Hoofdstuk 5
Jakob haalt Zenos aan met betrekking tot de gelijkenis van de tamme en de wilde olijfbomen — Zij stellen Israël en de andere volken voor — De verstrooiing en vergadering van Israël wordt verzinnebeeld — Er wordt gezinspeeld op de Nephieten en de Lamanieten en het gehele huis van Israël — De andere volken worden op Israël geënt — De wijngaard zal uiteindelijk worden verbrand. Ongeveer 544–421 v.C.
1 Zie, mijn broeders, herinnert u zich niet de woorden te hebben gelezen van de profeet Zenos, die hij sprak tot het huis van Israël, toen hij zei:
2 Luister, o huis van Israël, en hoor de woorden van mij, een profeet van de Heer.
3 Want zie, zo zegt de Heer: Ik zal u, o huis van Israël, vergelijken met een tamme olijfboom, die iemand nam en in zijn wijngaard verzorgde; en hij groeide en werd oud en begon te vergaan.
4 En het geschiedde dat de meester van de wijngaard uitging, en hij zag dat zijn olijfboom begon te vergaan; en hij zei: Ik zal hem snoeien en eromheen spitten en hem verzorgen, opdat er wellicht jonge en tere takken zullen uitschieten en hij niet afsterft.
5 En het geschiedde dat hij hem snoeide en eromheen spitte en hem verzorgde volgens zijn woord.
6 En het geschiedde na vele dagen dat de boom enkele jonge en tere takken begon voort te brengen; maar zie, de kruin ervan begon grotendeels af te sterven.
7 En het geschiedde dat de meester van de wijngaard dat zag, en hij zei tot zijn knecht: Het grieft mij deze boom te moeten verliezen; ga daarom en verwijder de takken uit een wilde olijfboom en breng ze hierheen bij mij; en wij zullen die grootste takken, die beginnen te verdorren, verwijderen en wij zullen ze in het vuur werpen, opdat zij verbranden.
8 En zie, zei de heer van de wijngaard, ik neem vele van deze jonge en tere takken weg, en ik zal ze enten waar ik maar wil; en het doet er niet toe als de wortel van deze boom afsterft, als ik de vrucht ervan maar voor mijzelf behoud; daarom neem ik deze jonge en tere takken, en ik zal ze enten waar ik maar wil.
9 Neem de takken van de wilde olijfboom en ent ze daarvoor in de plaats; en deze die ik verwijderd heb, zal ik in het vuur werpen en verbranden, opdat zij de grond van mijn wijngaard niet nutteloos beslaan.
10 En het geschiedde dat de knecht van de heer van de wijngaard deed naar het woord van de heer van de wijngaard en de takken van de wilde olijfboom entte.
11 En de heer van de wijngaard liet eromheen spitten en liet de boom snoeien en verzorgen, en zei tot zijn knecht: Het grieft mij deze boom te moeten verliezen; welnu, ik heb dit gedaan om wellicht de wortels ervan te kunnen behouden, zodat zij niet afsterven en ik ze voor mijzelf kan behouden.
12 Welnu, ga heen; let op de boom en verzorg hem volgens mijn woorden.
13 En deze zal ik in het laagstgelegen deel van mijn wijngaard zetten, waar ik maar wil, het doet er voor u niet toe waar; en ik doe dat om de natuurlijke takken van de boom voor mijzelf te kunnen behouden; en ook om de vruchten ervan voor mijzelf weg te leggen voor na het seizoen; want het grieft mij deze boom en de vruchten ervan te moeten verliezen.
14 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard uitging en de natuurlijke takken van de tamme olijfboom in de laagstgelegen delen van de wijngaard verborg, sommige op de ene plaats en sommige op de andere, naar zijn wil en welbehagen.
15 En het geschiedde dat er een lange tijd verstreek, en de heer van de wijngaard zei tot zijn knecht: Kom, laten wij naar de wijngaard afdalen om in de wijngaard te arbeiden.
16 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard, en ook de knecht, naar de wijngaard afdaalden om te arbeiden. En het geschiedde dat de knecht tot zijn meester zei: Zie, kijk eens hier; zie de boom.
17 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard keek en de boom zag waarop de wilde olijftakken waren geënt; en hij was uitgesproten en was begonnen vrucht te dragen. En hij zag dat die goed was; en de vrucht ervan was zoals de natuurlijke vrucht.
