Digitaal thema-artikel
‘Een goede ontvanger’ van hulp zijn
Ik was gewend om anderen te dienen. Maar toen een dokter tumoren in mijn borst ontdekte, kwam ik erachter hoe waardevol het is om gediend te worden.
Tijdens mijn studie was ik twee keer ZHV-presidente en had ik andere roepingen in de wijk vervuld, waardoor ik anderen vaak kon helpen. Ik studeerde psychologie en besteedde veel tijd aan het helpen van mensen met uiteenlopende psychische aandoeningen en handicaps.
Ik was gewend om te dienen, maar niet om gediend te worden.
Toen vond ik op een avond een knobbeltje in mijn borst, zo groot als een knikker. Ik negeerde het een paar weken lang, totdat mijn huisgenote Rachel, die ook mijn zendingscollega was geweest, op een avond thuiskwam. Ze zat tegenover me op haar bed en ik herinnerde me dat haar oma aan borstkanker was overleden.
Sinds ik het knobbeltje had gevonden, had ik ontkend dat er iets mis was. Niemand in mijn familie had ooit gezondheidsproblemen gehad; zeker geen kanker. Zelfs als ik het knobbeltje wilde laten onderzoeken, had ik geen idee naar welk ziekenhuis of welke dokter ik moest gaan. Maar die avond had ik het gevoel dat ik iets tegen Rachel moest zeggen.
Ze gaf me meteen een knuffel en huilde met me. Toen hielp ze me om een dokter te vinden die naar het knobbeltje kon kijken. Maar dat was niet het enige – ze kwam zelfs mee naar mijn afspraak zodat ik niet alleen hoefde te gaan. Ze kwam haar verbonden na door een voorbeeld te zijn van de raad in Mosiah 18:9 om te ‘treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben’.
Na een aantal doktersafspraken kwam ik erachter dat het knobbeltje dat ik voelde een van vier tumoren in mijn borst was. En dat was de kleinste. Dit was een van de schokkendste ervaringen van mijn leven, en het was vooral moeilijk omdat ik ook probeerde mijn studie en kerkroepingen in balans te houden.
God leidt mensen om ons tot zegen te zijn
Hoewel ik er later achter kwam dat de tumoren goedaardig waren, heb ik veel nagedacht over die ervaring, en hoe mijn vriendin mij tot zegen was. Ze liet me zien hoe belangrijk het is om anderen toe te staan mij te dienen.
Ouderling Dieter F. Uchtdorf van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd:
‘We weten allemaal dat het “zaliger [is] te geven dan te ontvangen” [Handelingen 20:35]. Ik vraag mij echter af of we soms niet het belang over het hoofd zien van een goede ontvanger zijn, of het zelfs geringschatten. […]
‘Soms laten mensen het zelfs zo ver komen dat ze geen cadeau, of zelfs geen compliment, kunnen krijgen zonder zich opgelaten te voelen of het gevoel te hebben dat ze iets terug moeten doen. Ze denken ten onrechte dat de enige gepaste reactie als men iets ontvangt, is om iets van nog grotere waarde terug te geven.’1
Door mijn roepingen in de kerk en mijn studie psychologie ben ik enorm gegroeid, omdat andere mensen me toestonden hen te dienen. Als een van de mensen die ik diende me die kans had ontzegd, had ik door die ervaringen niet meer zoals mijn Heiland kunnen worden, door in zijn naam te dienen.
Door mijn tumoren zag ik dat het tegenovergestelde ook waar is: door anderen ervan te weerhouden mij te dienen, liet ik ze niet groeien zoals ik kon groeien toen anderen mij lieten dienen. Ik liep ook heilige kansen mis om dichter tot hen en Christus te komen. Ouderling Uchtdorf heeft gezegd: ‘Als we goede en dankbare ontvangers zijn, openen we een deur tot een steviger band met de gever van het geschenk. Maar als we een geschenk niet waarderen, of het zelfs afslaan, kwetsen we niet alleen degene die ons een gunst bewijst, maar op zekere wijze ook onszelf.’2
Het leven is geen individuele onderneming
Het is niet Gods bedoeling dat we het verbondspad alleen bewandelen, net zoals het niet zijn bedoeling was dat ik zelf mijn situatie met mijn tumoren oploste. Soms zijn wij het die hulp geven, maar God wil ook dat we liefde en hulp ontvangen. De Heiland zelf heeft ons hierin het voorbeeld gegeven (zie bijvoorbeeld Markus 14:3–9).
Ik sla het niet meer af als mensen voor een stressvol examen koekjes voor me willen bakken of me een lunch aanbieden als ik een slechte dag heb. Ik vertel mijn dienende zusters en broeders niet meer dat ik geen hulp nodig heb; ik vraag ze ten minste om voor me te bidden als ik niets anders nodig heb.
Ik weiger niet meer als mensen hulp aanbieden. En daardoor heb ik geleerd dat als anderen mij helpen, ik meer bereid ben om Jezus Christus mij te laten helpen. En door Hem meer in mijn leven toe te laten, heb ik veel kracht gekregen.
Ouderling Uchtdorf heeft gezegd: ‘Elk geschenk dat ons wordt aangeboden, zeker als het uit het hart komt, geeft ons de mogelijkheid om een band van liefde te smeden of te versterken.’3 Dat geldt voor onze dierbaren (en zelfs mensen die we niet goed kennen), en het geldt ook voor onze hemelse Vader en Jezus Christus.
Deze veranderde kijk op hulp van anderen ontvangen heeft mij enorm gezegend. In plaats van de inspanningen van anderen om voor mij te zorgen af te wijzen, heb ik nieuwe vrienden gemaakt – waaronder een nauwere band met mijn Heiland – omdat ik mezelf toesta hulp te ontvangen en niet alleen te geven.