Wereldwijde devotionals
Israël, hoor, God roept u allen


Israël, hoor, God roept u allen

Welkom bij deze haardvuuravond voor jongvolwassenen, waar jullie jullie je ook in deze grote, geweldige kerk bevinden. Ik dank jullie allemaal dat jullie het belangrijk genoeg vinden om aanwezig te zijn, ook degenen hier op de campus van het Dixie State College, in mijn woonplaats.

Er zijn vele oproepen geweest om Babylon te verlaten

Om de Geest van de Heer uit te nodigen, heb ik gevraagd om de lofzang ‘Israël, hoor, God roept u allen’ te zingen. Het is een van de grote klassiekers van de herstelling. Het meeste van wat ik vanavond ga zeggen staat in het kader daarvan. We hadden voor hetzelfde geld ‘Gij ouderlingen Israëls’ kunnen zingen. Ik vind het geweldig om zendelingen over de hele wereld luidkeels te horen zingen: ‘O Babylon, o Babylon, van ons wees gegroet, nu richt zich naar Efr’ims gebergt’ onze voet.’1 In elk van die lofzangen komt dezelfde boodschap terug — dat God de kinderen van Israël altijdnaar een plek roept waar uiteindelijk alles goedkomt.

Israël, hoor, God roept u allen,

roept u weg uit zond’ en wee.

’t Grote Babylon zal vallen,

al haar hoogten trekt God mee. […]

Kom tot Zion, kom tot Zion,

juich nu met der heil’gen koor. […]

Kom tot Zion, kom tot Zion,

Zions jubel is gewis.2

In feite is dit Israëls geschiedenis door de eeuwen heen geweest. Telkens wanneer er zonde heerste en de Israëlitische samenleving of het leven van de andere volken te werelds werd, werden de normen en geboden van God teniet gedaan, en werden de kinderen des verbonds de wildernis in gestuurd om daaraan te ontkomen en Zion opnieuw te vestigen.

In oudtestamentische tijden moest Abraham, de vader van dit soort verbond, uit Chaldea voor zijn leven vluchten — het letterlijke Babylonië — op zoek naar een gewijd leven in Kanaän (wat wij nu het heilige land noemen).3 Niet veel generaties later verloren de nakomelingen van Abraham (en daarna van Isaak en Jakob) — die al volwaardige Israëlieten waren — hun Zion en waren in slavernij in het verre, afgodische Egypte.4 Dus moest Mozes opstaan om de kinderen des verbonds weer naar de wildernis te leiden — dit keer midden in de nacht, zelfs zonder dat ze de tijd kregen om hun brooddeeg te laten rijzen! ‘Israël, hoor, God roept u allen,’ Dat zongen zij ongetwijfeld op hun eigen manier. ‘Leen aan Jezus’ stem uw oor!’5

Niet veel eeuwen later ontvouwde zich een bijzonder interessant verhaal toen een van die Israëlitische gezinnen, waar een profeet die Lehi heette aan het hoofd stond, werd geboden om zelfs het geliefde Jeruzalem te ontvluchten omdat Babylon helaas weer voor de deur stond.6 Daar gaan we weer! Zij hadden geen flauw benul dat ze naar een compleet nieuw continent gingen om een heel nieuw concept van Zion te vestigen7, maar dat was wat er gebeurde. Ze wisten natuurlijk ook niet dat het al eerder gebeurd was met een groep voorvaderen die de Jaredieten heetten.8

Dit is misschien wel een wereldwijde uitzending aan een kerk die steeds internationaler wordt, maar iedereen die de herstelling van het evangelie viert, vindt het vast interessant dat de kolonisatie van Amerika is ontstaan uit een groep mensen die uit hun geboorteland vluchtten om te aanbidden zoals zij zelf wilden. Een vooraanstaand wetenschapper van de Puriteinse nederzetting in Amerika heeft die ervaring beschreven als de ‘opdracht in de wildernis’ van het christendom; een poging van hedendaagse Israëlieten om zichzelf van de goddeloosheid van de oude wereld te bevrijden en de hemelse orde in een nieuw land terug te vinden.9

Ik wil dat jullie vanavond aan een laatste vlucht denken, eentje waar de lofzang die we hebben gezongen eigenlijk voor geschreven was. Het was onze eigen kerk, geleid door onze eigen profeten, die onze eigen gelovige voorouders leiding gaven. Joseph Smith werd in de staten New York, Pennsylvania, Ohio en Missouri opgejaagd en uiteindelijk in Illinois vermoord. Daar zien we aan dat het zoeken van een afgezonderde plek door de kinderen van Israël nagespeeld wordt in de laatste dagen. Brigham Young, de Amerikaanse Mozes — zo wordt hij wel eens met bewondering genoemd — heeft die vermoeide heiligen naar de valleien en bergen geleid, terwijl ze zongen:

Wij vinden wis in ’t westen, ver van hier,

’t land door God ons bereid.

