De goddelijke gave van bekering
Alleen door bekering krijgen we toegang tot de verzoenende genade van Jezus Christus.
In het Boek van Mormon wordt een man beschreven die Nehor heette. Het is makkelijk te begrijpen waarom Mormon het belangrijk vond in zijn samenvatting van duizend jaar aan Nephitische verslagen om er iets over deze man en de blijvende uitwerking van zijn leer in op te nemen. Mormon wilde ons waarschuwen, want hij wist dat die filosofie weer in onze tijd zou opduiken.
Nehor verscheen ongeveer negentig jaar vóór de geboorte van Christus ten tonele. Hij leerde ‘dat het gehele mensdom ten laatsten dage behouden zou worden (…); want de Heer had alle mensen geschapen en Hij had ook alle mensen verlost; en uiteindelijk zouden alle mensen het eeuwige leven hebben’ (Alma 1:4).
Ongeveer vijftien jaar later begaf Korihor zich onder de Nephieten. Hij predikte en versterkte de leer van Nehor. In het Boek van Mormon staat: ‘hij was een antichrist, want hij begon tot het volk te prediken tegen de profetieën (…) aangaande de komst van Christus’ (Alma 30:6). Korihors prediking hield in dat ‘er geen verzoening voor de zonden van de mens kon worden gedaan, maar dat het ieder mens in dit leven verging naargelang de beheersing van het schepsel; dat het daarom ieder mens wel ging naargelang zijn vaardigheid, en dat ieder mens overwon naargelang zijn capaciteit; en dat wat een mens ook deed, het geen misdaad was’ (Alma 30:17). Deze valse profeten en hun volgelingen ‘geloofden niet in bekering van hun zonden’ (Alma 15:15).
Net als in de dagen van Nehor en Korihor leven wij in een tijd kort voor de komst van Jezus Christus — in ons geval de voorbereidingstijd op zijn wederkomst. En ook in onze tijd wordt de boodschap van bekering vaak niet gewaardeerd. Sommigen betuigen dat als God bestaat, Hij ons geen werkelijke eisen oplegt (zie Alma 18:5). Anderen houden tegenwoordig vol dat een liefhebbende God alle zonden vergeeft na een eenvoudige belijdenis, of als er werkelijk straf voor zonde bestaat dat ‘God ons met enkele striemen [zal] slaan, en ten slotte zullen wij het heil verkrijgen in het koninkrijk Gods’ (2 Nephi 28:8). Anderen ontkennen net als Korihor het bestaan van Christus en van zonde. Hun leer is dat waarden, normen en zelfs waarheid allemaal relatief zijn. Dus wat iemand ook meent dat juist is voor hem of haar, kan niet door anderen als verkeerd of zondig worden gezien.
Op het eerste gezicht lijken dergelijke filosofieën aantrekkelijk omdat ze ons toestaan ons over te geven aan elke lust of verlangen, zonder dat we ons zorgen hoeven te maken om de consequenties. Maar we kunnen met de leer van Nehor en Korihor alles wegredeneren en rechtvaardigen. Als profeten dan bekering komen prediken, zijn zij de ‘spelbrekers’. Maar in werkelijkheid, zou de profetische oproep vol vreugde ontvangen moeten worden. Zonder bekering is er geen ware vooruitgang of verbetering in het leven. Doen alsof er geen zonde is, doet niets af aan de last en pijn ervan. Lijden vanwege zonde brengt op zich geen verbetering teweeg. Uitsluitend bekering leidt tot de zonnige plateaus van een beter leven. En uiteraard krijgen we uitsluitend door bekering toegang tot de verzoenende genade van Jezus Christus en het heil. Bekering is een goddelijke gave, en we zouden een glimlach op ons gezicht moeten hebben als we erover praten. Het leidt ons naar vrijheid, vertrouwen en gemoedsrust. In plaats van de spelbreker te zijn, is de gave van bekering juist een aanleiding tot ware vreugde.
