‘Komt tot Mij’
Door zijn woorden en zijn voorbeeld heeft Christus ons laten zien hoe we nader tot Hem kunnen komen.
Ik ben dankbaar dat ik met u mag deelnemen aan deze conferentie van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Dit is zijn kerk. Wij nemen zijn naam op ons als wij deel gaan uitmaken van zijn koninkrijk. Hij is God, de Schepper, en Hij is volmaakt. Wij zijn stervelingen en wij zijn onderhevig aan dood en zonde. Toch nodigt Hij ons in zijn liefde voor ons en ons gezin uit om nader tot Hem te komen. Luister naar zijn woorden: ‘Nadert tot Mij en Ik zal tot u naderen; zoekt Mij naarstig en gij zult Mij vinden; vraagt en gij zult ontvangen; klopt en u zal worden opengedaan.’1
In deze paastijd herdenken wij waarom we Hem liefhebben, en de belofte die Hij aan zijn getrouwe discipelen doet dat ze zijn geliefde vrienden kunnen worden. De Heiland deed die belofte en vertelde ons hoe Hij, in onze dienst aan Hem, tot ons komt. Een voorbeeld hiervan staat in een openbaring aan Oliver Cowdery toen hij de Heer samen met de profeet Joseph Smith diende met de vertaling van het Boek van Mormon: ‘Zie, gij zijt Oliver, en Ik heb tot u gesproken wegens uw verlangens; bewaar daarom deze woorden in uw hart als een schat. Wees getrouw en nauwgezet in het onderhouden van de geboden Gods en Ik zal u in de armen van mijn liefde sluiten.’2
Ik heb de vreugde ervaren van tot de Heiland naderen en Hem tot mij te voelen naderen, meestal door mijn eenvoudige daden van gehoorzaamheid aan de geboden.
U hebt dergelijke ervaringen ook gehad. Misschien is het u overkomen toen u besloot om een avondmaalsdienst bij te wonen. Dat was bij mij het geval op een zondag toen ik nog heel jong was. In die tijd kregen we het avondmaal tijdens een dienst in de avond. De herinnering aan die dag, ruim 65 jaar geleden, toen ik het gebod gehoorzaamde om samen met mijn familie en met de heiligen te vergaderen, brengt me nog steeds nader tot de Heiland.
Het was buiten donker en koud. Ik weet nog dat ik die avond met mijn ouders in de kerk licht en warmte voelde. We namen deel aan het avondmaal, dat werd bediend door Aäronisch-priesterschapsdragers, en sloten een verbond met onze hemelse Vader om zijn Zoon altijd indachtig te zijn en zijn geboden te onderhouden.
Aan het einde van de dienst zongen we de lofzang ‘Verblijf bij mij, nu d’avond valt’, waar de volgende woorden in staan: ‘O Heiland, houd de wacht bij mij.’3
Ik voelde de liefde en nabijheid van de Heiland die avond. Ik voelde ook de troost van de Heilige Geest.
Ik wilde die gevoelens van de liefde en nabijheid van de Heiland die ik in mijn jeugd tijdens die avondmaalsdienst had, opnieuw aanwakkeren. Ik hield me onlangs dan ook aan een ander gebod. Ik onderzocht de Schriften. Ik wist dat ik daarin door de Heilige Geest het gevoel kon oproepen dat twee discipelen van de herrezen Heer hadden gehad toen Hij op hun uitnodiging was ingegaan om bij hen thuis te komen en verblijf te houden.
Ik las over de derde dag na zijn kruisiging en begrafenis. Trouwe vrouwen en anderen gingen naar het graf en zagen dat de steen was weggerold en dat zijn lichaam daar niet was. Zij waren uit liefde voor Hem gekomen om zijn lichaam te zalven.
Twee engelen stonden daar en vroegen waarom zij verschrikt waren. Ze zeiden:
‘Wat zoekt gij de levende bij de doden?
‘Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinnert u, hoe Hij, toen Hij nog in Galilea was, tot u gesproken heeft,
‘zeggend, dat de Zoon des mensen moest overgeleverd worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en ten derden dage opstaan.’4
In het evangelie van Marcus wordt daar de aanwijzing van een van de engelen aan toegevoegd: ‘Maar gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.’5
De apostelen en discipelen waren in Jeruzalem bijeengekomen. Ze waren ontsteld, net als wij dat zouden zijn geweest, en bespraken met elkaar wat de dood en geruchten van zijn opstanding voor hen betekenden.
Twee van zijn discipelen waren die middag van Jeruzalem op weg naar Emmaüs. De herrezen Christus verscheen op de weg en liep met hen mee. De Heer was bij hen gekomen.
Het boek Lucas laat ons met hen mee wandelen:
‘En het geschiedde, terwijl zij daarover spraken en van gedachten wisselden, dat Jezus zelf bij hen kwam en met hen medeging.
‘Maar hun ogen waren bevangen, zodat zij Hem niet herkenden.