Daar wordt de kerk de volk’ren een banier,

als weleer is voorzeid.10

Zion. Het beloofde land. Het nieuwe Jeruzalem. Waar is dat? We weten het niet zeker, maar we vinden het wel. Al meer dan vierduizend jaar lang is dit het patroon van de verbondsgeschiedenis geweest: vluchten en zoeken. Vluchten en vestigen. Uit Babylon ontsnappen. Zions beschermende muren bouwen.

Tot nu. Tot deze avond. Tot deze tijd.

Opgeroepen om Zion te vestigen waar we leven

Een van de vele unieke kenmerken van onze bedeling, de bedeling van de volheid der tijden — deze laatste en geweldigste van alle bedelingen — is dat we het koninkrijk van God op aarde op een andere manier oprichten. Het is spannend aan deze bedeling dat het een tijd van grote, versnelde verandering is. Anders dan voorheen vlucht Gods kerk nooit meer uit Ur, om vervolgens weer uit Haran te moeten vertrekken, of uit Kanaän, uit Jeruzalem, uit Engeland, uit Kirtland, uit Nauvoo of weet ik veel waar vanuit. Nee, Brigham Young heeft tot ons allen gezegd: ‘We zijn uit de braadpan in het vuur gegooid en vanuit het vuur op de vloer gesmeten. Nu zijn we hier en we blijven hier.’11

Natuurlijk ging die uitspraak niet over de Salt Lake Valley of zelfs de Wasatchbergketen in het algemeen; uiteindelijk ging die over de leden van de kerk over de hele wereld. In deze laatste dagen, in deze bedeling, die van ons, worden we volwassen genoeg als we ophouden te vluchten. We worden volwassen genoeg om onszelf, ons gezin en ons fundament blijvend onder alle naties, geslachten, talen en volken te vestigen. Dan zou Zion overal zijn waar de kerk is. En door die verandering — een van de grote veranderingen van de laatste dagen — denken we niet langer aan Zion als waar we ons leven door gaan brengen, maar eerder aan hoe we ons leven gaan leiden.

Drie voorvallen, drie lessen

In het kader van deze nieuwe taak breng ik vanavond graag drie dingen ter sprake die zuster Holland en mij de afgelopen paar jaar zijn overkomen. Als er genoeg tijd was, zou ik er nog wel tien andere bij kunnen noemen. Jullie ook wel, denk ik.

Ten eerste: een paar jaar geleden zat een jonge vriend van mij — een teruggekeerde zendeling — bij het basketbalteam van de staatsuniversiteit. Het was een fijne jonge man en een geweldige basketbalspeler, maar hij kreeg niet zoveel speeltijd als hij had gehoopt. Het team had, in die fase van hun of zijn ontwikkeling, nou net geen behoefte aan zijn specifieke talenten en vaardigheden. Dat gebeurt nu eenmaal vaak in sport. Dus werd mijn jonge vriend, met volledige steun en de beste wensen van zijn coaches en teamgenoten, naar een andere school overgeplaatst, waar hij een beetje meer hoopte bij te kunnen dragen.

Het pakte zo uit dat het goed ging op de nieuwe school en mijn vriend al snel een startspeler werd. En wat gebeurde er? Volgens het schema (dat jaren vóór deze gebeurtenissen was gemaakt) speelde deze jonge man tegen zijn voormalige team in Salt Lake City, in wat toen het Delta Center heette.

Het heeft mij altijd dwars gezeten wat er tijdens die wedstrijd gebeurde. En op dit ongebruikelijke moment wil ik het even kwijt. Deze jonge man — lid van de kerk, een teruggekeerde zendeling, pasgehuwd, tiendebetaler, met een roeping in het ouderlingenquorum, die veel goeds voor de jeugd in zijn gemeenschap deed en met zijn vrouw vol spanning een nieuwe baby verwachtte — had niet verdiend wat er die avond allemaal aan giftige opmerkingen over hem, zijn vrouw en zijn ouders werd uitgestort. Dat zou niemand waar of wanneer dan ook moeten hoeven meemaken, wat voor sport hij ook beoefende, voor welke universiteit dan ook, ongeacht welke persoonlijke beslissingen hij over die twee ook had genomen.

