Recht doen, goedertierenheid liefhebben en ootmoedig met God wandelen
Recht doen betekent eerbaar handelen. We gaan eerbaar met God om door ootmoedig met Hem te wandelen. We gaan eerbaar met anderen om door goedertierenheid lief te hebben.
Als volgelingen van Jezus Christus, en als heiligen der laatste dagen, streven we ernaar – en worden we aangemoedigd – om een beter mens te worden.1 Misschien vraagt u zich net als ik ook weleens af: doe ik wel genoeg? Wat moet ik nog meer doen? Of: hoe kan ik met al mijn gebreken ooit ‘in een staat van nimmer eindigend geluk’ bij God wonen?2
De oudtestamentische profeet Micha stelde die vraag als volgt: ‘Waarmee zal ik de Heere tegemoet gaan en mij buigen voor de hoge God?’3 Micha vroeg zich satirisch af of zelfs overdadige offers wel genoeg waren om zonden uit te wissen: ‘Zou de Heere behagen scheppen in duizenden rammen, in tienduizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor […] de zonde van mijn ziel?’4
Het antwoord is nee. Goede daden zijn niet genoeg. Het eeuwig heil wordt niet verdiend.5 Zelfs de omvangrijke offers die Micha kende, konden de geringste zonde onmogelijk uitwissen. Alleen op eigen kracht in Gods tegenwoordigheid terugkeren, kunnen we wel vergeten.6
Zonder de zegeningen van onze hemelse Vader en Jezus Christus kunnen we op eigen houtje nooit genoeg goeddoen of goed zijn. Het goede nieuws is echter dat we dankzij en door Jezus Christus wel goed genoeg kunnen worden.7 Alle mensen zullen door Gods genade van de lichamelijke dood worden gered, dankzij de dood en opstanding van Jezus Christus.8 En keren we ons hart tot God, dan is redding van de geestelijke dood beschikbaar voor allen ‘door de verzoening van [Jezus] Christus [en] door gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het evangelie.’9 We kunnen van zonde worden verlost en daardoor zuiver en rein voor God staan. Micha heeft uiteengezet: ‘[God] heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is. En wat vraagt de Heere van u anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.’10
Micha’s aansporing om ons hart tot God te keren en voor eeuwig heil in aanmerking te komen, bevat drie elementen die met elkaar verbonden zijn. Recht doen betekent eerbaar met God en met andere mensen omgaan. We gaan eerbaar met God om door ootmoedig met Hem te wandelen. We gaan eerbaar met anderen om door goedertierenheid lief te hebben. Recht doen is dan ook een praktische toepassing van het eerste en tweede grote gebod, namelijk ‘de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand [en] uw naaste liefhebben als uzelf.’11
Recht doen en ootmoedig met God wandelen betekenen onze hand van onrecht afkeren, naar zijn verordeningen leven en oprecht trouw blijven.12 Een rechtvaardige keert zich van zonde af en naar God toe, sluit verbonden met Hem en komt die verbonden na. Een rechtvaardige kiest ervoor om Gods geboden te gehoorzamen, bekeert zich bij misstappen en blijft het proberen.
Toen de herrezen Christus de Nephieten bezocht, legde Hij uit dat de wet van Mozes door een hogere wet vervangen was. Hij gaf ze de instructie om ‘geen […] offeranden en brandoffers’ meer te offeren, maar als offer ‘een gebroken hart en een verslagen geest’ te brengen. Hij beloofde ook: ‘En wie tot Mij komt met een gebroken hart en een verslagen geest, die zal Ik dopen met vuur en met de Heilige Geest.’13 Wanneer we na onze doop de gave van de Heilige Geest ontvangen, kunnen we de Heilige Geest voortdurend als metgezel hebben en alles leren wat we behoren te doen,14 ook hoe we ootmoedig met God wandelen.