Bekering is uitsluitend mogelijk dankzij de verzoening van Jezus Christus. Het is zijn oneindige offer dat ‘de mensen de middelen verschaft waardoor zij geloof tot bekering kunnen hebben’ (Alma 34:15). Bekering is de noodzakelijke voorwaarde, en de genade van Christus is de kracht waardoor ‘de barmhartigheid de eisen der gerechtigheid bevredigen’ kan (Alma 34:16). Wij getuigen:
‘Wij weten dat rechtvaardiging [oftewel vergeving van zonde] door de genade van onze Heer en Heiland Jezus Christus juist en waar is;
‘en wij weten ook dat heiliging door de genade van onze Heer en Heiland Jezus Christus juist en waar is, voor allen die God met al hun macht, verstand en kracht liefhebben en dienen’ (LV 20:30–31).
Bekering is een uitgebreid onderwerp, maar vandaag wil ik slechts vijf aspecten van dit fundamentele evangeliebeginsel noemen die hopelijk nuttig zijn.
Ten eerste is de uitnodiging tot bekering een uiting van liefde. Toen de Heiland ‘begon […] te prediken en te zeggen: want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’ (Matteüs 4:17), was het een boodschap van liefde, een uitnodiging aan allen die ervoor in aanmerking wilden komen om zich in zijn koninkrijk bij Hem te voegen ‘en de woorden van het eeuwige leven [te] genieten in deze wereld en het eeuwige leven in de toekomende wereld’ (Mozes 6:59). Als we andere mensen niet uitnodigen om te veranderen, of als we niet van onszelf verlangen dat we ons bekeren, dan schieten we tekort in een fundamentele plicht tegenover elkaar en onszelf. Een toegeeflijke ouder, een tolerante vriend en een bange kerkleider maken zich in werkelijkheid drukker om zichzelf dan om het welzijn en het geluk van hen die zij zouden kunnen helpen. Ja, de oproep tot bekering wordt soms als onverdraagzaam of beledigend gezien, en kan zelfs verontwaardiging opwekken, maar indien geleid door de Geest, is het in werkelijkheid een daad van ware zorgzaamheid (zie LV 121:43–44).
Ten tweede betekent bekering een streven naar verandering. Het zou de spot drijven met het lijden van de Heiland in de hof van Getsemane en aan het kruis als we zouden verwachten dat Hij ons zonder enige inzet van onze kant zou omtoveren tot engelachtige wezens. In plaats daarvan willen wij dat zijn genade onze uiterste inzet aanvult en beloont (zie 2 Nephi 25:23). Misschien zouden we net zo vurig als we om genade bidden, moeten bidden om de tijd en de kans om hard te werken, te streven en te overwinnen. De Heer lacht beslist degene toe die het oordeel wil ondergaan na een goed leven, die er dag in dag uit vastbesloten aan werkt om zijn zwakheid plaats te laten maken voor kracht. Om ware bekering, ware verandering, te bereiken, moeten we misschien wel meerdere pogingen doen, maar zo’n streven heeft iets zuiverends en heiligends. Goddelijke vergiffenis en genezing stromen zo’n ziel van nature toe, want het is waar: ‘deugd bemint deugd; licht hecht zich aan licht; [en] barmhartigheid ontfermt zich over barmhartigheid en maakt aanspraak op het hare’ (LV 88:40).
Met bekering kunnen we ons vermogen om de celestiale wet na te leven gestaag vergroten, want wij zien in dat ‘wie niet in staat is zich aan de wet van een celestiaal koninkrijk te houden, […] geen celestiale heerlijkheid [kan] verdragen’ (LV 88:22).
