2010–2019
Deze dingen weet ik
April 2013


14:12

Deze dingen weet ik

Van alles wat ik heb gelezen en gepredikt en geleerd, is de waardevolste en heiligste waarheid die ik te bieden heb mijn bijzondere getuigenis van Jezus Christus.

In 1992, na negen jaar werkzaam te zijn geweest als assistent van de Twaalf en 22 jaar als lid van de Twaalf, vierde ik mijn 68e verjaardag. Ik kreeg de drang om iets te schrijven wat ik een ‘Onvoltooide compositie’ noemde. Het eerste deel van die compositie gaat als volgt:

Ik had laatst ’s avonds een idee,

Een diepzinnige gedachte.

Die kreeg ik toen ik moe was

En op de slaap bleef wachten.

Ik had een drukke dag gehad

En overdacht mijn lot eens ernstig.

Dit ging er door me heen:

Toen ik jong was, was ik geen achtenzestig!

Ik kon lopen zonder mank te gaan;

Ik had geen pijn in mijn schouder.

Ik kon een regel na twee keer lezen

Zonder meer herhalen, maar nu ben ik ouder.

Ik kon eindeloze uren werken

En dat vrijwel zonder adem te halen.

En dingen doen die ik nu niet kan,

Deed ik toen met gemak en zonder falen.

Als ik nu terug kon in de tijd,

Als ik zou kunnen kiezen,

Dan koos ik ouderdom, geen jeugd,

Ik zou teveel verliezen.

Ik ga op mijn levenspad tevreden voort

En geef mijn jeugd op, die geweldig was.

Want wat ik kwijt zou raken als ik terugging,

Dat begrijp ik nu pas.

Tien jaar later besloot ik nog enkele regels aan dat gedicht toe te voegen:

Tien jaar zijn vervlogen, wie weet waar ze zijn?

En met al die jaren kwam ook heel veel pijn.

Een metalen heup verbeterde mijn tred;

Ik loop weer recht en dat is fijn.

Een andere plaat houdt mijn nek bijeen —

Een fantastische fabricatie!

Die heeft mijn polio weggeduwd;

Ik behoor nu tot de hard-nekkige generatie.

De tekens van de ouderdom zijn zichtbaar;

Die raak ik niet meer kwijt.

Het enige dat nog toeneemt in kracht, voorwaar,

Is mijn vergeetachtigheid.

U vraagt of ik u nog ken van vroeger?

Zeker, u bent niet veel veranderd, zoals u weet.

Maar word nu alstublieft niet boos —

Ik ben alleen vergeten hoe u heet.

Ik kan zeggen dat ik een en ander heb geleerd

Wat ik niet wilde weten.

Maar met de jaren kwamen ook kostbare waarheden

Waardoor de geest groeit die ons is toegemeten.

Van alle zegeningen die ik heb gekregen,

Zijn mij het meest dierbaar en trouw

Het gezelschap en de troost

Die ik krijg van mijn lieve vrouw.

Onze kinderen zijn allemaal goed getrouwd,

En hebben een eigen gezin

Met kinderen en kleinkinderen;

Hoe snel zijn ze niet gegroeid sinds het begin.

Ik heb mijn mening niet veranderd

Over het terugkeren naar mijn jonge jaren.

We behoren ouder te worden, want juist dan

Krijgen we kennis van het ware.

‘En wat brengt de toekomst?’ kunt u vragen.

‘Wat wordt mijn lot, dat ik niet ken?’

Ik ga gewoon door, zonder klagen.

Vraag het me weer als ik achtentachtig ben!

En vorig jaar heb ik de volgende regels toegevoegd:

De achtentachtig heb ik nu gehaald.

De jaren zijn voorbijgevlogen.

Ik liep, ik sukkelde, ik had een stok,

En nu zit ik in een rolstoel kromgebogen.

Zo nu en dan dut ik even weg,

Maar priesterschapsmacht beklijft.

Alle lichamelijke gebreken die ik heb,

Zijn niets vergeleken met het geestelijke, dat blijft.