18 En hij zei tot de knecht: Zie, de takken van de wilde boom hebben zich bediend van het sap van zijn wortel, zodat zijn wortel veel kracht heeft voortgebracht; en wegens de grote kracht van zijn wortel hebben de wilde takken tamme vruchten voortgebracht. Welnu, als wij deze takken niet hadden geënt, zou de boom zijn afgestorven. En nu, zie, ik ga de vele vruchten die de boom heeft voortgebracht wegleggen; en ik leg de vruchten ervan voor mijzelf weg voor na het seizoen.
19 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard tot de knecht zei: Kom, laten wij naar het laagstgelegen deel van de wijngaard gaan en zien of de natuurlijke takken van de boom niet ook vele vruchten hebben voortgebracht, opdat ik van de vruchten ervan voor mijzelf kan wegleggen voor na het seizoen.
20 En het geschiedde dat zij heengingen naar de plaats waar de meester de natuurlijke takken van de boom had verborgen, en hij zei tot de knecht: Zie deze; en hij zag dat de eerste vele vruchten had voortgebracht; en hij zag ook dat zij goed waren. En hij zei tot de knecht: Neem van deze vruchten en leg ze weg voor na het seizoen, opdat ik ze kan behouden voor mijzelf; want zie, zei hij, ik heb hem al deze tijd verzorgd en hij heeft vele vruchten voortgebracht.
21 En het geschiedde dat de knecht tot zijn meester zei: Waarom bent u hier gekomen om deze boom, ofwel deze tak van de boom, te planten? Want zie, het was de schraalste plek in het gehele land van uw wijngaard.
22 En de heer van de wijngaard zei tot hem: Geef mij geen raad; ik wist dat het een schrale plek grond was; welnu, ik heb u gezegd hem deze lange tijd te hebben verzorgd, en u ziet dat hij vele vruchten heeft voortgebracht.
23 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard tot zijn knecht zei: Kijk eens hier; zie, ik heb ook een andere tak van de boom geplant; en u weet dat deze plek grond nog schraler was dan de eerste. Zie echter de boom. Ik heb hem deze lange tijd verzorgd en hij heeft vele vruchten voortgebracht; oogst ze dus en leg ze weg voor na het seizoen, opdat ik ze kan behouden voor mijzelf.
24 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard andermaal tot zijn knecht zei: Kijk eens hier, en zie nog een andere tak die ik heb geplant; zie dat ik ook hem heb verzorgd en dat hij vruchten heeft voortgebracht.
25 En hij zei tot de knecht: Kijk eens hier en zie de laatste. Zie, deze heb ik op een goede plek grond geplant; en ik heb hem al deze tijd verzorgd, maar slechts een deel van de boom heeft tamme vruchten voortgebracht, terwijl het andere deel van de boom wilde vruchten heeft voortgebracht; zie, ik heb deze boom verzorgd zoals de andere.
26 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard tot de knecht zei: Verwijder de takken die geen goede vruchten hebben voortgebracht en werp ze in het vuur.
27 Maar zie, de knecht zei tot hem: Laten wij hem snoeien en eromheen spitten en hem nog wat langer verzorgen, opdat hij u misschien goede vruchten zal voortbrengen, die u kunt wegleggen voor na het seizoen.
28 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard en de knecht van de heer van de wijngaard alle vruchten van de wijngaard verzorgden.
29 En het geschiedde dat er een lange tijd verstreek, en de heer van de wijngaard tot zijn knecht zei: Kom, laten wij afdalen naar de wijngaard om weer in de wijngaard te arbeiden. Want zie, de tijd nadert en het einde komt spoedig; daarom moet ik vruchten voor mijzelf wegleggen voor na het seizoen.
30 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard en de knecht naar de wijngaard afdaalden; en zij kwamen bij de boom waarvan de natuurlijke takken waren afgebroken en waarop de wilde takken waren geënt; en zie, allerlei vruchten overlaadden de boom.
31 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard van de vruchten proefde, elke soort volgens haar hoeveelheid. En de heer van de wijngaard zei: Zie, al deze tijd hebben wij deze boom verzorgd, en ik heb vele vruchten voor mijzelf weggelegd voor na het seizoen.
32 Maar zie, ditmaal heeft hij vele vruchten voortgebracht, en geen daarvan zijn goed. En zie, er zijn allerlei slechte vruchten; en het baat mij niets, in weerwil van al onze arbeid; en nu grieft het mij deze boom te moeten verliezen.