‘Hij zeide tot hen: Wat zijn dit voor gesprekken, die gij al wandelende met elkander voert? En zij bleven met somber gelaat staan.
‘Eén dan van hen, genaamd Kleopas, antwoordde en zeide tot Hem: Zijt Gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen geschied is?’6
Ze vertelden Hem hoe treurig ze waren dat Jezus was gestorven terwijl zij de hoop hadden dat Hij de Verlosser van Israël zou zijn.
Er moet genegenheid in de stem van de herrezen Heer hebben geklonken toen Hij tot die twee treurende en rouwende discipelen sprak:
‘En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben!
‘Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?
‘En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had.’7
Toen kwam er een moment dat mij altijd heeft geraakt, al sinds ik een kleine jongen was:
‘En zij naderden het dorp, waar zij heengingen, en Hij deed, alsof Hij verder zou gaan.
‘En zij drongen sterk bij Hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald. En Hij ging binnen om bij hen te blijven.’8
De Heiland ging die avond in op de uitnodiging om het huis van zijn discipelen nabij het dorp Emmaüs binnen te gaan.
Hij ging met hen aan tafel. Hij nam het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hen aan. Hun ogen werden geopend zodat zij Hem herkenden. Toen verdween Hij uit hun midden. Lucas tekende voor ons de gevoelens van die gezegende discipelen op: ‘En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, terwijl Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften opende?’9
Daarop keerden de twee discipelen met spoed terug naar Jeruzalem om de elf apostelen te vertellen wat er met hen was gebeurd. Op dat moment verscheen de Heiland opnieuw.
Hij legde hen de profetieën uit aangaande zijn zending om verzoening te doen voor de zonden van alle kinderen van zijn Vader en om de banden des doods te verbreken.
‘En Hij zeide tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden,
‘en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem.
‘Gij zijt getuigen van deze dingen.’10
De woorden van de Heiland zijn voor ons nog net zo waar als toen voor zijn discipelen. Wij zijn getuigen van deze dingen. En de heerlijke opdracht die we op ons hebben genomen bij onze doop in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, is ons eeuwen geleden door de profeet Alma bij de wateren van Mormon duidelijk gemaakt:
‘En het geschiedde dat hij tot hen zeide: Zie, hier zijn de wateren van Mormon — want zo werden ze genoemd — en nu, daar gij verlangend zijt tot de kudde Gods toe te treden en zijn volk te worden genoemd en gewillig zijt elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn;
‘ja, en gewillig zijt te treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben, en om te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar gij u ook moogt bevinden, als getuige van God op te treden, zelfs tot de dood, opdat gij door God zult worden verlost en onder de deelgenoten der eerste opstanding zult worden gerekend, zodat gij het eeuwige leven zult hebben —
‘nu zeg ik u, als dat het verlangen van uw hart is, wat hebt gij er dan op tegen in de naam des Heren te worden gedoopt, als getuigenis voor Hem dat gij een verbond met Hem hebt aangegaan dat gij Hem zult dienen en zijn geboden onderhouden, zodat Hij zijn Geest overvloediger over u zal kunnen uitstorten?
‘En nu, toen de mensen die woorden hoorden, klapten zij uit vreugde in hun handen en riepen: Dat is het verlangen van ons hart.’11
Wij hebben ons verbonden om de rest van ons leven mensen in nood op te beuren, en van de Heiland te getuigen.
Wij kunnen dat alleen zonder mankeren doen als we de Heiland liefhebben en als we zijn liefde voor ons voelen. Als we trouw zijn aan de beloften die we hebben gedaan, zal onze liefde voor Hem verder toenemen omdat we zijn macht ervaren en voelen dat Hij in onze dienst aan Hem tot ons nadert.
President Thomas S. Monson heeft ons vaak herinnerd aan de beloften van de Heer aan zijn getrouwe discipelen: ‘En wie u ontvangt, daar zal Ik eveneens zijn, want Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen.’12
Er is nog een manier waarop u en ik Hem nader tot ons voelen komen. Als wij Hem toegewijd dienen, komt Hij nader tot onze dierbaren in ons gezin. Telkens wanneer ik in dienst van de Heer was geroepen om te verhuizen of van huis te zijn, kwam ik tot het besef dat de Heer mijn vrouw en kinderen zegende. Hij bereidde liefdevolle dienstknechten van Hem voor en zorgde voor gelegenheden om mijn gezin tot Hem te laten naderen.
U hebt diezelfde zegeningen in uw leven gevoeld. Velen van u hebben dierbaren die van het pad naar het eeuwige leven afdwalen. U vraagt u af wat u nog meer kunt doen om ze terug te brengen. U kunt erop rekenen dat de Heer nader tot hen zal komen als u Hem in geloof dient.