Maar het ergste is wel dit: de coach van het bezoekersteam, eigenlijk min of meer een legende in dat beroep, vroeg hem na een spectaculaire wedstrijd: ‘Wat is hier aan de hand? Jij komt uit deze stad en hebt het ver geschopt.’ ‘Dit is jouw volk. Dit zijn jouw vrienden’, zei hij. Maar het ergste is dat hij daarna stomverbaasd vroeg: ‘Zijn de meeste mensen hier geen lid van jouw kerk?’

Dit is het tweede voorval: ik was uitgenodigd om op een haardvuuravond van een ring tot jongvolwassenen te spreken — een haarvuuravond voor ‘achttien jaar en ouder’, net als vanavond. Toen ik door de achterdeur het ringgebouw betrad, kwam er tegelijkertijd een jonge vrouw van een jaar of dertig binnen. Zelfs in het gedrang van de menigte die naar de kapel liep, viel ze nogal op. Als ik het me goed herinner, had ze een paar tatoeages, verscheidene oorbellen en neusringen, rechtopstaand haar in alle kleuren waar je nu ijsjes in kunt krijgen, een te kort rokje en een bloes met teveel inkijk.

Er kwamen drie vragen in me op: was deze vrouw een worstelende ziel die niet tot ons geloof behoorde, die naar deze haardvuuravond was gekomen — of beter nog: door iemand was meegenomen — en door de Heer werd geleid om de nodige gemoedsrust en leiding van het evangelie te vinden? Of was ze misschien een lid dat een beetje was afgedwaald van de hoop en normen waar leden van de kerk toe aangemoedigd worden, maar dat, de hemel zij dank, nog steeds met kerkleden omging en die avond gekozen had om deze kerkactiviteit bij te wonen? De derde mogelijkheid was natuurlijk: ‘Is dit de ZHV-presidente van de ring?’ (Om de een of andere reden dacht ik eigenlijk van niet.)

Dit is mijn derde voorbeeld: toen ik een paar maanden geleden deelnam aan de inwijding van de Kansas-Citytempel (Kansas, VS), werden mijn vrouw en ik welkom geheten door broeder Isaac Freestone, politieagent en een geweldig hogepriester in de ring Liberty (Missouri, VS). Tijdens onze gesprekken vertelde hij ons dat hij een keer laat op de avond werd opgeroepen om onderzoek te doen naar een klacht in een ruige buurt van de stad. Onder lawaai van harde muziek en met de geur van marihuana in de lucht, kwam hij een vrouw en een paar mannen tegen die dronken waren en vloekten. Niemand van hen had door dat er vijf kleine kinderen — in de leeftijd van ongeveer twee tot acht jaar — in één kamer bij elkaar waren gekropen en op de vieze vloer probeerden te slapen; zonder bed, matras, kussens of iets anders. Broeder Freestone zocht in de keukenkastjes en de koelkast naar een blikje, kartonnen doos of wat dan ook met iets eetbaars — maar hij vond helemaal niets. Hij zei dat de blaffende hond in de achtertuin meer te eten had dan die kinderen.

In de slaapkamer van de moeder zag hij een lege matras, de enige in het hele huis. Hij haalde er een paar lakens bij (als je ze zo kunt noemen), legde ze op de matras en stopte de vijf kinderen in het provisorische bed in. Met tranen in zijn ogen knielde hij, bad tot zijn hemelse Vader om hun bescherming en zei ze welterusten.

Toen hij was opgestaan en richting de deur liep, sprong een van de kinderen, dat zes was, het bed uit, rende op hem af, pakte zijn hand vast en smeekte: ‘Wil je mij alsjeblieft adopteren?’ Hij kreeg nog meer tranen in zijn ogen en legde het kind terug in bed. Toen kwam hij de moeder tegen, die stoned was (de mannen waren al lang op de vlucht geslagen) en zei tegen haar: ‘Morgen kom ik terug. De hemel sta u bij als ik geen duidelijke veranderingen zie als ik door die deur kom.’ ‘En daarna gaat er nog meer veranderen’, zei hij. ‘Daar kunt u van op aan.’12

Wat hebben die drie voorvallen gemeen? Niet veel, eigenlijk, behalve dat ze mijn vrouw en mij in de afgelopen paar jaar zijn overkomen. Het zijn drie kleine, verschillende voorbeelden van Babylon in het dagelijks leven — eentje persoonlijk: kinderachtig, betreurenswaardig gedrag tijdens een basketbalwedstrijd; eentje cultureel, duidend op persoonlijke botsingen met degenen die anders leven dan wij; en één hele grote, ernstige kwestie met juridische consequenties en een geschiedenis die zo ingewikkeld in elkaar zit dat het zou lijken alsof geen van ons de kwestie kon aanpakken.