33 En de heer van de wijngaard zei tot de knecht: Wat zullen wij met de boom doen, opdat ik er weer goede vruchten van kan behouden voor mijzelf?
34 En de knecht zei tot zijn meester: Zie, omdat u de takken van de wilde olijfboom hebt geënt, hebben zij de wortels gevoed, zodat zij leven en niet zijn afgestorven; daarom ziet u dat zij nog goed zijn.
35 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard tot zijn knecht zei: De boom baat mij niets, en de wortels ervan baten mij niets zolang hij slechte vruchten voortbrengt.
36 Niettemin weet ik dat de wortels goed zijn, en ik heb ze voor mijn eigen oogmerk behouden; en dankzij hun grote kracht hebben zij tot dusver uit de wilde takken goede vruchten voortgebracht.
37 Maar zie, de wilde takken zijn uitgegroeid en hebben zijn wortels overwoekerd; en omdat de wilde takken de overhand hebben gekregen op zijn wortels, heeft hij vele slechte vruchten voortgebracht; en omdat hij zovele slechte vruchten heeft voortgebracht, ziet u dat hij begint af te sterven; en hij zal weldra in verval geraken, zodat hij in het vuur kan worden geworpen, tenzij wij iets voor hem doen om hem te behouden.
38 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard tot zijn knecht zei: Laten wij afdalen naar de laagstgelegen delen van de wijngaard en zien of de natuurlijke takken ook slechte vruchten hebben voortgebracht.
39 En het geschiedde dat zij naar de laagstgelegen delen van de wijngaard afdaalden. En het geschiedde dat zij zagen dat de vruchten van de natuurlijke takken eveneens ziek waren geworden; ja, van de eerste en van de tweede en ook van de laatste; en zij waren alle ziek geworden.
40 En de wilde vruchten van de laatste hadden de overhand gekregen op dat gedeelte van de boom dat goede vruchten voortbracht, zodat de tak zelfs was verdord en afgestorven.
41 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard weende en tot de knecht zei: Wat had ik nog méér voor mijn wijngaard kunnen doen?
42 Zie, ik wist dat alle vruchten van de wijngaard, behalve deze hier, ziek waren geworden. En nu zijn deze, die eens goede vruchten hebben voortgebracht, eveneens ziek geworden; en nu dienen alle bomen van mijn wijngaard nergens toe dan om te worden omgehakt en in het vuur geworpen.
43 En zie, deze laatste, waarvan de tak is verdord, had ik op een goede plek grond geplant; ja, zelfs een plek die mij uitgelezen was boven alle andere delen van het land van mijn wijngaard.
44 En u hebt gezien dat ik ook datgene wat deze plek grond nutteloos besloeg, heb omgehakt, teneinde deze boom ervoor in de plaats te planten.
45 En u hebt gezien dat een deel daarvan goede vruchten heeft voortgebracht en een deel daarvan wilde vruchten heeft voortgebracht; en zie, omdat ik de takken ervan niet heb verwijderd en in het vuur geworpen, hebben zij de overhand gekregen op de goede tak, waardoor die is verdord.
46 En nu, zie, in weerwil van alle zorg die wij aan mijn wijngaard hebben besteed, zijn de bomen ervan ziek geworden, zodat zij geen goede vruchten voortbrengen; en ik had gehoopt deze te behouden, om de vruchten ervan voor mijzelf weg te leggen voor na het seizoen. Maar zie, ze zijn zoals de wilde olijfboom geworden en hebben geen enkele waarde dan om te worden omgehakt en in het vuur geworpen; en het grieft mij ze te moeten verliezen.
47 Maar wat had ik nog méér kunnen doen in mijn wijngaard? Heb ik mijn hand laten verslappen, dat ik hem niet verzorgd heb? Integendeel, ik heb hem verzorgd en ik heb om hem heen gespit en ik heb hem gesnoeid en ik heb hem bemest; en ik heb mijn hand vrijwel de gehele dag lang uitgestrekt, en het einde nadert. En het grieft mij alle bomen van mijn wijngaard te moeten omhakken en in het vuur te moeten werpen om te worden verbrand. Wie is het die mijn wijngaard ziek heeft gemaakt?
48 En het geschiedde dat de knecht tot zijn meester zei: Komt het niet doordat uw wijngaard hoog opgeschoten is — hebben de takken ervan niet de overhand gekregen op de wortels, die goed zijn? En zie, omdat de takken de overhand hebben gekregen op de wortels ervan, zijn zij sneller gegroeid dan de kracht van de wortels en hebben zichzelf kracht toegeëigend. Zie, ik zeg: Is dat niet de oorzaak dat de bomen van uw wijngaard ziek zijn geworden?
