Vervolg geven
We kunnen constanter tot het zendingswerk bijdragen door onze angst door echt geloof te vervangen.
In september is het 64 jaar geleden dat ik van mijn zending in Engeland terugkwam. Drie dagen na mijn thuiskomst ging ik met een vriend naar een dansavond aan de University of Utah. Hij zei dat hij een mooie tweedejaarsstudente kende, genaamd Barbara Bowen, en vond dat ik haar moest leren kennen. Hij bracht haar naar me toe, stelde ons aan elkaar voor en we begonnen te dansen.
Helaas was dit een ‘wisseldansavond’. Dat betekende dat je met een meisje danste tot iemand anders je aftikte. Barbara was erg opgewekt en populair en ik heb minder dan een minuut met haar kunnen dansen vóór een andere jonge man mij aftikte.
Dat vond ik gewoon onaanvaardbaar. Op zending had ik geleerd hoe belangrijk het is om vervolg aan iets te geven. Dus vroeg ik haar telefoonnummer en belde haar de daaropvolgende dag op om haar mee uit te vragen, maar ze had het druk met haar opleiding en andere sociale verplichtingen. Gelukkig had ik op zending geleerd om zelfs bij ontmoediging te volharden en ik kon uiteindelijk een date met haar regelen. En die date leidde tot meerdere dates. Op de een of andere manier heb ik haar tijdens die dates kunnen overtuigen dat ik de enige ware en levende teruggekeerde zendeling was — voor haar alleszins. Nu, 64 jaar later, zijn zeven kinderen en vele klein- en achterkleinkinderen het levende bewijs van de belangrijke waarheid dat we zonder voortdurend en aanhoudend vervolg te geven, onze boodschap, hoe goed die ook is, misschien nooit zullen geven.
Daarom heb ik wellicht de duidelijke ingeving gekregen om vandaag een vervolg aan twee van mijn eerdere conferentieboodschappen te geven.
In de oktoberconferentie in 2011 verzocht ik u deze belangrijke uitspraak van de Heer indachtig te zijn: ‘Want aldus zal mijn kerk in de laatste dagen heten, ja, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.’1
Met die woorden maakt de Heer duidelijk dat dit niet alleen de formele naam is, maar ook hoe we zijn kerk moeten noemen. Gezien zijn duidelijke uitspraak, dienen we dus geen andere namen, zoals de ‘mormoonse kerk’, te gebruiken.
De term mormoon kan in bepaalde situaties gebruikt worden als verwijzing naar de leden van de kerk, zoals de mormoonse pioniers, of naar organisaties zoals het Mormoons Tabernakelkoor. De leden van de kerk staan bekend als de mormonen, en in onze omgang met niet-leden kunnen we onszelf mormonen noemen als we ook de volledige naam van de kerk vermelden.
Als de leden de juiste naam van de kerk samen met het woord mormoon gebruiken, benadrukt dit dat we christenen zijn, leden van de kerk van de Heiland.
Broeders en zusters, laten we de gewoonte ontwikkelen om steeds duidelijk te maken dat we lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen zijn.
De tweede boodschap waar ik u aan wil herinneren, is mijn toespraak in de afgelopen algemene conferentie, waarin ik de leden aanspoorde om te bidden om leiding bij het zoeken van ten minste één persoon die ze vóór Kerstmis konden uitnodigen om meer te weten te komen over het herstelde evangelie. Veel leden hebben me verteld over de bijzondere ervaringen die ze hadden toen ze de Heer om gelegenheden tot zendingswerk vroegen.
Een zekere teruggekeerde zendeling bad bijvoorbeeld specifiek om naar ‘die ene’ geleid te worden die hij kon bereiken. Hij kreeg de naam van een vroegere medestudente aan de universiteit in gedachten. Hij nam op Facebook contact met haar op en kwam te weten dat ze om een doel en zin in haar leven gebeden had. Toen ze op zoek was naar de waarheid bleef hij haar steunen, en in december liet ze zich dopen.
Ik heb over veel andere uitnodigingen gehoord, maar slechts enkele mensen hebben er vervolg aan gegeven, zoals deze broeder.