Met het ter sprake brengen van deze drie moeilijke situaties ben ik opzettelijk niet op sensationele kwesties van seksueel misbruik, lichamelijk geweld of pornoverslaving ingegaan, hoewel sommigen van jullie daar misschien meer ervaring mee hebben dan met mijn voorbeelden. Maar jullie zijn slim genoeg om onuitgesproken verbanden te leggen.

Les 1: ‘Laat je godsdienst nooit bij de deur achter’

Laten we ten eerste eens naar de rest van het basketbalvoorval kijken. De dag na die wedstrijd was er een soort publiek oordeel en een oproep tot bekering aangaande dit voorval. Een jongeman zei in feite: ‘Luister. Dit is een basketbalwedstrijd, niet de zondagsschool. Als je er niet goed tegen kunt, hoepel je toch op. We betalen behoorlijk wat geld om zo’n wedstrijd te zien. We kunnen doen wat we willen. We laten onze godsdienst bij de deur achter.’

We laten onze godsdienst bij de deur achter De eerste les voor de vestiging van Zion in de 21ste eeuw is: ‘Je laat nooit je godsdienst bij de deur achter.’ Nooit.

Mijn jonge vrienden, dat soort discipelschap kunnen we niet maken — het is helemaal geen discipelschap. Zoals de profeet Alma de jongevrouwen van de kerk heeft geleerd om elke week in hun motto te verkondigen, moeten wij ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar gij u ook moogt bevinden, als getuige van God [optreden]’,13niet alleen maar soms, op een paar plaatsen, of als ons team aan de winnende hand is.

‘Onze godsdienst bij de deur achterlaten!’ Ik was woedend.

Les 2: Toon mededogen, maar blijf trouw aan de geboden

Maar laten we nog even bij dit voorbeeld blijven. Laten we er nog even naar kijken, want er valt namelijk nóg een les uit te halen. De tweede les in deze zoektocht naar Zion is dat ik in mijn terechte verontwaardiging (we zeggen tenminste altijd dat het terecht is) moet voorkomen dat ik precies hetzelfde ga doen als waar ik die jonge fan van beschuldig — boos worden, wangedrag vertonen, van slag raken, tegen hem uitvaren en hem even willen vastpakken — het liefst bij zijn keel — totdat, ook ik, raad eens, mijn godsdienst bij de deur heb achtergelaten! Neen, iemand moet in dit leven, in de 21ste eeuw in al die situaties zijn of haar godsdienst naleven, want anders houden we alleen een stel idioten over die zich als morele dwergen gedragen.

Het is makkelijk om rechtschapen te leven als alles rustig is en goed gaat en soepel verloopt. Maar beproeving komt pas als we echt op de proef gesteld of verleid worden, als we onder druk staan, als we moe, boos of bang zijn, of als we echt een overtreding zouden kunnen begaan. Kunnen wij dan trouw blijven? Dat is de vraag, want, ‘Israël, hoor, God roept u allen’. Zulke integriteit is natuurlijk een soort koninklijke manier van zeggen ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’14 — op het moment dat vergeving, begrip en tolerantie voor diegenen die je kruisigen het laatste zijn waar iemand die niet zo volmaakt is als de Heiland van de wereld aan denkt. Maar we moeten het proberen; we moeten het verlangen hebben om sterk te zijn. Wat de situatie of de aanleiding ook is, geen enkele ware discipel van Christus kan zijn ‘godsdienst bij de deur achterlaten.’

Daarmee kom ik bij de vrouw met de regenboogharen en de vele kleurrijke ringen. Hoe we ook willen reageren op die jonge vrouw, de regel is altijd nog dat die reactie een weerspiegeling moet zijn van onze geloofsovertuiging en toewijding aan het evangelie. Derhalve moeten we door onze reacties situaties verbeteren, niet verslechteren. We kunnen niet zó handelen of reageren dat we ons niet aan iets ergers schuldig maken dan zij in dit geval. Dat betekent niet dat we geen mening of normen hebben, of dat we de door God gegeven geboden en verboden op de een of andere manier volledig veronachtzamen. Maar het betekent wél dat we die normen moeten naleven en die geboden en verboden op rechtschapen wijze en naar beste kunnen moeten verdedigen, net zoals de Heiland dat heeft gedaan. Hij deed altijd wat Hij moest doen om de situatie te verbeteren — van de waarheid onderwijzen tot zondaars vergeven en de tempel reinigen. Het is een enorme gave om zulke dingen op de juiste manier te doen, dat verzeker ik je!

