‘Vriendelijkheid op het kamp’, Vriend, oktober 2024, 30–31.
Vriendelijkheid op het kamp
Kat wist hoe het voelde om anders te zijn.
Dit verhaal speelde zich af in de Verenigde Staten.
Kat wreef zenuwachtig over haar kunstarm toen mama over de zandweg reed. ‘Mama, ik ben bang!’
Mama glimlachte vriendelijk naar haar. ‘Ik weet het. Maar ik denk dat je het zomerkamp leuk zult vinden, lieverd. Denk eens aan alle nieuwe kinderen die je zult leren kennen.’
Kat zei niets, maar vanbinnen dacht ze: daar ben ik juist bang voor.
Ze kwamen al snel aan op het dagkamp. Mama ging samen met Kat met haar kampbegeleider, Brian, praten. ‘Toen Kat nog een baby was, is haar arm geamputeerd’ zei mama tegen hem. ‘Ze kan gewoon meespelen, maar ze vindt het soms moeilijk om nieuwe mensen te leren kennen.’
‘Maak je geen zorgen, Kat’, zei Brian. ‘We zijn allemaal blij dat je erbij bent.’
Kat vond het leuk om de kinderen in haar groepje te ontmoeten. Ze noemden zichzelf de Paarse tijgers. Ze maakten een wandeltocht, aten crackers met kaas, en deden hardloopwedstrijden. Kat was een van de snelsten in de groep.
Aan het eind van de dag zei Brian dat ze tegen een andere groep gingen zaklopen. Kat hoopte dat de Paarse tijgers zouden winnen!
Toen zij aan de beurt was, trok Kat de zak op tot haar knieën en begon te springen. Maar ze kon de zware zak met één hand moeilijk vasthouden en struikelde. Kat viel en rolde door het gras. Toen ze weer opstond, was het andere team al over de finish. Het team van Kat had verloren.
Die avond vertelde Kat haar ouders tijdens het eten over de zakloopramp. ‘Ik wil niet terug naar het kamp’, zei ze. ‘Door mij heeft het team verloren. Ze willen vast niet dat ik terugkom.’
‘Het spijt me, schat.’ Mama gaf Kat een knuffel. ‘Ik weet zeker dat je nieuwe vrienden nog steeds van je houden. En weet je wie er altijd van je zal houden, wat er ook gebeurt?’
‘Jullie.’ Kat glimlachte een beetje.
‘Ja. Wij houden van je! En je hemelse Vader ook. Je bent ook zijn kind, toch?’
‘Het klinkt alsof je het vóór de zakloop naar je zin had’, zei papa. ‘Waarom probeer je niet nog één dagje naar het kamp te gaan?’
Kat knikte. ‘Oké.’
Papa glimlachte. ‘Probeer erop te letten wanneer mensen vriendelijk voor je zijn. En zoek naar manieren om vriendelijk voor anderen te zijn. Dat helpt mij altijd als ik het moeilijk heb.’
De volgende dag op het kamp kreeg Kat high fives en knuffels van de kinderen uit haar groep. Niemand had het meer over de zakloop, en Kat vergat hoeveel zorgen ze zich had gemaakt. Ze maakte grapjes met haar nieuwe vrienden terwijl ze wachtten tot de activiteiten begonnen.
Toen liep Brian, hun begeleider, naar de groep toe. Naast hem liep een jongen van Kats leeftijd. ‘Opgelet, Paarse tijgers’, zei Brian, ‘we hebben er vandaag een nieuwe vriend bij. Hij heet Rodrigo. Rodrigo spreekt alleen Spaans, dus we proberen een begeleider te vinden die Spaans spreekt om hem te helpen.’
Kat kreeg Spaanse les op school, maar ze sprak het nog maar een beetje. Ze was te bang om met Rodrigo te praten.
Toen keek ze naar hem. Hij zag er ook bang uit. Wat moet het moeilijk zijn om niet dezelfde taal als de andere kinderen te spreken, dacht ze. Ze wist hoe het voelde om anders te zijn.
Kat bedacht hoe al haar nieuwe vrienden haar in de groep hadden verwelkomd. Ze gaven haar het gevoel dat ze van haar hielden, net als Jezus. Ze wilde dat ook voor Rodrigo doen.
Kat wist nog hoe je ‘hallo’ in het Spaans zegt. Ze haalde diep adem en liep naar Rodrigo toe. ‘Hola’, zei ze glimlachend.
Rodrigo’s bezorgde blik verdween van zijn gezicht, en hij glimlachte terug. Kat stak haar kunsthand uit.
‘¿Amigos?’ vroeg ze. Vrienden?
Rodrigo’s glimlach werd breder. Hij schudde haar hand. ‘Amigos.’