Ten derde betekent bekering niet alleen maar dat we zonde opzij zetten, maar dat we ons vast voornemen om gehoorzaam te zijn. In de Bible Dictionary staat: ‘Bekering betekent dat we ons hart en onze wil tot God keren, en dat we afstand doen van de zonde waartoe wij van nature zo geneigd zijn.’1 Een van de voorbeelden van deze lering in het Boek van Mormon vinden we in de woorden van Alma tot een van zijn zoons:
‘Daarom gebied ik u, mijn zoon, in de vreze Gods, u te onthouden van uw ongerechtigheden;
‘u tot de Heer te wenden met geheel uw verstand, macht en kracht’ (Alma 39:12–13; zie ook Mosiah 7:33; 3 Nephi 20:26; Mormon 9:6).
Om onze wending tot de Heer volledig te maken, moet deze niets minder dan een verbond van gehoorzaamheid aan Hem omvatten. Wij noemen dit verbond vaak het doopverbond, daar we er blijk van geven door ons te laten dopen in water (zie Mosiah 18:10). De doop van de Heiland zelf, dat ons tot voorbeeld diende, bevestigde zijn verbond van gehoorzaamheid aan de Vader. ‘Maar hoewel Hij heilig is, toont Hij de mensenkinderen dat Hij Zich naar het vlees verootmoedigt voor de Vader, en getuigt tot de Vader dat Hij Hem gehoorzaam wil zijn in het onderhouden van zijn geboden’ (2 Nephi 31:7). Zonder dit verbond blijft bekering onvolledig en verkrijgt men geen vergiffenis van zonden.2 Met de gedenkwaardige woorden van professor Noel Reynolds: ‘De keuze om zich te bekeren, is al zijn schepen achter zich te verbranden [na het nemen van de beslissing] om voor altijd slechts één pad te zullen volgen, het enige pad dat naar het eeuwige leven voert.’3
Ten vierde vergt bekering serieuze doelgerichtheid en de bereidheid om door te zetten, zelfs als dat pijnlijk is. Pogingen om een lijst met concrete stappen tot bekering op te stellen, kan voor sommigen nuttig zijn, maar kan ook leiden tot een mechanische afvinkbenadering zonder echt gevoel of verandering. Ware bekering is niet oppervlakkig. De Heer geeft ons twee allesomvattende vereisten: ‘Hierdoor zult gij weten of iemand zich van zijn zonden bekeert — zie, hij zal ze belijden en ze verzaken’ (LV 58:43).
Belijden en verzaken zijn krachtige denkbeelden. Ze gaan zo veel verder dan een nonchalant ‘Ik geef het toe; het spijt me.’ Het is een diepgaande, soms kwellende erkenning van dwaling en overtreding tegenover God en de mens. Er gaan vaak verdriet, spijt en bittere tranen gepaard met iemands belijdenis, vooral als zijn of haar daden iemand anders verdriet hebben gedaan — of, erger nog, iemand tot zonde hebben verleid. In deze diepe ellende, deze blik op de dingen zoals ze werkelijk zijn, wordt iemand er net als Alma toe gebracht om uit te roepen: ‘O, Jezus, Gij Zone Gods, wees mij, die vol bittere gal is en door de eeuwige ketenen des doods omvangen, genadig!’ (Alma 36:18.)
Iemands geloof in de genadige Verlosser en zijn kracht doet potentiële wanhoop omslaan in hoop. Het hart en de verlangens van de persoon veranderen, en de eens zo aantrekkelijke zonde wordt steeds weerzinwekkender. Een vast voornemen om de zonde achter zich te laten en te verzaken, en om zo goed mogelijk de veroorzaakte schade te herstellen, neemt dan vaste vorm aan in dat hernieuwde hart. Dit voornemen rijpt al gauw en wordt een verbond van gehoorzaamheid aan God. Als dat verbond gesloten is, biedt de Heilige Geest als boodschapper van goddelijke genade verlichting en vergiffenis. Men wordt er dan toe gebracht om met de woorden van Alma te verklaren: ‘En o, wat een vreugde, en wat een wonderbaar licht zag ik; ja, mijn ziel werd vervuld met een vreugde die even buitengewoon was als voordien mijn pijn!’ (Alma 36:20.)
