BJS, Genesis 19:9–15. Vergelijk Genesis 19:8–10
Lot weerstaat de goddeloosheid van Sodom, en engelen beschermen hem.
9 En zij zeiden tot hem: Ga opzij! En zij waren vertoornd op hem.
10 En zij zeiden onder elkaar: Deze ene man is onder ons komen vertoeven en hij denkt zich nu als rechter op te werpen; nu zullen wij hem kwader bejegenen dan hen.
11 Daarom zeiden zij tegen de man: Wij willen de mannen hebben en ook uw dochters; en wij zullen met hen handelen zoals het ons goed lijkt.
12 Dit nu was naar de goddeloosheid van Sodom.
13 En Lot zei: Zie nu, ik heb twee dochters die geen man hebben bekend; laat mij, bid ik u, mijn broeders smeken dat ik hen niet bij u hoef te brengen; en u zult niet met hen handelen zoals het in uw ogen goed lijkt;
14 want God zal zijn dienstknecht hierin niet rechtvaardigen; daarom, laat mij mijn broeders smeken, slechts deze ene keer, dat u deze mannen niets aandoet, opdat zij vrede zullen hebben in mijn huis; want daarvoor zijn zij onder de schaduw van mijn dak gekomen.
15 En zij waren toornig op Lot en kwamen naderbij om de deur open te breken, maar de engelen van God, die heilige mannen waren, staken hun hand uit en trokken Lot tot zich het huis binnen, en sloten de deur.