2010–2019
Verlossing
April 2013


15:21

Verlossing

Als we Christus volgen, streven we ernaar om deel te nemen aan zijn verlossingswerk en dat te bevorderen.

In de koloniale tijd was er in Amerika grote behoefte aan arbeidskrachten. In de achttiende en vroeg negentiende eeuw werden er arbeidsmigranten geronseld in Groot-Brittannië, Duitsland en andere Europese landen, maar velen die daartoe bereid waren, konden de reis niet betalen. Het was niet ongebruikelijk dat zulke mensen op basis van een ruilovereenkomst reisden, met de belofte dat ze na hun aankomst gedurende een bepaalde periode zonder loon zouden werken als betaling voor hun overtocht. Anderen kwamen over met de belofte dat familieleden die al in Amerika waren hun ticket bij hun aankomst zouden betalen, maar als dat niet gebeurde dan moesten de nieuwkomers hun kosten alsnog met onbetaalde arbeid afbetalen. De term die men gebruikte om deze migranten aan te duiden, was ‘aflossers’. Zij moesten de kosten van hun overtocht aflossen — in zekere zin hun vrijheid afkopen — met hun arbeid.1

Een van de voornaamste titels van Jezus Christus die zijn rol beschrijft, is Verlosser. Zoals ik aangaf in mijn uitleg over immigranten die ‘aflossers’ werden genoemd, betekent het woord aflossen, net zoals inlossen of verlossen, een verplichting of schuld afbetalen. Verlossen of inlossen kan ook redden of bevrijden door het betalen van een borg betekenen. Als iemand een fout begaat en die dan herstelt of goedmaakt, zeggen we dat hij zichzelf heeft verlost. Al die betekenissen geven verschillende facetten van de grote verlossing door de verzoening van Jezus Christus aan, die volgens het woordenboek inhoudt: ‘vrijmaking uit de macht van zonde en dood.’2

Jezus’ verlossingsdaad bestaat uit twee delen. Ten eerste verzoent zij Adams overtreding en de daaruit voortvloeiende val van de mens; zij doet daarmee de zogeheten directe gevolgen van de val — de lichamelijke en geestelijke dood — teniet. De lichamelijk dood is ons bekend; de geestelijke dood is de verbanning uit Gods woning. In de woorden van Paulus: ‘Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’ (1 Korintiërs 15:22). Deze verlossing van de lichamelijke en geestelijke dood geldt voor alle mensen en kent geen voorwaarden.3

Het tweede aspect van het zoenoffer van de Heiland is de verlossing van de zogeheten indirecte gevolgen van de val — onze eigen zonden in tegenstelling tot Adams overtreding. Als gevolg van de val zijn we geboren in een sterfelijke wereld waar zonde — dat wil zeggen ongehoorzaamheid aan goddelijke wetten — alom tegenwoordig is. De Heer doelt op ons allen als Hij zegt:

‘Wanneer zij beginnen op te groeien, [ontstaat] ook de zonde in hun hart, en zij smaken het bittere, opdat zij het goede weten te waarderen.

‘Het is hun gegeven goed van kwaad te onderscheiden; daarom kunnen zij naar eigen believen handelen’ (Mozes 6:55–56).

Omdat wij zelf verantwoordelijk zijn en zelf keuzen doen, is de verlossing van onze eigen zonden voorwaardelijk — zij hangt af van bekering, wat wil zeggen: belijden en verzaken van zonden, en daarna een goed leven leiden (zie Leer en Verbonden 58:43). ‘Welnu’, gebiedt de Heer, ‘leer dit uw kinderen: dat alle mensen overal zich moeten bekeren, anders kunnen zij geenszins het koninkrijk Gods beërven, want niets wat onrein is, kan in zijn tegenwoordigheid wonen’ (Mozes 6:57).

Jezus’ lijden in Getsemane en zijn kwelling aan het kruis verlossen ons van zonde, doordat zij de eisen die de gerechtigheid aan ons stelt, inlossen. Hij schenkt genade en verleent gratie aan wie zich bekeren. De verzoening lost ook de schuld in die de gerechtigheid bij ons heeft door ons te genezen van en te compenseren voor alle leed dat we onschuldig ondergaan. ‘Want zie, Hij doorstaat de pijnen van alle mensen, ja, de pijnen van ieder levend schepsel, van zowel mannen als vrouwen als kinderen die behoren tot het geslacht van Adam’ (2 Nephi 9:21; zie ook Alma 7:11–12).4

Als we Christus volgen, streven we ernaar om deel te nemen aan zijn verlossingswerk en dat te bevorderen. De grootste dienst die we anderen in dit leven kunnen bewijzen is hen, beginnend bij onze eigen familie, door geloof en bekering tot Christus te brengen, zodat zij zijn verlossing ervaren — vrede en vreugde in dit leven, en onsterfelijkheid en eeuwig leven in de komende wereld. Het werk van onze zendelingen is een prachtige uiting van de verlossende liefde van de Heer. Als zijn bevoegde afgezanten bieden zij de weergaloze zegeningen aan van geloof in Jezus Christus, bekering, de doop en de gave van de Heilige Geest, die de deur naar geestelijke wedergeboorte en verlossing openen.