Jezus Christus’ zoenoffer voor zonde en redding van de geestelijke dood staan allen met zo’n gebroken hart en verslagen geest tot beschikking.15 Een gebroken hart en een verslagen geest zetten ons aan tot vreugdevolle bekering, en vergroten onze inzet om op onze hemelse Vader en Jezus Christus te gaan lijken. Daarbij ontvangen we dan de reinigende, genezende en sterkende macht van de Heiland. We doen niet alleen recht en wandelen ootmoedig met God, we leren ook goedertierenheid lief te hebben, zoals onze hemelse Vader en Jezus Christus dat doen.
God schept behagen in goedertierenheid en gebruikt die vrijelijk. In Micha’s woorden aan Jehova: ‘Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, […] Zich weer over ons [zal] ontfermen [en alle] zonden [zal] werpen in de diepten van de zee.’16 Goedertierenheid liefhebben zoals God dat doet, is onlosmakelijk verbonden met anderen goed en hoffelijk behandelen.
In een anekdote over Hillel de Oudere, een Joods wetgeleerde die in de eerste eeuw vóór Christus leefde, komt het belang van anderen hoffelijk behandelen tot uiting. Een van Hillels leerlingen zag in de Thora – de vijf boeken van Mozes met hun 613 geboden en bijbehorende commentaren van rabbi’s – door de bomen het bos niet meer. De leerling daagde Hillel uit om de Thora uit te leggen terwijl Hillel op één been bleef staan. Hillels evenwicht liet misschien te wensen over, maar hij nam de uitdaging aan. Hij citeerde het volgende uit Leviticus: ‘U mag geen wraak nemen of een wrok koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste liefhebben als uzelf.’17 Hillel besloot daarna met: ‘Wat voor u onaangenaam is, doe dat uw naaste niet aan. Dit is de hele Thora; de rest is commentaar. Ga nu aan de studie.’18
Altijd eerbaar met anderen omgaan, valt onder goedertierenheid liefhebben. Ik hoorde jaren geleden eens een gesprek op de spoedafdeling van Johns Hopkins Hospital in Baltimore (Maryland) in de Verenigde Staten. Een patiënt, de heer Jackson, was een hoffelijke, aangename man die men in het ziekenhuis inmiddels goed kende. Hij was al meerdere keren opgenomen geweest voor de behandeling van alcoholgerelateerde kwalen. Deze keer kreeg meneer Jackson de diagnose van alvleesklierontsteking ten gevolge van alcoholgebruik.
Aan het einde van zijn dienst oordeelde dokter Cohen, een hardwerkende en veelgeprezen arts, dat meneer Jackson in het ziekenhuis opgenomen moest worden. Dokter Cohen gaf dokter Jones, de volgende dienstdoende arts, opdracht om meneer Jackson op te nemen en op zijn behandeling toe te zien.
Dokter Jones had een prestigieuze medische opleiding genoten en was net aan haar postdoctorale studie begonnen. Die veeleisende opleiding ging vaak met slaapgebrek gepaard, wat dokter Jones’ negatieve reactie waarschijnlijk verergerde. Dit zou haar vijfde opname die avond worden, en ze beklaagde zich luidkeels bij dokter Cohen. Ze vond het niet eerlijk dat ze urenlang voor meneer Jackson zou moeten zorgen, terwijl hij zichzelf uiteindelijk in de nesten had gewerkt.
Dokter Cohens empathische reactie sprak hij bijna fluisterend uit. Hij zei: ‘Dokter Jones, u bent arts geworden om voor mensen te zorgen en ze beter te maken. U bent geen arts geworden om ze te veroordelen. Als u het verschil niet begrijpt, bent u voor uw opleiding in deze instelling aan het verkeerde adres.’ Na deze terechtwijzing zorgde dokter Jones ijverig voor meneer Jackson tijdens zijn ziekenhuisopname.