Ik heb miljoenen kilometers gereisd

De wereld rond, steeds weer.

En met de hulp van satellieten

Doe ik het zó nog een keer.

Met volle zekerheid kan ik nu zeggen:

Ik ken en houd van de Heer.

Getuigen kan ik met hen vanouds

In de prediking van zijn heilige leer.

Ik weet dat wat Hij voelde in Getsemane

Ons begrip ver te boven gaat.

Ik weet dat Hij dat deed voor ons allemaal

En dat er voor ons geen grotere Vriend bestaat.

Ik weet dat Hij eenmaal terug zal komen

Met macht en in grote heerlijkheid.

Ik weet ook dat ik Hem weer zal zien

Aan het einde van mijn aardse proeftijd.

Aan zijn doorboorde voeten zal ik knielen,

Voelen zijn Geest, met licht omkleed.

Met fluisterende, bevende stem zal ik dan zeggen:

‘Mijn Heer, mijn God, ik weet.’1

En ik weet het!

Vanuit de achterramen in ons huis kijken we uit op een bloementuintje en een stuk bos aan een beekje. Een van de muren van het huis grenst aan de tuin en is bedekt met klimop. Vrijwel ieder jaar nestelen er wel vinken in die klimop. De nesten in de klimop zijn veilig voor de vossen en wasberen en katten die actief zijn.

Op een dag was er grote commotie in de klimop. Op het wanhopige gekwetter begonnen acht tot tien vinken uit het omliggende bos druk mee te krijsen. Ik zag al snel de reden voor alle commotie. Een slang was gedeeltelijk uit de klimop omlaag gegleden en hing net lang genoeg voor het raam zodat ik hem eruit kon trekken. De slang had twee bobbels in het midden van zijn lijf — onmiskenbaar bewijs dat hij twee jongen uit het nest had gehaald. In de vijftig jaar dat we in ons huis woonden, hadden we zoiets nog nooit gezien. Dit maakte je maar één keer mee in je leven — dat dachten we tenminste.

Een paar dagen later was er weer de nodige commotie, deze keer in de klimop die onze hondenkennel bedekte. We hoorden hetzelfde gekrijs van dezelfde vinken uit de buurt. We wisten wie er op rooftocht was. Een kleinzoon klom op de hondenkennel en haalde weer een slang tevoorschijn met de moedervogel nog stevig in zijn bek die hij in het nest had gegrepen en gedood.

Ik vroeg me af: Wat is er aan de hand? Wordt de hof van Eden weer belaagd?

Toen moest ik denken aan de waarschuwingen van de profeten. We zullen niet altijd veilig zijn voor de invloed van de tegenstander, zelfs niet in ons eigen huis. We moeten onze jongen beschermen.

We leven in een zeer gevaarlijke wereld die het op de geestelijkste dingen heeft gemunt. Het gezin, de basiseenheid in tijd en eeuwigheid, wordt door zichtbare en onzichtbare krachten aangevallen. De tegenstander is actief. Hij is er op uit om onheil te stichten. Als hij het gezin kan aantasten en vernietigen, is zijn missie geslaagd.

Heiligen der laatste dagen beseffen het allesovertreffende belang van het gezin en streven ernaar zo te leven dat de tegenstander ons huis niet kan binnensluipen. We vinden veiligheid en beschutting voor onszelf en onze kinderen door ons aan de verbonden te houden die we hebben gesloten, en door de gewone daden van gehoorzaamheid die van de volgelingen van Christus worden verwacht.

Jesaja heeft gezegd: ‘En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid.’2

Die vrede wordt ook beloofd in de openbaringen waarin de Heer verklaart: ‘Indien gij voorbereid zijt, zult gij niet vrezen.’3

De formidabele macht van het priesterschap is ons gegeven om ons huis en de bewoners ervan te beschermen. De vader heeft het gezag en de plicht om zijn kinderen te onderwijzen en te zegenen, en ze de verordeningen van het evangelie te verschaffen en alle verdere priesterschapsbescherming die nodig is. Hij dient de moeder liefde en trouw en eer te bewijzen zodat hun kinderen die liefde kunnen zien.