U kent vast de belofte van de Heer aan Joseph Smith en Sidney Rigdon toen zij voor het werk van de Heer van huis waren: ‘Mijn vrienden Sidney en Joseph, uw gezinnen maken het goed; zij zijn in mijn handen en Ik zal met hen handelen naar het Mij goeddunkt; want in Mij is alle macht.’13
Net als Alma en koning Mosiah hebben sommige ouders die de Heer lang en trouw hebben gediend toch kinderen die zijn afgedwaald, ondanks de offers van hun ouders voor de Heer. Ze hebben alles gedaan wat zij konden, ogenschijnlijk tevergeefs, zelfs met de hulp van liefdevolle en trouwe vrienden.
Alma en de heiligen in die tijd baden voor zijn zoon en de zonen van Mosiah. Er kwam een engel. Uw gebeden en de gebeden van wie hun geloof oefenen, zorgen dat er dienstknechten van de Heer komen om uw familieleden te helpen. Zij zullen hen helpen om de weg huiswaarts naar God te kiezen, ook al worden ze door Satan en zijn volgelingen aangevallen, wiens doel het is om gezinnen in dit leven en in de eeuwigheid te gronde te richten.
U kent de woorden die de engel tot de opstandige Alma de jonge en de zonen van Mosiah sprak: ‘En voorts zeide de engel: Zie, de Heer heeft de gebeden van zijn volk gehoord, en eveneens de gebeden van zijn dienstknecht Alma, die uw vader is; want hij heeft met veel geloof aangaande u gebeden, dat gij tot de kennis der waarheid zoudt worden gebracht; daarom, met dat doel ben ik gekomen om u te overtuigen van de macht en het gezag van God, opdat de gebeden van zijn dienstknechten zullen worden verhoord, naar hun geloof.’14
Ik kan u die bidt en de Heer dient, niet beloven dat u elke zegen ontvangt die u voor uzelf en uw gezin zou wensen. Maar ik kan u wel beloven dat de Heiland tot u zal naderen en u en uw gezin met het beste zal zegenen. U zult zijn troostende liefde en het antwoord voelen dat Hij nader tot u komt als u uw armen in dienstvaardigheid naar anderen uitstrekt. Als u de wonden verbindt van wie in nood verkeren, en de reiniging van zijn verzoening aanbiedt aan wie in zonde lijden, zal de macht van de Heer u schragen. Zijn armen zijn met de uwe uitgestrekt om de kinderen van onze hemelse Vader te hulp te komen en te zegenen, met inbegrip van die in uw gezin.
Er is een heerlijke thuiskomst voor ons bereid. Dan zullen we de belofte vervuld zien van de Heer die we hebben liefgehad. Hij zal ons verwelkomen in het eeuwige leven bij Hem en onze hemelse Vader. Jezus Christus beschrijft het als volgt:
‘Streef ernaar mijn Zion voort te brengen en te vestigen. Onderhoud mijn geboden in alle dingen.
‘En indien u mijn geboden onderhoudt en volhardt tot het einde, zult u het eeuwige leven hebben, welke gave de grootste van alle gaven Gods is.’15
‘Want zij die leven, zullen de aarde beërven, en zij die sterven, zullen van al hun arbeid rusten, en hun werken volgen hen na; en zij zullen een kroon ontvangen in de woningen van mijn Vader, die Ik voor hen heb bereid.’16
Ik getuig dat we door de Geest op de uitnodiging van onze hemelse Vader kunnen ingaan: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!’17
Door zijn woorden en zijn voorbeeld heeft Christus ons laten zien hoe we nader tot Hem kunnen komen. Ieder kind van onze hemelse Vader dat ervoor heeft gekozen om door de poort van de doop tot zijn kerk toe te treden, krijgt de kans om het evangelie uitgelegd te krijgen en van zijn geroepen dienstknechten zijn uitnodiging te horen: ‘Komt tot Mij.’18
Allen in zijn koninkrijk op aarde en in de geestenwereld die Hem dienen en met Hem een verbond hebben gesloten, zullen door de Geest leiding van Hem ontvangen als zij anderen namens Hem dienen en tot zegen zijn. En zij voelen dan zijn liefde en vinden vreugde doordat ze nader tot Hem komen.
Ik ben een getuige van de opstanding van de Heer, net zo zeker alsof ik daar die avond met de twee discipelen in het huis op de weg naar Emmaüs was geweest. Ik weet net zo zeker dat Hij leeft als Joseph Smith dat wist toen hij de Vader en de Zoon zag in het licht van een stralende morgen in een bos in Palmyra.
Dit is de ware kerk van Jezus Christus. Alleen de priesterschapssleutels die president Thomas S. Monson bezit, ontsluiten de macht waardoor wij in gezinsverband verzegeld kunnen worden om eeuwig bij onze hemelse Vader en de Heer Jezus Christus te wonen. Op de dag des oordeels zullen wij voor de Heer staan, van aangezicht tot aangezicht. Het zal voor wie in dit leven in zijn dienst nader tot Hem zijn gekomen, een vreugdevolle aangelegenheid zijn. Het zal een vreugde zijn om de woorden te horen: ‘Wèl gedaan, gij goede en getrouwe [dienstknecht].’19 Daarvan getuig ik als getuige van de herrezen Heiland en onze Verlosser. In de naam van Jezus Christus. Amen.