolgende maandag schreef ik de jongeman een brief om hem te bedanken voor zijn vriendelijke hulp. In de brief moedigde ik hem aan om op voltijdzending te gaan. Ik stuurde een van mijn boeken mee en streepte de hoofdstukken over zendingswerk aan.

Ongeveer een week later belde de moeder van de jongeman en vertelde dat haar zoon een fijne jongen was, maar dat zijn vroegere verlangen om op zending te gaan door bepaalde invloeden in zijn leven was afgenomen. Ze zei dat zijn vader en zij hadden gevast en gebeden dat hij van mening zou veranderen. Ze hadden zijn naam op de gebedsrol gezet in de Provotempel. Ze hoopten dat zijn hart op de een of andere manier voorgoed geraakt zou worden en dat zijn verlangen om op zending te gaan en de Heer trouw te dienen zou terugkeren. De moeder wilde me laten weten dat ze de gebeurtenissen van die koude avond beschouwde als een antwoord op hun gebeden voor hem. Ik zei: ‘Dat ben ik met u eens.’

Na enkele maanden en nog meer communicatie met deze jongeman waren mijn vrouw en ik erg blij om zijn afscheid bij te wonen voor zijn vertrek naar het zendingsgebied Vancouver (British Columbia).

Was het toeval dat onze paden elkaar op die koude decemberavond kruisten? Daar geloof ik helemaal niets van. Nee, ik geloof dat onze ontmoeting het antwoord was op de vurige gebeden van een moeder en vader voor hun geliefde zoon.

Ik herhaal, broeders en zusters, onze hemelse Vader is op de hoogte van onze behoeften en zal ons bijstaan als we Hem om hulp vragen. Ik geloof dat geen enkele zorg die we hebben te klein of te onbeduidend is. De Heer bemoeit zich met de details in ons leven.

Ik wil tot besluit over een recente gebeurtenis vertellen die gevolgen had voor honderden mensen. Die gebeurtenis vond plaats tijdens de culturele viering ter ere van de inwijding van de Kansastempel, nog maar vijf maanden geleden. Net als bij zoveel andere voorvallen in ons leven, leek het destijds gewoon weer zoiets waarbij alles op zijn plek viel. Maar toen ik hoorde over de omstandigheden van de culturele viering op de avond voorafgaand aan de inwijding van de tempel, besefte ik dat de opvoering die avond helemaal niet gewoon was. Hij was zelfs uiterst bijzonder.

Net als bij alle culturele evenementen in verband met tempelinwijdingen hadden de jongeren in het tempeldistrict van Kansas (Missouri, VS) de opvoering in afzonderlijke plaatselijke groepen gerepeteerd. Het plan was om op de zaterdagochtend van de opvoering allemaal bijeen te komen in het grote gehuurde gebouw zodat ze konden bepalen waar en wanneer ze op moesten, waar ze moesten staan, hoeveel ruimte er moest zijn tussen henzelf en de volgende persoon, hoe ze het podium moesten verlaten, enzovoorts — zoveel details die ze gedurende de dag moesten instuderen terwijl de leidinggevenden de verschillende scènes in elkaar zetten zodat de uiteindelijke opvoering er soepel en professioneel zou uitzien.

Er was die dag echter een groot probleem. De hele productie was afhankelijk van vooraf opgenomen onderdelen die vertoond zouden worden op een groot scherm, de JumboTron. Die vooraf opgenomen onderdelen waren van kritiek belang voor de hele productie. Niet alleen vormden ze de rode draad door het geheel, maar bovendien zou elk gefilmd onderdeel de inleiding vormen van het volgende onderdeel van de opvoering. De videosegmenten vormden het raamwerk waar de hele productie van afhing. En de JumboTron werkte niet.

Technici waren wanhopig bezig om het probleem op te lossen terwijl honderden jongeren wachtten en kostbare repetitietijd verloren. Het begon erop te lijken dat de situatie onoplosbaar was.

De auteur en leidster van de viering, Susan Cooper, legde later uit: ‘We vervielen van plan A tot B tot Z, en wisten dat het niet werkte. (…) Toen we naar het schema keken, wisten we dat het boven onze macht was om op te lossen, maar we wisten ook dat we in de zaal een van de grootste krachten hadden: drieduizend jongeren. We moesten naar beneden om [ze] te vertellen wat er aan de hand was, en gebruikmaken van hun geloof.’3

Slechts een uur voordat het publiek het centrum in mocht, knielden er drieduizend jongeren op de grond en spraken samen een gebed uit. Ze baden dat de mensen die aan de JumboTron werkten geïnspireerd zouden worden om te weten hoe ze die moesten repareren; ze vroegen hun hemelse Vader om voor hen te doen wat zij zelf wegens tijdgebrek niet konden.

Een van hen schreef hier naderhand over: ‘Het was een gebed dat de jongeren nooit zullen vergeten — niet omdat de grond hard was, maar omdat de Geest hun botten zacht maakte.’4

Korte tijd later kwam een van de technici vertellen dat het probleem gevonden en opgelost was. Hij schreef de oplossing toe aan ‘geluk’, maar al die jongeren wisten wel beter.

Toen we die avond het centrum betraden, hadden we geen idee van de moeilijkheden die dag. Daar hoorden we pas later over. Maar wat we zagen, was een prachtige uitvoering die op rolletjes liep, een van de beste die ik ooit heb gezien. De jongeren straalden een heerlijke, krachtige geest uit die alle aanwezigen voelden. Ze leken precies te weten waar ze binnen moesten komen, waar ze moesten staan en hoe ze met alle andere opvoerenden om hen heen moesten samenwerken. Toen ik vernam dat de repetities waren ingekort en dat veel nummers niet door de hele groep waren gerepeteerd, was ik stomverbaasd. Dat was echt niet te zien. De Heer had inderdaad voor ze gedaan wat ze zelf niet konden.

Ik blijf me altijd nog verbazen hoe de Heer alles in zijn koninkrijk kan motiveren en leiden, terwijl Hij toch de tijd heeft om inspiratie te geven aangaande één individu — of één culturele viering, of één JumboTron. Het feit dat Hij dat kan, dat Hij dat doet, is voor mij een getuigenis.

Broeders en zusters, de Heer is in het leven van ieder van ons. Hij houdt van ons. Hij wil ons zegenen. Hij wil dat wij om zijn hulp vragen. Als Hij ons leidt, en als Hij onze gebeden hoort en verhoort, zullen wij hier en nu het geluk vinden dat Hij voor ons wenst. Mogen wij ons bewust zijn van zijn zegeningen in ons leven, dat bid ik in de naam van Jezus Christus, onze Heiland. Amen.

Noten

  1. 2 Nephi 2:25.

  2. Leer en Verbonden 112:10.

  3. Susan Cooper, aangehaald door Maurine Proctor in ‘Nothing’s Too Hard for the Lord: The Kansas City Cultural Celebration’, Meridian Magazine, 9 mei 2012, ldsmag.com.

  4. Proctor, Meridian Magazine, 9 mei 2012.