Zo ook in het geval van onze nieuwe kennis met de buitengewone kleding en uiterlijke verzorging. We bedenken boven alles dat ze een dochter van God met eeuwige waarde is. We beginnen met de gedachte dat ze ook iemands dochter hier op aarde is. Ze had onder andere omstandigheden mijn eigen dochter kunnen zijn. We beginnen met dankbaar te zijn dat ze op een kerkactiviteit is, in plaats van dat ze die mijdt. Kortom, we proberen ons beste beentje voor te zetten, zodat zij ook her beste beentje voorzet. We bidden in onszelf: wat kan ik nu het beste doen? En wat kan ik het beste zeggen? Waarmee maak ik uiteindelijk de situatie en haar beter? Volgens mij is dat wat de Heiland bedoelde: dat we onszelf die vragen stellen en echt proberen te doen wat Hij zou doen. Hij heeft gezegd: ‘Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel.’15

Dat gezegd hebbende, wil ik dat we allemaal bedenken dat we, als we de helpende hand toesteken en een afgedwaald lammetje terugbrengen, ook een grote verantwoordelijkheid voor de andere 99 hebben — en naar de wil en wens van de Herder. Er is een schaapskooi. Daar horen we allemaal in te zitten. En dan heb ik het nog niet eens over de veiligheid en zegeningen die iedereen daarin toekomen. Mijn jonge broeders en zusters, deze kerk kan nooit haar leer ‘verlagen’ om te voldoen aan sociale welwillendheid of politieke doelmatigheid, of om welke andere reden ook. Alleen op de hoger gelegen grond van geopenbaarde waarheid kunnen wij stevig staan om anderen die zich verontrust of verlaten voelen, omhoog te tillen. Ons medeleven en onze liefde — fundamentele kenmerken en vereisten van het christendom — mogen nooit worden opgevat als een inbreuk op de geboden. De geweldige George MacDonald heeft eens gezegd dat we in dergelijke situaties ‘niet gebonden zijn om alles te zeggen waar we in [geloven], maar wél om er niet uit te zien alsof we nergens in [geloven].’16

Rechtvaardig oordelen

In dit opzicht — deze oproep tot medeleven en trouw aan de geboden — ontstaat er soms een misverstand, vooral tussen jongeren — misschien van jullie leeftijd of jonger — omdat ze denken dat we nergens over mogen oordelen en dat we geen enkel waardeoordeel mogen hebben. Wij moeten elkaar daarmee helpen, want de Heiland heeft duidelijk gezegd dat we sommige situaties moeten inschatten. Daar zijn we toe verplicht. Hij heeft gezegd: ‘Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen.’17 Dat klinkt voor mij als een oordeel vellen. Het alternatief is overgave aan het morele relativisme van een zichzelf vernietigende, postmoderne wereld die zo ver gaat dat ze veronderstelt dat er uiteindelijk niets eeuwig waar of bijzonder heilig is, en dat geen enkel standpunt er daarom meer toe doet dan een ander. En dat is gewoon niet waar.

Het is niet aan ons om bij dat inschatten anderen te veroordelen, maar om dagelijks oordeelkundige beslissingen te nemen — hopelijk met het juiste oordeel. Ouderling Dallin H. Oaks heeft dergelijke beslissingen ooit ‘tussentijdse oordelen’ genoemd, waarmee we vaak onze eigen veiligheid of die van anderen moeten inschatten, in plaats van ‘eindoordelen’, die alleen door God geveld kunnen worden, aangezien Hij op de hoogte van alle feiten is.18 (Bedenk dat de Heiland in de reeds geciteerde tekst heeft gezegd dat het een ‘rechtvaardig oordeel’ moet zijn, niet een zelfingenomen oordeel. Dat is iets heel anders.)