Ik ben gaan beseffen dat geloof een werkelijke macht is, niet slechts vrome woorden. Er is maar weinig dat krachtiger is dan de gelovige gebeden van een rechtschapen moeder.

Onderricht uzelf en uw gezin in de gave van de Heilige Geest en de verzoening van Jezus Christus. Het belangrijkste eeuwige werk dat u ooit zult verrichten, ligt binnen de muren van uw eigen huis.

Wij weten dat we geestkinderen van hemelse Ouders zijn, hier op aarde om ons sterfelijke lichaam te ontvangen en beproefd te worden. Wij die een lichaam bezitten, hebben macht over hen die dat niet bezitten.4 Wij zijn vrij om naar eigen inzicht te kiezen en te handelen, maar wij zijn niet vrij om de gevolgen van onze keuzes te kiezen. Die komen zoals ze komen.

Keuzevrijheid wordt in de Schriften als ‘morele keuzevrijheid’ gedefinieerd, wat betekent dat we kunnen kiezen tussen goed en kwaad. De tegenstander probeert ons te verleiden om onze morele keuzevrijheid verkeerd te gebruiken.

In de Schriften staat ‘dat eenieder in leer en beginsel met betrekking tot de toekomst zal kunnen handelen volgens de morele keuzevrijheid die Ik hem heb gegeven, opdat eenieder op de dag des oordeels rekenschap verschuldigd zal zijn van zijn eigen zonden.’5

Alma verklaarde dat ‘de Heer […] de zonde niet met de geringste mate van toelating [kan] aanschouwen’.6 Om dat te begrijpen, moeten we de zonde en de zondaar van elkaar scheiden.

Toen men bijvoorbeeld eens een vrouw voor de Heiland bracht die, onmiskenbaar schuldig, op overspel betrapt was, deed Hij de kwestie met enkele woorden af: ‘Ga heen, zondig van nu af niet meer!’7 Dat is de geest van zijn bediening.

Verdraagzaamheid is een deugd, maar kan net als elke deugd die te ver wordt doorgevoerd, een ondeugd worden. We moeten oppassen voor de ‘val van verdraagzaamheid’, zodat we er niet in verstrikt raken. De vrije moraal als gevolg van de steeds slappere wetgeving van het land om gelegaliseerde onzedelijkheid te tolereren, neemt de ernstige geestelijke gevolgen die voortvloeien uit de schending van Gods wet van kuisheid geenszins weg.

Iedereen wordt geboren met het licht van Christus, een leidende invloed waardoor ieder mens goed van kwaad kan onderscheiden. Wat we met dat licht doen en hoe we reageren op die ingevingen om rechtschapen te leven, maakt deel uit van onze aardse proeftijd.

‘Want zie, de Geest van Christus wordt aan ieder mens gegeven, opdat hij goed van kwaad zal kunnen onderscheiden; welnu, ik toon u de wijze van oordelen; want alles wat uitnodigt om goed te doen en overreedt om in Christus te geloven, wordt door de macht en gave van Christus uitgezonden; daarom kunt gij met volmaakte kennis weten dat het van God is.’8

Ieder van ons moet paraat blijven om gehoor te geven aan de inspiratie en de ingevingen van de Heilige Geest. De Heer kan zuivere intelligentie in ons verstand gieten om ons iets te laten weten, leiding te geven, iets te leren en ons te waarschuwen. Iedere zoon of dochter van God kan de dingen die hij of zij moet weten onmiddellijk weten. Leer om inspiratie en openbaring te ontvangen en ernaar te handelen.

Van alles wat ik heb gelezen en gepredikt en geleerd, is de waardevolste en heiligste waarheid die ik te bieden heb mijn bijzondere getuigenis van Jezus Christus. Hij leeft. Ik weet dat Hij leeft. Ik ben zijn getuige. En van Hem kan ik getuigen. Hij is onze Heiland, onze Verlosser. Daar ben ik zeker van. Daar getuig ik van in de naam van Jezus Christus. Amen.