Durf alleen te staan
Mogen wij altijd moedig zijn, en bereid om pal te staan voor wat wij geloven.
Mijn geliefde broeders, het is een groot voorrecht om vanavond bij u te zijn. Wij die het priesterschap van God dragen, hebben een sterke band en broederschap.
In afdeling 121 van de Leer en Verbonden lezen we in vers 36 ‘dat de rechten van het priesterschap onafscheidelijk verbonden zijn met de machten des hemels.’ Wat hebben we een fantastische gave gekregen, dat we het priesterschap dragen dat ‘onafscheidelijk verbonden [is] met de machten des hemels’. Deze kostbare gave brengt echter niet alleen bijzondere zegeningen met zich mee, maar ook belangrijke plichten. We moeten ons leven zo leiden dat we het priesterschap dat we dragen altijd verdienen. We leven in een tijd dat we omgeven zijn door veel zaken die ons naar paden proberen te leiden die onze ondergang kunnen betekenen. Er is vastberadenheid en moed nodig om dergelijke paden niet te betreden.
Ik herinner me een tijd — en sommigen van u hier vanavond ook — dat de normen van de meeste mensen erg leken op die van ons. Maar dat is niet meer zo. Ik las onlangs een artikel in de New York Times over een onderzoek dat in de zomer van 2008 was gedaan. Een vooraanstaand socioloog van Notre Dame University voerde met een onderzoeksteam gesprekken met 230 jongvolwassenen uit heel Amerika.Ik denk dat we gerust mogen aannemen dat de uitslag soortgelijk zou zijn in de meeste delen van de wereld.
Ik lees u een kort stuk van dit uiterst veelzeggende artikel voor:
‘De interviewers stelden open vragen over goed en kwaad, morele dilemma’s en de zin van het leven. In de onsamenhangende antwoorden (…) zie je dat de jonge mensen maar wat zeggen om een zinvol antwoord te geven op deze kwesties. Maar ze hebben er niet de juiste categorieën of de woordenschat voor.
‘Als hen gevraagd werd om een moreel dilemma te beschrijven waarmee ze waren geconfronteerd, kon twee derde van de jonge mensen de vraag ofwel niet beantwoorden, ofwel beschreven ze problemen die helemaal geen morele kwesties zijn, bijvoorbeeld of ze zich konden veroorloven een bepaald appartement te huren of de vraag of ze genoeg munten hadden voor de parkeermeter.’
Het artikel vervolgt:
‘Het standaard uitgangspunt waar de meesten van hen telkens weer op terugkwamen, was dat morele keuzes slechts een kwestie van individuele voorkeur waren. ‘Het is persoonlijk’, zeiden de ondervraagden doorgaans. ‘Het is aan het individu. Wie ben ik om een oordeel te vellen?’
‘Veel jonge mensen verwerpen blinde gehoorzaamheid aan gezag en zijn helemaal doorgeslagen naar het andere uiterste [en zeggen]: “Ik zou doen wat ik dacht dat me gelukkig maakte, of wat ik voelde. Ik heb geen andere manier om te weten wat ik moet doen dan hoe ik me van binnen voel.”’
De interviewers beklemtoonden dat de meerderheid van de jonge mensen met wie ze spraken ‘niet de middelen hadden gekregen — thuis, op school of in een andere instelling — om hun morele intuïtie te ontwikkelen.’1
Broeders, niemand in mijn gehoor zou enige twijfel moeten hebben wat moreel is en wat niet, noch enige twijfel wat er van ons als dragers van Gods priesterschap wordt verwacht. We hebben Gods wetten geleerd en we leren die nog steeds. Wat u elders ook ziet of hoort, deze wetten zijn onveranderlijk.
In ons dagelijkse leven is het onvermijdelijk dat ons geloof op de proef zal worden gesteld. We zullen soms misschien in gezelschap van anderen in de minderheid zijn of zelfs alleen staan in ons standpunt aangaande wat aanvaardbaar is en wat niet. Hebben wij de morele moed om pal te staan voor onze overtuiging, zelfs als dat betekent dat we alleen moeten staan? Als dragers van Gods priesterschap is het essentieel dat we moedig alle moeilijkheden onder ogen kunnen zien die op ons pad komen. Denk aan de woorden van Tennyson: ‘Mijn kracht is als die van tien man, omdat mijn hart rein is.’2
Beroemdheden en anderen die om wat voor reden dan ook in de openbaarheid zijn, hebben steeds meer de neiging om godsdienst in het algemeen, en soms de kerk in het bijzonder, op de hak te nemen. Als ons getuigenis niet sterk genoeg geworteld is, kunnen we onze geloofsovertuiging door dergelijke kritiek in twijfel gaan trekken of kunnen we gaan wankelen wat onze voornemens betreft.