Wij kunnen de Heer ook meehelpen met zijn verlossing van hen die overleden zijn. ‘Ik zag dat de getrouwe ouderlingen uit deze bedeling, wanneer zij het sterfelijke leven verlaten, hun arbeid van de prediking van het evangelie van bekering en van verlossing, door middel van het offer van de eniggeboren Zoon van God, voortzetten onder hen die zich in de duisternis bevinden en in de slavernij der zonde in de grote wereld van de geesten der doden’ (Leer en Verbonden 138:57). Door de plaatsvervangende riten die wij hun in de tempels van God aanbieden, kunnen zelfs zij die in de ketenen der zonde zijn gestorven, worden bevrijd.5

Hoewel de meeste aspecten van verlossing met bekering en vergeving te maken hebben, is er ook een belangrijk tijdelijk aspect aan. Van Jezus werd gezegd dat Hij weldoende rondging (zie Handelingen 10:38), wat inhield dat hij de zieken en zwakken genas, de hongerige menigten van voedsel voorzag en in een betere leefwijze onderwees. ‘De Zoon des Mensen [is] niet gekomen om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Matteüs 20:28). Dus mogen wij door de invloed van de Heilige Geest weldoende rondgaan volgens het verlossende patroon van de Meester.

Dit verlossingswerk betekent mensen helpen met hun problemen. Het betekent bevriend raken met de armen en de zwakken, lijden verlichten, onrecht rechtzetten, de waarheid verdedigen, de opkomende generatie versterken en thuis veiligheid en geluk bewerkstelligen. Ons verlossingswerk op aarde heeft vaak te maken met anderen helpen groeien, zodat ze hun rechtvaardige dromen en wensen kunnen verwezenlijken.

Een voorbeeld uit Victor Hugo’s roman Les Misérables, hoewel fictie, heeft mij altijd geraakt en geïnspireerd. In het begin van het verhaal verschaft bisschop Bienvenu eten en een slaapplaats aan de dakloze Jean Valjean, die na negentien jaar in de gevangenis te hebben gezeten voor het stelen van een brood om de hongerige kinderen van zijn zus te voeden, was vrijgelaten. Verhard en verbitterd beloont Valjean de goedheid van bisschop Bienvenu met het stelen van zijn zilver. Als hij later door de gendarmerie wordt aangehouden, liegt Valjean en beweert dat het zilver een geschenk aan hem was. De gendarmerie sleept hem terug naar het huis van de bisschop en bisschop Bienvenu bevestigt zijn verhaal tot Valjeans grote verrassing, en zegt ter wille van nog meer overtuigingskracht: ‘Maar, ik had je de zilveren kaarsenkandelaars ook gegeven, want die zouden tweehonderd frank opleveren. Waarom heb je die niet meegenomen samen met de borden?’ […]

De bisschop liep op hem toe en zei met zachte stem:

‘Vergeet niet, vergeet nooit, dat je me hebt beloofd dit zilver te gebruiken om een eerlijk mens te worden.’

Jean Valjean kon zich die belofte helemaal niet herinneren en was verbijsterd. De bisschop […] ging plechtig verder:

‘Jean Valjean, mijn broeder, je behoort het kwaad niet meer toe, maar het goede. Ik koop jouw ziel voor je. Ik ruk hem weg van duistere gedachten en van de geest van verderf, en ik geef hem aan God!’

En Jean Valjean werd een nieuw mens, een eerlijk man en een weldoener voor velen. De rest van zijn leven bewaarde hij de twee zilveren kandelaren om hem eraan te herinneren dat zijn ziel voor God was verlost.6

Sommige vormen van verlossing ontstaan door gezamenlijke inspanningen. Dat is een van de redenen waarom de Heiland een kerk heeft gesticht. Doordat we in quorums en hulporganisaties, in ringen, wijken en gemeenten georganiseerd zijn, kunnen we niet alleen elkaar onderwijzen en aanmoedigen in het evangelie, maar we kunnen ook mensen in beweging brengen en bronnen aanboren om bij noodtoestanden te helpen. Mensen die alleen of ad hoc in een groep werken, kunnen niet altijd de middelen verschaffen die nodig zijn om moeilijkheden op grote schaal aan te pakken. Als volgelingen van Jezus Christus zijn wij een gemeenschap van heiligen, die georganiseerd de noden van medeheiligen helpen lenigen, alsook van zoveel anderen op aarde.