Ouders moeten bijvoorbeeld elke dag verstandig oordelen over de veiligheid en het welzijn van hun kinderen. Niemand zou zeggen dat een ouder er verkeerd aan doet om kinderen hun groenten te laten eten of hen te verbieden om een drukke straat op te rennen. Dus waarom zouden ouders iets verkeerd doen als zij zich er, wanneer hun kinderen wat ouder zijn, druk om maken hoe laat ze ’s avonds thuiskomen, of wat de normen, waarden of het gedrag van hun vrienden zijn, of op welke leeftijd zij uitgaan, of dat ze geen seks, drugs of porno uitproberen? Nee, wij nemen beslissingen, nemen een standpunt in en bekrachtigen opnieuw onze waarden — kortom, we vellen telkens ‘tussentijdse oordelen’ — tenminste, dat zouden we moeten doen.

Sommige kwesties en wetten hebben eeuwige consequenties

Het is soms erg moeilijk en verwarrend om met ingewikkelde maatschappelijke kwesties in een democratische samenleving om te gaan. Jongeren vragen wellicht — en hebben me dat ook gevraagd — welk standpunt de kerk inneemt of welk beleid er is inzake bepaalde kwesties, zoals: ‘Wij geloven dat we ons op die manier moeten gedragen, maar waarom moeten we anderen overhalen om het ook zo te doen? Zij hebben toch keuzevrijheid? Zijn we soms niet zelfingenomen of veroordelend omdat we anderen ons geloof opdringen en van hen eisen datzij zich op een bepaalde manier gedragen?’ In zulke omstandigheden moet je fijngevoelig uitleggen waarom je voor sommige beginselen opkomt en tegen sommige zonden bent, waar ze ook begaan worden, want de betrokken kwesties en wetten hebben niet alleen maar maatschappelijke of politieke consequenties, maar ook eeuwige gevolgen. Hoewel we niemand die iets anders dan wij geloven voor het hoofd willen stoten, willen we nog liever God niet mishagen. Oftewel, we willen ervoor zorgen dat we zoals in de Schriften staat, ‘Hem die uw wetgever is, niet […] krenken’”19 — en ik heb het nu wel degelijk over ernstige morele wetten.

Maar laat ik eens een voorbeeld van de lagere wet gebruiken om mijn betoog te verduidelijken. Het is net zoals een achttienjarige die zegt: ‘Nu ik kan autorijden, weet ik wel dat ik voor een rood licht moet stoppen, maar moeten we dan oordelen en anderen ook voor een rood licht laten stoppen? Moet iedereen hetzelfde als wij doen? Zij hebben toch keuzevrijheid? Moeten zij zich net zo gedragen als wij?’ Dan moet je uitleggen: ja, natuurlijk hopen we dat iedereen voor het rode licht stopt. En dat moet je doen zonder degenen die overtreden of anders dan wij geloven te vernederen, want zij hebben inderdaad morele keuzevrijheid.

Jonge vrienden, er zijn veel geloofsovertuigingen in deze wereld en iedereen heeft keuzevrijheid. Maar niemand heeft het recht om zich te gedragen alsof God over die onderwerpen zwijgt of alsof geboden er alleen toe doen als iedereen het er mee eens is. We kunnen in de 21ste eeuw niet meer vluchten. We moeten voor wetten en omstandigheden en omgevingen vechten die godsdienstvrijheid en burgerrechten in de wereld toelaten. Dat is een van de manieren waarop we wel in maar niet van Babylon zijn.

De beste manier om in de wereld waar we niet uit kunnen vluchten onze integriteit te laten zien, is door op dat voorzichtige pad te lopen — een moreel standpunt innemen volgens wat God heeft verkondigd en volgens de wetten die Hij heeft gegeven, maar dan op een meelevende, begripvolle, liefdevolle manier. Het is erg moeilijk om perfect onderscheid te maken tussen de zonde en de zondaar. Ik ken maar weinig dingen die moeilijker zijn te onderscheiden — of tenminste moeilijker onder woorden te brengen — maar toch moeten we juist dat liefdevol doen. Geloof me, broeders en zusters, in de wereld waar we ons in begeven, krijgen we veel mogelijkheden om zulke kracht te ontwikkelen en tegelijkertijd zulke moed en zulk medeleven te tonen. En dan heb ik het niet over hanekammen of neusringen.