49 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard tot de knecht zei: Komaan, laten wij de bomen van de wijngaard omhakken en ze in het vuur werpen om ze de grond van mijn wijngaard niet nutteloos te laten beslaan, want ik heb al het mogelijke gedaan. Wat had ik nog méér voor mijn wijngaard kunnen doen?
50 Maar zie, de knecht zei tot de heer van de wijngaard: Spaar hem nog wat langer.
51 En de heer zei: Ja, ik zal hem nog wat langer sparen, want het grieft mij de bomen van mijn wijngaard te moeten verliezen.
52 Welnu, laten wij nemen van de takken van deze bomen die ik in de laagstgelegen delen van mijn wijngaard heb geplant en laten wij die enten op de boom waar zij vandaan gekomen zijn; en laten wij uit de boom die takken verwijderen waarvan de vruchten het bitterst zijn, en de natuurlijke takken van de boom in de plaats daarvan enten.
53 En dat zal ik doen opdat de boom niet zal afsterven, opdat ik de wortels daarvan misschien voor mijzelf kan behouden voor mijn eigen oogmerk.
54 En zie, de wortels van de natuurlijke takken van de boom die ik heb geplant waar ik maar wilde, leven nog steeds; welnu, om ook die voor mijn eigen oogmerk te behouden, zal ik van de takken van deze boom nemen en ze daarop enten. Ja, ik zal de takken van hun moederboom erop enten om ook de wortels voor mijzelf te behouden, opdat zij, wanneer zij sterk genoeg zijn, wellicht goede vruchten voor mij zullen voortbrengen en ik alsnog behagen zal scheppen in de vruchten van mijn wijngaard.
55 En het geschiedde dat zij namen van de natuurlijke boom die wild was geworden, en entten op de natuurlijke bomen die eveneens wild waren geworden.
56 En zij namen ook van de natuurlijke bomen die wild waren geworden, en entten op hun moederboom.
57 En de heer van de wijngaard zei tot de knecht: Verwijder niet de wilde takken uit de bomen, behalve zij die het bitterst zijn; en daarop zult u enten volgens hetgeen ik heb gezegd.
58 En wij zullen de bomen van de wijngaard wederom verzorgen, en wij zullen de takken daarvan snoeien; en wij zullen uit de bomen die takken verwijderen die in verval geraakt zijn, die moeten afsterven, en ze in het vuur werpen.
59 En ik doe dat, opdat de wortels ervan wellicht kracht zullen opdoen, omdat ze goed zijn; en opdat, door het verwisselen van de takken, de goede de overhand zullen krijgen op de slechte.
60 En omdat ik de natuurlijke takken en hun wortels heb behouden, en de natuurlijke takken opnieuw op de moederboom heb geënt en de wortels van hun moederboom heb behouden, zodat de bomen van mijn wijngaard wellicht weer goede vruchten kunnen voortbrengen en ik weer vreugde in de vruchten van mijn wijngaard kan scheppen, en mij wellicht buitengewoon kan verblijden dat ik de wortels en de takken van de eerste vruchten heb behouden —
61 welaan nu, roep knechten, opdat wij ijverig en met al onze kracht in de wijngaard zullen arbeiden, opdat wij de weg zullen bereiden, zodat ik de natuurlijke vruchten wederom kan telen, welke natuurlijke vruchten goed zijn en veel kostbaarder dan alle andere vruchten.
62 Daarom, laten wij uitgaan en deze laatste maal met al onze kracht arbeiden, want zie, het einde nadert, en dit is voor de laatste maal dat ik mijn wijngaard snoei.
63 Ent de takken; begin bij de laatste, opdat zij de eerste zullen zijn, en dat de eerste de laatste zullen zijn, en spit om de bomen heen, zowel de oude als de jonge, de eerste en de laatste; en de laatste en de eerste, opdat alle nog eens voor de laatste maal worden verzorgd.
64 Welnu, spit eromheen en snoei ze en bemest ze nog eens, voor de laatste maal, want het einde nadert. En indien deze laatste enten groeien en natuurlijke vruchten voortbrengen, dan zult u de weg voor hen bereiden, zodat ze kunnen groeien.