In Lehi’s visioen van de boom des levens, dat we in 1 Nephi 8 vinden, ziet Lehi onder meer degenen die aan de roede van ijzer vasthouden tot ze naar voren komen en nemen van de vrucht van de boom des levens, die zoals wij weten een zinnebeeld is van de liefde van God. En toen zij van de vrucht hadden geproefd, schaamden zij zich helaas voor de mensen in het ‘grote en ruime gebouw’, die de hoogmoed van de mensenkinderen voorstellen, die de vinger naar hen wezen en de spot met hen dreven; en zij geraakten op verboden paden en gingen verloren.3 Wat is spotternij een krachtig hulpmiddel van de tegenstander! Nogmaals, broeders, hebben wij de moed om pal te staan als we geconfronteerd worden met zware tegenstand?
Mijn eerste ervaring met de moed om op te komen voor mijn overtuiging vond volgens mij plaats toen ik tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog bij de Amerikaanse marine zat.
Het opleidingskamp voor mariniers was geen makkelijke ervaring voor me, noch voor de anderen die het moesten doorstaan. De eerste drie weken was ik ervan overtuigd dat mijn leven gevaar liep. De marine probeerde me niet te drillen, maar probeerde me te doden.
Ik zal me altijd de zondag aan het eind van de eerste week herinneren. We kregen een bericht van de bevelvoerende onderofficier dat zeer welkom was. We stonden in de houding op het exercitieterrein in een stevige Californische wind, toen we dit bevel hoorden: ‘Vandaag gaat iedereen naar de kerk — iedereen, behalve ik. Ik ga me ontspannen!’ Toen schreeuwde hij: ‘Alle katholieken komen bijeen in Camp Decatur. En je komt pas terug na drie uur vanmiddag. Voorwaarts, mars!’ Een aanzienlijk aantal marcheerde af. Toen schreeuwde hij zijn volgende bevel: ‘Alle joden komen bijeen in Camp Henry. En je komt pas terug na drie uur vanmiddag. Voorwaarts, mars!’ Een enigszins kleiner aantal marcheerde af. Toen zei hij: ‘Alle protestanten vergaderen in de theaters van Camp Farragut. En je komt pas terug na drie uur vanmiddag. Voorwaarts, mars!’
Ineens schoot de gedachte door me heen: ‘Monson, je bent niet katholiek. Je bent niet joods. Je bent niet protestant. Je bent mormoon, dus je blijft gewoon staan!’ Ik kan u verzekeren dat ik me erg eenzaam voelde. Moedig en vastbesloten, ja — maar alleen.
En toen hoorde ik de fijnste woorden die ik ooit uit de mond van die onderofficier heb gehoord. Hij keek in mijn richting en vroeg: ‘En hoe noemen jullie jezelf?’ Tot op dat moment had ik niet beseft dat er nog mensen naast of achter me stonden op het exercitieterrein. Vrijwel als één man antwoordden we: ‘Mormonen!’ Het is moeilijk te beschrijven met welke vreugde mijn hart zich vulde toen ik me omkeerde en een handvol andere mariniers zag.
De onderofficier krabde zich op zijn hoofd, keek alsof hij perplex stond, en zei uiteindelijk: ‘Nou, zoek maar een plek om te vergaderen. En kom niet terug vóór drie uur!’ Voorwaarts, mars!’
Toen we afmarcheerden, dacht ik aan de tekst van een rijmpje dat ik jaren eerder in het jeugdwerk had geleerd:
Durf mormoon te zijn;
Durf alleen te staan;
Durf een vast doel te hebben;
Durf ervoor uit te komen.
Hoewel de ervaring een beetje anders verliep dan ik had verwacht, was ik bereid om alleen te staan wanneer dat nodig was.
Sinds die dag zijn er momenten geweest waarop er niemand achter me stond en ik dus echt alleen stond. Ik ben zo dankbaar dat ik lang geleden de beslissing heb genomen om sterk en trouw te blijven, altijd bereid om mijn godsdienst te verdedigen als dat nodig mocht zijn.