Vanwege ons welzijnswerk van het afgelopen jaar kregen 890 duizend mensen in 36 landen schoon water, kregen 70 duizend mensen in 57 landen een rolstoel, kunnen 75 duizend mensen in 25 landen beter zien en hebben mensen in 52 landen na een natuurramp noodhulp ontvangen. In samenwerking met anderen heeft de kerk geholpen om acht miljoen kinderen te vaccineren en Syriërs in vluchtelingenkampen in Turkije, Libanon en Jordanië van de eerste levensbehoeften te voorzien. Daarnaast hebben behoeftige leden van de kerk in 2012 ruim miljoenen dollars aan vastengaven en andere ondersteuning ontvangen. Dank u wel voor uw gulheid.

En dan hebben het we nog niet gehad over de talloze individuele daden van vriendelijkheid en steun — gaven van voedsel, kleding, geld, zorg en duizenden andere vormen van troost en medeleven — waarmee wij deelhebben aan het christelijke werk van verlossing. Als jongen was ik getuige van wat mijn moeder deed om een behoeftige vrouw te verlossen. Jaren geleden, toen haar kinderen nog klein waren, onderging mijn moeder een zware operatie die ze nauwelijks overleefde en waardoor ze een jaar lang grotendeels aan bed gekluisterd was. In die tijd hielpen familieleden en wijkleden mijn moeder en ons gezin. De ZHV-presidente, zuster Abraham, raadde mijn ouders aan om een vrouw in de wijk die dringend werk nodig had, in te huren als extra hulp. Ik zal vandaag de fictieve namen Sara en Annie gebruiken om deze vrouw en haar dochter aan te duiden. Dit is het verslag van mijn moeder:

‘Ik zie het nog voor me alsof het gisteren was. Daar lag ik in bed en zuster Abraham bracht Sara naar de deur van mijn slaapkamer. De moed zonk mij in de schoenen. Daar stond de onaantrekkelijkste persoon die ik ooit had gezien — zo mager, onverzorgd, met ongekamd haar, hangende schouders en met de blik naar de vloer gericht. Ze droeg een oude jurk die vier maten te groot was. Ze keek niet op en sprak zo zacht dat ik haar niet kon verstaan. Er stond een meisje van ongeveer drie achter haar weggekropen. Wat ter wereld moest ik met dit schepsel? Toen ze de kamer verlieten, huilde ik onophoudelijk. Ik had hulp nodig, geen extra problemen. Zuster Abraham bleef een poosje bij haar en al gauw brachten ze het huis op orde en maakten een paar goede maaltijden klaar. Zuster Abraham vroeg me om het een paar dagen te proberen en [zei] dat deze jonge vrouw het echt moeilijk had en hulp nodig had.

‘Toen Sara de volgende ochtend kwam, kreeg ik haar eindelijk zover dat ze naar mijn bed toekwam en ik haar kon verstaan. Ze vroeg wat ze voor me kon doen. Dat vertelde ik haar en zei toen: “Maar het belangrijkste zijn mijn jongens. Breng tijd met ze door, lees ze voor — ze zijn belangrijker dan het huis.” Ze was een goede kok, hield het huis schoon, deed de was en was aardig voor de jongens.

‘In de loop van de week hoorde ik Sara’s verhaal. Omdat ze een slecht gehoor had, ging het niet goed op school en stopte ze er uiteindelijk mee. Ze trouwde jong met een losbandige man. Annie werd geboren en werd Sara’s bron van geluk. Op een winternacht kwam haar man dronken thuis, dwong Sara en Annie in hun pyjama’s in de auto te stappen en zette ze er toen ergens langs de snelweg uit. Ze zagen hem nooit meer terug. Blootsvoets en ijskoud liepen Sara en Annie een aantal kilometers naar het huis van haar moeder. Haar moeder vond het goed dat ze bleven als ze zou schoonmaken, koken en voor haar tienerbroertje en -zusje zou zorgen.

‘We namen Sara mee naar een oorarts en ze kreeg een gehoorapparaat. We haalden haar over om volwassenenonderwijs te volgen en ze haalde haar middelbare-schooldiploma. Ze ging naar een avondschool, studeerde af en werd leerkracht in het speciaal onderwijs. Ze kocht een huisje. Annie trouwde in de tempel en kreeg twee kinderen. Uiteindelijk onderging Sara enkele operaties aan haar oren en kon daarna goed horen. Jaren later ging ze met pensioen en vervulde een zending. […] Sara bedankte ons vaak en zei dat ze veel van mij geleerd had, vooral toen ik haar verteld had dat mijn zoons belangrijker waren dan het huis. Ze zei dat ze daardoor ook zo met Annie omging. […] Sara is een heel bijzondere vrouw.’