Les 3: evangeliewaarden gebruiken ten voordele van gemeenschappen en landen

Als laatste het moeilijke verhaal uit Kansas City. Velen van ons worden geen politieagent, maatschappelijk werker of rechter, maar we moeten wél allemaal voor het welzijn van anderen en de morele veiligheid van onze gemeenschap zorgen. Ouderling Quentin L. Cook van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft twee jaar geleden in de algemene conferentie een hele toespraak aan dit onderwerp gewijd. Sprekend over de noodzaak om invloed uit te oefenen op de samenleving buiten ons eigen gezin, zei hij:

‘Maar we moeten niet alleen ons eigen gezin beschermen, we moeten met ons licht ook de samenleving beschermen. De Heiland heeft gezegd: “Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.” […]

‘In deze wereld die steeds onrechtvaardiger wordt, is het belangrijk dat de waarden die op godsdienstige beginselen zijn gebaseerd, deel van het maatschappelijk debat uitmaken. […]

‘Een godsdienstige overtuiging is een hoeveelheid licht, kennis en wijsheid, die de samenleving bijzonder van nut kan zijn.’20

Als we het evangelie niet naar onze gemeenschap en ons land uitdragen, hebben we gewoonweg nooit genoeg politieagenten — dan zijn er nooit genoeg Isaac Freestones — om moreel gedrag af te dwingen, zelfs als dat zou kunnen. Maar dat kan niet. De kinderen in dat huis die geen eten en kleding hadden, zijn zoons en dochters van God. Die moeder, die meer schuld heeft omdat ze wat ouder is en dus verantwoordelijker zou moeten zijn, is ook een dochter van God. In zulke situaties moet onze naastenliefde wellicht harde formele of zelfs wettelijke maatregelen ingeven, maar we moeten altijd en overal helpen, want wij laten onze godsdienst niet bij de deur achter, ook niet bij deuren waarachter iets vervelends of onverantwoordelijks gebeurt.

We gaan vanavond niet elk persoonlijk of maatschappelijk probleem in de wereld oplossen. Als we vanavond naar huis gaan, zal er in onze buurt, stad en ons land nog steeds armoede, onwetendheid en overtredingen, werkloosheid en mishandeling, geweld en hartzeer zijn. Nee, we kunnen niet alles, maar, zoals een oud gezegd vermeldt, kunnen we wel íets doen. De kinderen van Israël zijn degenen die het, in antwoord op Gods oproep, iets moeten doen — en dit keer is dat niet Babylon ontvluchten, maar het aanvallen. Wij kunnen zonder naïef, onrealistisch of al te optimistisch te zijn, onze godsdienst zo ruim en onfeilbaar naleven dat we allerlei kansen aangrijpen om elkaar te helpen, gezinnen bij te staan, buren tot zegen te zijn en anderen te beschermen, inclusief de opkomende generatie.

Toon door je levenswijze je liefde voor Jezus Christus

Ik heb in deze context het woord zendeling opzettelijk niet uitgesproken, omdat ik niet wilde dat jullie meteen aan witte overhemden en naambordjes zouden denken. Beperk me daar niet toe. Blijf het grote geheel zien — de enorme behoefte — om het evangelie als voltijdzendeling uit te dragen, maar ook als je géén voltijdzending vervult. De leden van de kerk worden opgeroepen om het zuurdesem in het brood te zijn, het zout dat zijn kracht nooit verliest, een licht dat op een berg staat en nooit onder een korenmaat wordt gezet. En vooral in jullie leeftijdsgroep — die van grotendeels achttien tot dertig jaar. Binnen jullie leeftijdsgroep aanvaarden de meeste van jullie kennissen het evangelie als ze het te horen krijgen. Dat weten we. Een aantal onderzoeken in de kerk tonen dat aan.

Zorg er dus voor dat ze het te horen krijgen! Als we de juiste dingen doen en zeggen, en anderen gul in woord en daad de helpende hand reiken, dan zal de Heiland, wanneer Hij in gerechtigheid zijn werk afrondt en aangeeft dat de tijd in deze laatste grote bedeling om is, en Hij dan in heerlijkheid komt, ons vinden — jou en mij, en ons allemaal — en zien dat wij ons best doen, en dat wij onszelf, onze kerk en onze maatschappij zoveel mogelijk proberen te verbeteren. Als Hij komt, wil ik zo graag dat Hij ziet dat ik het evangelie naleef. Ik wil graag verrast worden terwijl ik het geloof aan het verspreiden ben en iets goeds aan het doen ben. Ik wil dat de Heiland tegen mij zegt: ‘Jeffrey’, — want Hij kent ieders naam — ‘Ik herken je niet alleen vanwege je titel, maar ook door je levenswijze, en doordat je een goed leven probeert te leiden en voor goede normen opkomt. Ik zie in dat je integer van hart bent. Ik weet dat je in de eerste plaats alles hebt geprobeerd te verbeteren door zelf beter te worden, en daarna door mijn woord te verkondigen en op de meest mededogende wijze voor mijn evangelie op te komen.’