Voor het geval we ons ooit ontoereikend voelen voor de taken die voor ons liggen, broeders, wil ik u een uitspraak voorlezen die in 1987 door de toenmalige kerkpresident, Ezra Taft Benson, werd gedaan tijdens een toespraak tot een grote groep leden in Californië. President Benson zei:
‘Door alle eeuwen heen hebben de profeten naar onze bedeling gekeken. Miljarden mensen die zijn overleden, of die nog geboren moeten worden, kijken naar ons. Laat er geen misverstand over bestaan — u bent een uitverkoren generatie. (…)
‘Al bijna zesduizend jaar heeft God u bij Zich gehouden om in de laatste tijd voor de wederkomst van de Heer op aarde te komen. Sommige mensen vallen af; maar het koninkrijk Gods blijft intact om zijn terugkerende Hoofd, Jezus Christus, welkom te heten.
‘Ook al zal deze generatie in goddeloosheid te vergelijken zijn met de tijd van Noach, toen de Heer de aarde reinigde met een overstroming, er is een groot verschil met deze tijd: [namelijk dat] God voor de laatste periode enkele van zijn sterkste (…) kinderen heeft bewaard en zij zullen zijn koninkrijk helpen triomferen.’4
Ja, broeders, wij zijn enkele van zijn sterkste kinderen. Het is onze plicht om in aanmerking te komen voor alle heerlijke zegeningen die onze hemelse Vader voor ons in petto heeft. We hebben het priesterschap bij ons, waar we ons ook bevinden. Staan we op heilige plaatsen? Neem alstublieft voordat u uzelf en uw priesterschap in gevaar brengt door u op plaatsen te wagen, of aan activiteiten deel te nemen, die u of dat priesterschap niet waardig zijn, even de tijd om over de consequenties na te denken. Ieder van ons heeft het Aäronisch priesterschap op zich bevestigd gekregen. Daarbij ontving ieder de macht van de sleutels tot de bediening van engelen. President Gordon B. Hinckley heeft gezegd:
‘U kunt zich niet veroorloven om ook maar iets te doen dat een muur op zou trekken tussen uzelf en de bediening van engelen voor uzelf.
‘U kunt in geen enkel opzicht onzedelijk zijn. U kunt niet oneerlijk zijn. U kunt niet liegen of bedriegen. U kunt de naam van God niet ijdellijk gebruiken zonder het recht op de bediening van engelen te verliezen.’5
Als iemand onder u gestruikeld is op zijn reis, geef ik u de absolute verzekering dat er een weg terug is. Dat proces heet bekering. Onze Heiland heeft zijn leven gegeven om u en mij die gezegende gave te bieden. Ondanks het feit dat het pad van bekering niet makkelijk begaanbaar is, zijn de beloften geldig. Ons is gezegd: ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw.’6 ‘En Ik, de Heer, denk er niet meer aan.’7 Wat een uitspraak. Wat een zegen. Wat een belofte.
Sommigen onder u denken misschien: ‘Nou, ik leef niet alle geboden na en ik doe niet alles wat ik zou moeten doen, maar toch verloopt mijn leven prima. Ik denk dat ik wel van twee walletjes kan eten.’ Broeders, ik beloof u dat dit op de lange duur niet opgaat.
Niet zo lang geleden kreeg ik een brief van een man die dacht dat hij van twee walletjes kon eten. Hij heeft zich nu bekeerd en zijn leven in overeenstemming gebracht met de evangeliebeginselen en de geboden. Ik wil u een alinea voorlezen uit zijn brief, want die is een goed voorbeeld van krom denken: ‘Ik heb de (harde) les moeten leren dat de Heiland beslist gelijk had toen Hij zei “Niemand kan twee heren dienen: want hij zal óf de ene haten en de andere liefhebben, óf zich aan de ene hechten en de andere minachten. gij kunt niet God dienen en Mammon.’8 Ik probeerde zo hard als iemand het ooit maar heeft geprobeerd om beide te doen. Uiteindelijk,’ zei hij, ‘ervoer ik alle leegte, duister en eenzaamheid die Satan degenen biedt die zijn misleidingen, illusies en leugens geloven.’