Als discipelen van Jezus Christus moeten we doen wat we kunnen om anderen te verlossen van lijden en lasten. Let wel, ons grootste verlossende dienstbetoon zal zijn hen tot Christus te leiden. Zonder zijn verlossing van de dood en van zonde hebben we slechts een evangelie van sociale gerechtigheid. Daarmee verschaffen we wellicht wat hulp en verzoening voor het heden, maar daarin schuilt geen macht om volmaakte gerechtigheid en oneindige genade van de hemel te ontvangen. De ultieme verlossing is alleen in Jezus Christus. Ik erken Hem nederig en dankbaar als de Verlosser. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. ‘Aflosser’: zelfstandig naamwoord, afgeleid van het werkwoord ‘aflossen’. Zie Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, lemma ‘aflossen’.

  2. Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, lemma ‘verlossing’.

  3. ‘De Zoon van God [heeft] verzoening gedaan voor de oorspronkelijke schuld, waardoor de zonden van de ouders niet op het hoofd van de kinderen kunnen neerkomen, want zij zijn rein vanaf de grondlegging der wereld’ (Mozes 6:54). Als gevolg van Christus’ verlossing overwint iedereen het graf en wordt iedereen tot onsterfelijkheid opgewekt. Tevens overwint iedereen de geestelijke dood doordat wij in de tegenwoordigheid van God worden teruggebracht om te worden geoordeeld. Jezus heeft gezegd: ‘Evenals Ik door de mensen was verhoogd, [zouden] ook de mensen worden verhoogd door de Vader, om voor Mij te staan, om naar hun werken te worden geoordeeld, hetzij die goed, hetzij die kwaad zijn’ (3 Nephi 27:14). Wie van zonde gereinigd zijn, blijven bij God in het hemelse koninkrijk, maar wie zich niet hebben bekeerd en onrein zijn, kunnen niet bij een heilige God wonen, en zij moeten na het oordeel vertrekken en daardoor opnieuw de geestelijke dood ondergaan. Dat wordt soms de tweede dood of de geestelijke dood een tweede keer ondergaan genoemd. (Zie Helaman 14:15–18.)

  4. Als er in de Schriften staat dat sommigen geen baat hebben bij de verlossing, dan wordt gedoeld op onze zonden: ‘De goddelozen [blijven] alsof er geen verlossing was teweeggebracht, uitgezonderd de verbreking van de banden des doods’ (Alma 11:41). ‘Hij die geen geloof tot bekering oefent [is] aan de gehele wet van de eisen der gerechtigheid […] blootgesteld; daarom is het grote en eeuwige verlossingsplan alleen van kracht voor hem die geloof tot bekering heeft’ (Alma 34:16). Als iemand de verzoening van de Heiland verwerpt, dan moet hij zelf zijn schuld aan de gerechtigheid inlossen. Jezus heeft gezegd: ‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren; maar als zij zich niet bekeren, moeten zij lijden zoals Ik’ (Leer en Verbonden 19:16–17). Het lijden voor zonden door iemand die niet verlost is, wordt de hel genoemd. Het betekent dat men onderworpen is aan de duivel en dit wordt met Schriftuurlijke metaforen beschreven als in ketenen of in een poel van vuur en zwavel verkeren. Lehi smeekte zijn zoons om Christus’ verlossing te kiezen ‘en niet de eeuwige dood, naar de wil van het vlees en het daarin schuilgaande kwaad, hetgeen de geest van de duivel macht geeft om u gevangen te nemen, om u omlaag te trekken naar de hel, teneinde in zijn eigen koninkrijk over u te regeren’ (2 Nephi 2:29). Niettemin heeft de hel, vanwege de verzoening van Jezus Christus, een einde en zij die dit door moeten maken, zullen ‘van de duivel worden verlost [in] de laatste opstanding’ (Leer en Verbonden 76:85). De relatief weinige ‘zonen des verderfs’ zijn ‘de enigen over wie de tweede dood enige macht zal hebben; ja, voorwaar, de enigen die niet zullen worden verlost in de bestemde tijd des Heren, na zijn verbolgenheid te hebben ondergaan’ (Leer en Verbonden 76:32, 37–38).

  5. Joseph Smith jubelde: ‘Laten de doden gezangen van eeuwige lofprijzing aanheffen voor koning Immanuël, die datgene heeft verordonneerd, vóór de wereld bestond, wat ons in staat zou stellen hen uit hun gevangenis te verlossen; want de gevangenen zullen vrijgelaten worden’ (Leer en Verbonden 128:22).

  6. Zie Victor Hugo, Les Misérables (1992), pp. 91–92.