Hij zal zeker zeggen: ‘Ik weet dat je niet altijd succes met je eigen zonden of andermans omstandigheden hebt geboekt, maar ik weet zeker dat je wél je best hebt gedaan. Ik weet zeker dat je in je hart echt van Mij hield.’

Ik wil niets liever dan een dergelijke ontmoeting. Ik hoef verder niets in dit sterfelijk leven. En ik wil dat jullie ook zoiets meemaken. Ik wil dat we zoiets allemaal meemaken. Israël, hoor, God roept u allen — ons dus — om het evangelie van Jezus Christus op kleine en grote schaal na te leven, en om degenen die er anders dan wij uitzien, of zich anders kleden of gedragen, de helpende hand toe te steken, en om (zo mogelijk) nog verder te gaan door de grootst mogelijke gemeenschap te dienen.

Om jullie daarmee te helpen, besluit ik vanavond met mijn getuigenis en een apostolische zegen over ieder van jullie. Ik zegen jullie, door de macht van het priesterschap en de machtiging die ik daartoe heb ontvangen, met de wetenschap dat God van jullie houdt, dat Hij jullie nodig heeft in deze laatste, grootste bedeling waarin alles steeds sneller gaat en de verwachtingen steeds hoger worden. Krachtens het apostolisch gezag zegen ik jullie dat jullie gebeden verhoord worden en jullie rechtschapenheid beloond, dat jullie persoonlijke angsten voorbijgaan, dat jullie rug, schouders en hart sterk zijn om de lasten te dragen die erop gelegd worden. Ik zegen jullie in je streven om rein van hart te zijn en een werktuig in Gods handen te worden, om Zion in deze laatste dagen te vestigen, waar je ook bent. Ik zegen jullie met ware vriendschap voor elkaar en voor degenen die niet bij jullie kringetje horen, met wie je contact zou moeten leggen. Daarnaast zegen ik jullie dat je bevriend wordt met de Heiland van de wereld, Hem persoonlijk leert kennen en zelfverzekerd bent in zijn aanwezigheid.

Ik houd van de Heer Jezus Christus en probeer zijn dienaar te zijn. En ik houd van onze hemelse Vader, die genoeg om ons gaf om Hem aan ons te geven. Ik weet dat God, met betrekking tot die gave, een oproep in deze laatste dagen doet en dat Hij van ons verwacht dat we er gehoor aan geven en meer op Christus gaan lijken, dat we heiliger en meer vastberaden worden om het evangelie na te leven en Zion te vestigen. Ik weet ook dat Hij ons kracht en heiligheid geeft om ware discipelen te zijn als wij daarom vragen. Ik getuig van de goddelijkheid van dit werk, van de liefde en grootsheid van de almachtige God, en de oneindige verzoening van de Heer Jezus Christus, die ieder van ons raakt. Ik zegen jullie vanavond, morgen en voor altijd met die hoop, dat geluk en die heiligheid. In de heilige naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. ‘Gij ouderlingen Israëls’, Lofzangen,  201.

  2. ‘Israël, hoor, God roept u allen’, Lofzangen,  7.

  3. Zie Abraham 2:3.

  4. Zie Exodus 1:7–14.

  5. ‘Israël, hoor, God roept u allen’, Lofzangen,  7.

  6. Zie 1 Nephi 2:2.

  7. Zie 1 Nephi 18:22–24.

  8. Zie Ether 6:5–13.

  9. Zie Perry Miller, Errand into the Wilderness (1984), pp. 2–3.

  10. ‘Komt, heil’gen, komt’, Lofzangen,  15.

  11. Brigham Young, geciteerd in James S. Brown, Life of a Pioneer (1971),  p.121.

  12. Isaac Freestone, voorval verteld aan de spreker op 5 mei 2012.

  13. Mosiah 18:9.

  14. Lucas 23:34.

  15. Johannes 7:24.

  16. George MacDonald, The Unspoken Sermons (2011), p. 264.

  17. Matteüs 7:6.

  18. Zie Dallin H. Oaks, “‘Judge Not’ and Judging,” Ensign, augustus 1999, pp. 6–13.

  19. Leer en verbonden 64:13.

  20. Quentin L. Cook, “Laat er licht zijn!” Liahona, november 2010, pp. 28–29.

© 2012 Intellectual Reserve, Inc. Alle rechten voorbehouden. Engels origineel vrijgegeven: 5/12. Ter vertaling vrijgegeven: 5/12. Titel van het origineel: Israel, Israel, God Is Calling. Dutch. PD50039052 120

Afdrukken