Willen we sterk zijn en de krachten weerstaan die ons de verkeerde kant op trekken, of alle stemmen die ons aanmoedigen om het verkeerde pad in te slaan, dan moeten we zelf een getuigenis hebben. Of u nu twaalf of honderdentwaalf bent, of ergens er tussenin, u kunt zelf te weten komen dat het evangelie van Jezus Christus waar is. Lees het Boek van Mormon. Overdenk de leringen die erin staan. Vraag uw hemelse Vader of het waar is. We hebben de belofte: ‘Indien gij vraagt met een oprecht hart, met een eerlijke bedoeling en met geloof in Christus, zal Hij de waarheid ervan aan u openbaren door de macht van de Heilige Geest.’9
Als we weten dat het Boek van Mormon waar is, dan weten we ook dat Joseph Smith inderdaad een profeet was en dat hij God de eeuwige Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, zag. En er volgt dan ook uit dat het evangelie in deze laatste dagen is hersteld door Joseph Smith, dat hij zowel het Aäronisch als het Melchizedeks priesterschap heeft hersteld.
Hebben we eenmaal een getuigenis, dan is het aan ons om dat getuigenis aan andere mensen te geven. Velen van u, broeders, hebben ergens ter wereld een zending volbracht. Velen van jullie, jongemannen, gaan nog op zending. Bereid je nu vast voor op die kans. Zorg ervoor dat je het waardig bent om op zending te gaan.
Als we bereid zijn om anderen over het evangelie te vertellen, zijn we eraan toe om gehoor te geven aan de raad van de apostel Petrus, die ons aanspoorde: ‘[Wees] bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is.’10
We krijgen in ons leven kansen om anderen over ons geloof te vertellen, hoewel we niet altijd weten wanneer we erop aangesproken worden. In 1957 kreeg ik zo’n kans toen ik voor een uitgeverij werkte en ik naar Dallas, in Texas, moest — ook wel eens de ‘stad der kerken’ genoemd — om te spreken op een zakencongres. Na afloop van het congres ging ik met een toeristische rondrit door de buitenwijken van de stad mee. Terwijl we langs de verschillende kerken reden, vertelde onze chauffeur: ‘Links ziet u de methodistenkerk’ of ‘rechts ligt de katholieke kathedraal’.
Toen we een prachtig roodstenen gebouw op een heuvel passeerden, zei de chauffeur: ‘En in dat gebouw komen de mormonen samen.’ Achter uit de bus vroeg een vrouwenstem: ‘Chauffeur, kunt u ons iets over de mormonen vertellen?’
De chauffeur ging aan de kant van de weg staan, draaide zich om en antwoordde: ‘Mevrouw, al wat ik van de mormonen weet, is dat ze bijeenkomen in dat roodstenen gebouw. Is er iemand in de bus die wat meer van de mormonen weet?’
Ik wachtte tot er iemand op reageerde. Ik keek naar de uitdrukking op ieders gezicht, op zoek naar een blik van herkenning, een verlangen om iets te zeggen. Niets. Ik besefte dat het aan mij was om te doen wat de apostel Petrus had gezegd, om ‘altijd bereid [te zijn] tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is.’ Ik besefte ook dat dit gezegde waar is: ‘Als de tijd voor beslissingen aanbreekt, is de tijd van voorbereiding voorbij.’
De daaropvolgende vijftien minuten of zo had ik het voorrecht om de inzittenden van de bus mijn getuigenis te geven aangaande de kerk en haar leer. Ik was dankbaar voor mijn getuigenis en dankbaar dat ik bereid was om het aan anderen te geven.
Met heel mijn hart en ziel bid ik dat elke man die het priesterschap draagt het zal eren en zich zal houden aan de plicht die ermee wordt overgedragen. Moge ieder van ons die het priesterschap van God draagt, weten wat hij gelooft. Mogen wij altijd moedig zijn en bereid om pal te staan voor wat wij geloven, en als we daarin alleen moeten staan, mogen wij dat dan moedig doen, gesterkt door de kennis dat we in werkelijkheid nooit alleen staan met onze Vader in de hemel aan onze zij.
Overpeinzen wij de grote gave die we hebben gekregen — ‘rechten van het priesterschap onafscheidelijk verbonden […] met de machten des hemels’ — mogen wij dan altijd vastberaden zijn om het te beschermen en verdedigen en in aanmerking te komen voor de grote beloften die eraan verbonden zijn. Broeders, mogen wij ons houden aan de instructie die de Heiland in 3 Nephi geeft: ‘Houdt uw licht omhoog, opdat het voor de wereld zal schijnen. Zie, Ik ben het licht dat gij omhoog zult houden — dat wat gij Mij hebt zien doen.’11
Dat we dat licht altijd mogen volgen, en het omhoog mogen houden zodat de hele wereld het kan zien, is mijn gebed. In de naam van Jezus Christus. Amen.