65 En naarmate ze beginnen te groeien, zult u de takken verwijderen die bittere vruchten voortbrengen, naargelang de kracht van de goede en de grootte daarvan; en u zult de slechte eronder niet in één keer verwijderen, opdat de wortels niet te sterk zijn voor de ent en de ent ervan niet afsterft en ik de bomen van mijn wijngaard niet verlies.
66 Want het grieft mij de bomen van mijn wijngaard te moeten verliezen; daarom zult u de slechte verwijderen naarmate de goede groeien, opdat de wortel en de kruin gelijk zullen zijn in kracht, totdat de goede de overhand krijgen op de slechte, en de slechte worden omgehakt en in het vuur geworpen, opdat zij de grond van mijn wijngaard niet nutteloos beslaan; en zo zal ik de slechte uit mijn wijngaard wegvagen.
67 En ik zal de takken van de natuurlijke boom opnieuw op de natuurlijke boom enten;
68 en ik zal de takken van de natuurlijke boom op de natuurlijke takken van de boom enten; en zo zal ik ze wederom bijeenbrengen, opdat zij de natuurlijke vruchten zullen voortbrengen, en zij zullen één zijn.
69 En de slechte zullen worden weggeworpen, ja, zelfs uit het gehele land van mijn wijngaard; want zie, nog slechts deze ene keer zal ik mijn wijngaard snoeien.
70 En het geschiedde dat de heer van de wijngaard zijn knecht heenzond; en de knecht ging heen en deed zoals de heer hem had bevolen, en bracht andere knechten; en zij waren met weinigen.
71 En de heer van de wijngaard zei tot hen: Welaan nu, arbeid in de wijngaard uit alle macht. Want zie, dit is de laatste maal dat ik mijn wijngaard verzorg; want het einde is nabij, en het seizoen komt spoedig; en indien u uit alle macht met mij arbeidt, zult u vreugde beleven aan de vruchten die ik voor mijzelf zal wegleggen voor de tijd die weldra komt.
72 En het geschiedde dat de knechten heengingen en uit alle macht arbeidden; en de heer van de wijngaard arbeidde ook met hen mee; en zij gehoorzaamden de geboden van de heer van de wijngaard in alle dingen.
73 En er begonnen weer natuurlijke vruchten in de wijngaard te komen; en de natuurlijke takken begonnen buitengewoon te groeien en welig te tieren; en er werd begonnen met het verwijderen en wegwerpen van de wilde takken; en de wortel en de kruin ervan werden gelijk gehouden, volgens hun kracht.
74 En zo arbeidden zij met alle ijver, volgens de geboden van de heer van de wijngaard, ja, totdat de slechte uit de wijngaard waren geworpen, en de heer de bomen voor zich had bewaard die nu weer natuurlijke vruchten voortbrachten; en zij werden als één lichaam; en de vruchten waren gelijk; en de heer van de wijngaard had de natuurlijke vruchten voor zichzelf behouden, die vanaf het begin zeer kostbaar voor hem waren geweest.
75 En het geschiedde, toen de heer van de wijngaard zag dat zijn vruchten goed waren en dat zijn wijngaard niet meer ziek was, dat hij zijn knechten bijeenriep en tot hen zei: Zie, deze laatste maal hebben wij mijn wijngaard verzorgd; en u ziet dat ik volgens mijn wil heb gehandeld; en ik heb de natuurlijke vruchten behouden, zodat zij goed zijn, zoals zij ook in het begin waren. En u bent gezegend; want omdat u ijverig met mij hebt gearbeid in mijn wijngaard en mijn geboden bent nagekomen en mij de natuurlijke vruchten weer hebt gebracht, zodat mijn wijngaard niet meer ziek is en het slechte is weggeworpen, zie, daarom zult u samen met mij vreugde hebben wegens de vruchten van mijn wijngaard.
76 Want zie, voor een lange tijd zal ik voor mijzelf de vruchten van mijn wijngaard wegleggen voor na het seizoen dat spoedig komt; en ik heb mijn wijngaard voor de laatste maal verzorgd en hem gesnoeid en hem omgespit en hem bemest; welnu, ik zal voor mijzelf van de vruchten ervan wegleggen, voor een lange tijd, volgens hetgeen ik heb gesproken.
77 En wanneer de tijd komt dat er opnieuw slechte vruchten in mijn wijngaard komen, dan zal ik de goede en de slechte laten inzamelen; en de goede zal ik voor mijzelf behouden, en de slechte zal ik in hun eigen plaats wegwerpen. En dan komt het seizoen en het einde; en ik zal mijn wijngaard met vuur laten verbranden.