BJS, Genesis 48:5–11. Vergelijk Genesis 48:5–6
Efraïm en Manasse worden stammen van Israël. Zoals Jozef vanouds zijn familie stoffelijk redde, zullen zijn nakomelingen Israël in de laatste dagen geestelijk redden.
5 En nu, aangaande uw beide zonen, Efraïm en Manasse, die u geboren zijn in het land Egypte, voordat ik tot u naar Egypte gekomen was; zie, zij zijn de mijnen en de God van mijn vaderen zal hen zegenen; zij zullen evenals Ruben en Simeon gezegend worden, want zij zijn de mijnen; daarom zullen zij naar mijn naam worden genoemd. (Daarom werden zij Israël genoemd.)
6 En uw nakomelingen die u na hen verwekt, zullen de uwen zijn en zullen genoemd worden naar de naam van hun broeders in hun erfdeel, in de stammen; daarom werden zij de stam Manasse en de stam Efraïm genoemd.
7 En Jakob zei tot Jozef: Toen de God van mijn vaderen aan mij verscheen in Luz, in het land Kanaän, zwoer Hij mij dat Hij het land als eeuwigdurend bezit aan mij en aan mijn nakomelingen zou geven.
8 Daarom, o mijn zoon, heeft Hij mij gezegend door u te verwekken om mij tot dienstknecht te zijn, door mijn huis te redden van de dood;
9 door mijn volk, uw broers, te verlossen van de hongersnood die zwaar was in het land; daarom zal de God van uw vaderen u zegenen, en de vrucht van uw lendenen, zodat zij boven uw broers gezegend zullen worden en boven het huis van uw vader;
10 want u hebt overwonnen en het huis van uw vader heeft zich voor u neergebogen, zoals u was getoond voordat u door de hand van uw broers naar Egypte werd verkocht; daarom zullen uw broers zich voor u neerbuigen, van geslacht tot geslacht, voor de vrucht van uw lendenen voor eeuwig;
11 want u zult een licht zijn voor mijn volk om hen in de dagen van hun gevangenschap te verlossen uit de slavernij; en hun het heil te brengen, wanneer zij geheel gebukt gaan onder de zonde.