Meneer Jackson is inmiddels overleden. Dokter Jones en dokter Cohen hebben beiden een glansrijke carrière gehad. Maar op een cruciaal moment in haar opleiding moest dokter Jones eraan herinnerd worden om recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en zonder waardeoordeel voor meneer Jackson te zorgen.19
Ik heb in de loop der jaren veel aan die herinnering gehad. Goedertierenheid liefhebben, betekent dat we niet alleen de goedertierenheid liefhebben die God ons verleent; we verheugen ons ook dat God anderen dezelfde goedertierenheid verleent. En wij volgen zijn voorbeeld. ‘Allen zijn voor God gelijk’,20 en we hebben allemaal geestelijke zorg en hulp nodig om te genezen. De Heer heeft gezegd: ‘U zult niet het ene vlees hoger achten dan het andere, ofwel de ene mens zal zichzelf niet boven een ander schatten.’21
Jezus Christus was het grote voorbeeld van wat het betekent om recht te doen en goedertierenheid lief te hebben. Hij ging vrijuit met zondaars om en behandelde ze eerbaar en met respect. Hij droeg de vreugde van het onderhouden van Gods geboden uit, en probeerde mensen die het moeilijk hadden te verheffen in plaats van te veroordelen. Hij sprak Zich uit tegen lieden die Hem hekelden omdat Hij mensen diende die zij onwaardig achtten.22 Hij nam en neemt nog steeds aanstoot aan dergelijke zelfingenomenheid.23
Wie Christus volgt, doet recht en gaat eerbaar met God en met andere mensen om. Een rechtvaardige is hoffelijk in woord en daad, en ziet in dat verschillen in visie of geloof oprechte vriendelijkheid en vriendschap niet in de weg staan. Wie recht doen, ‘zul[len] geen zin hebben om elkaar kwaad te doen, maar om vredig te leven’24 met elkaar.
Wie Christus volgt, heeft goedertierenheid lief. Wie goedertierenheid liefhebben, hebben geen waardeoordeel; ze leggen mededogen aan de dag voor anderen, in het bijzonder voor wie minder fortuinlijk zijn; ze zijn hoffelijk, vriendelijk en eerbaar. Deze mensen behandelen iedereen met liefde en begrip, ongeacht kenmerken zoals etniciteit, geslacht, geloofsovertuiging, seksuele geaardheid, sociaal-economische status, en verschillen qua stam, clan of land. Christelijke liefde overstijgt dat alles.
Wie Christus volgt, kiest voor God,25 wandelt ootmoedig met Hem, streeft ernaar om Hem te behagen en komt verbonden met Hem na. Wie ootmoedig met God wandelen, bedenken wat onze hemelse Vader en Jezus Christus voor hen hebben gedaan.
Doe ik wel genoeg? Wat moet ik nog meer doen? Wat we naar aanleiding van deze vragen gaan doen, bepaalt ons geluk in dit leven en in de eeuwigheid. De Heiland wil niet dat we het eeuwig heil voor vanzelfsprekend aannemen. Zelfs nadat we heilige verbonden hebben gesloten, is er een mogelijkheid dat we ‘buiten de genade kom[en] te staan en [ons afkeren] van de levende God.’ Daarom moeten we ‘altijd opletten en bidden, opdat [we] niet in verzoeking vallen.’26
Maar tegelijkertijd willen onze hemelse Vader en Jezus Christus niet dat we ons tijdens onze sterfelijke reis door voortdurende onzekerheid laten verlammen, en ons afvragen of we wel genoeg hebben gedaan om gered en verhoogd te worden. Ze willen zeker niet dat we gekweld worden door fouten waarvan we ons bekeerd hebben, door ze te zien als wonden die nooit genezen,27 of dat we overdreven bang zijn dat we weer kunnen struikelen.
We kunnen onze eigen vooruitgang peilen. We kunnen weten dat onze ‘levenswandel overeenkomstig Gods wil is’28 als we recht doen, goedertierenheid liefhebben en ootmoedig met onze God wandelen. We verweven de eigenschappen van onze hemelse Vader en Jezus Christus in ons karakter en we hebben elkander lief.
Als u dit alles doet, volgt u het verbondspad en kunt u ooit ‘in een staat van nimmer eindigend geluk’ bij God wonen.29 Uw ziel zal met de heerlijkheid van God en met het licht van het eeuwige leven verlicht worden.30 U zult met onbegrijpelijke vreugde vervuld worden.31 Ik getuig dat God leeft en dat Jezus de Christus is, onze Heiland en Verlosser, en dat Hij ons vol liefde en vreugde zijn genade schenkt. Is dat niet geweldig? In de naam van Jezus Christus. Amen.