Wat voor verdriet bekering ook met zich meebrengt, het is altijd veel minder dan het lijden dat nodig is om de eisen van de gerechtigheid voor onopgeloste overtreding te bevredigen. De Heiland heeft weinig gezegd over wat Hij heeft doorstaan om te voldoen aan de vereisten van de gerechtigheid teneinde verzoening te brengen voor onze zonden, maar Hij heeft wel de volgende onthullende uitspraak gedaan:
‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren;
‘maar als zij zich niet bekeren, moeten zij lijden zoals Ik;
‘welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden, en naar lichaam en geest deed lijden — en Ik wilde dat Ik de bittere beker niet behoefde te drinken, en kon terugdeinzen’ (LV 19:16–18).
Ten vijfde gaat de prijs van bekering, wat die ook zijn moge, verloren in de vreugde van vergiffenis. President Boyd K. Packer heeft in een conferentietoespraak met de titel ‘De stralende morgen van vergiffenis’ de volgende vergelijking gebruikt:
‘In april 1847 leidde Brigham Young de eerste groep pioniers uit Winter Quarters naar het westen. Tezelfdertijd dwalen meer dan twee en een half duizend kilometer naar het westen de deerniswekkende overlevenden van de Donnergroep over de hellingen van het Sierra Nevadagebergte de Sacramento Valley in.
‘Ze waren tijdens de strenge winter vlak onder de top vast komen te zitten in sneeuwstormen. Dat er überhaupt overlevenden waren na de dagen, weken en maanden van honger lijden en onbeschrijflijk lijden, is bijna niet te geloven.
‘Onder hen bevond zich de vijftienjarige John Breen. Op 24 april kwam hij ’s avonds bij de boerderij van de familie Johnson aan. Jaren later schreef John:
‘“Het duister was al lang ingevallen toen we de boerderij van de familie Johnson bereikten, dus de eerste keer dat ik die zag, was vroeg in de ochtend. Het was mooi weer, de grond was bedekt met groen gras, de vogels zongen in de toppen van de bomen, en de reis was voorbij. Ik kon nauwelijks geloven dat ik nog leefde.
‘Het tafereel dat ik die ochtend zag, lijkt als een foto in mijn geheugen geprent te zijn. De meeste voorvallen ben ik vergeten, maar ik zie altijd nog het kamp bij de boerderij van Johnson voor me.”’
President Packer vervolgde: ‘Aanvankelijk verbaasde zijn uitspraak “de meeste voorvallen ben ik vergeten” me. Hoe kon hij nou maanden van onuitsprekelijk lijden en verdriet vergeten? Hoe was die wrede, donkere winter nu te vervangen door een stralende morgen?
‘Toen ik er langer over nadacht, besloot ik dat het helemaal niet zo verbazend was. Ik had soortgelijke ontwikkelingen gezien in mensen die ik ken. Ik heb mensen gezien die een lange winter vol schuldgevoel en geestelijke honger hadden doorgemaakt, zien opbloeien op een morgen van vergeving. Toen die morgen aanbrak, leerden ze het volgende:
‘“Wie zich van zijn zonden bekeerd heeft, die ontvangt vergeving, en Ik, de Heer, denk er niet meer aan” [LV 58:42].’4
Ik spreek dankbaar mijn erkenning en getuigenis van het onbevattelijke lijden, de dood en de opstanding van onze Heer uit ‘die […] de mogelijkheid van bekering teweeg[brengen]’ (Helaman 14:18). De goddelijke gave van bekering is de sleutel tot geluk in dit leven en in het hiernamaals. Met de woorden van de Heiland, en in grote nederigheid en liefde, nodig ik allen uit: ‘Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’ (Matteüs 4:17). Ik weet dat u nu en voor altijd vreugde zult vinden als u die uitnodiging aanneemt. In de naam van Jezus Christus. Amen.