Ik vind het heel belangrijk om ergens vervolg aan te geven. In de leidraad voor zendelingen Predik mijn evangelie staat: ‘Iemand aanmoedigen om een toezegging te doen zonder hem daar later aan te herinneren, is hetzelfde als aan een reis beginnen zonder die af te maken of een kaartje voor een concert te kopen zonder naar het theater te gaan. Zonder de handeling is de toezegging waardeloos.’2
Predik mijn evangelie leert ons dat we niet alleen moeten uitnodigen, maar mensen er ook aan moeten herinneren. Dat boek omschrijft zendingswerk als ‘anderen [uitnodigen] tot Christus te komen door ertoe bij te dragen dat zij het herstelde evangelie aanvaarden — door geloof in Jezus Christus en zijn verzoening, bekering, de doop, de gave van de Heilige Geest en volharding tot het einde.’3
Uitnodigen maakt zeker deel uit van het proces. Maar merk op dat zendingswerk voor leden veel meer inhoudt dan mensen eenvoudigweg uitnodigen om naar de zendelingen te luisteren. Het houdt ook in dat we de zendelingen bijstaan in het opwekken van geloof, aansporen tot bekering, voorbereiden op verbonden en volharden tot het einde.
In het boek Handelingen staat een voorbeeld van ergens een vervolg aan geven:
‘Petrus nu en Johannes gingen op naar de tempel. […]
‘En een man, die verlamd was van de schoot zijner moeder aan, zodat hij gedragen moest worden, zetten zij dagelijks bij de poort van de tempel, genaamd de Schone, om een aalmoes te vragen van de tempelgangers.
‘Toen deze zag, dat Petrus en Johannes de tempel zouden binnengaan, verzocht hij om een aalmoes.
‘En Petrus zag hem scherp aan, met Johannes, en zeide: Zie naar ons.
‘En hij hield zijn blik op hen gevestigd in de verwachting iets van hen te ontvangen.
‘Maar Petrus zeide: Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel!’
Is dat geen krachtige uitnodiging van een dienstknecht van de Heer? Maar daar hield Petrus het niet bij. Er staat geschreven: ‘En hij greep hem bij de rechterhanden richtte hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels stevig,
‘en hij sprong op en stond en liep heen en weer en hij ging met hen de tempel binnen, lopende en springende en God lovende.’4
Met andere woorden: Petrus gebruikte niet alleen het priesterschap om de man tot wandelen uit te nodigen. Hij gaf er ook een vervolg aan door de man de hand te reiken, hem op te richten en met hem de tempel binnen te gaan.
In de geest van het voorbeeld van Petrus wil ik voorstellen dat we constanter tot het zendingswerk bijdragen door onze angst door echt geloof te vervangen en ten minste elk kwartaal — vier keer per jaar — iemand uit te nodigen om de lessen van de zendelingen te volgen. Zij zijn voorbereid om met de Geest te onderwijzen, met oprechte inspiratie van de Heer. Samen kunnen we vervolg aan onze uitnodigingen geven, anderen de hand reiken, hen oprichten en hen begeleiden op hun geestelijke tocht.
Ik raad alle leden aan, ongeacht uw roeping of mate van activiteit in de kerk, om ter ondersteuning een exemplaar van Predik mijn evangelie in huis te halen. Het is bij het distributiecentrum en online verkrijgbaar. De online versie kan gratis worden gelezen of gedownload. Het is een leidraad voor zendingswerk, en dus een leidraad voor ons allen. Lees erin, bestudeer het en pas dan toe wat u leert om te begrijpen hoe u zielen door middel van uitnodiging en vervolg tot Christus kunt brengen. President Thomas S. Monson heeft gezegd: ‘De tijd is nu aangebroken voor de leden en zendelingen om de handen ineen te slaan en in de wijngaard van de Heer te werken en zielen tot Hem te brengen.’5
Jezus Christus heeft zijn discipelen het volgende onderwezen:
‘De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig.
‘Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst.’6
De Heer heeft dat gebed in deze tijd verhoord met het grootste aantal voltijdzendelingen ooit. Met deze nieuwe golf getrouwe arbeiders geeft de Heer ons een nieuwe kans om Hem bij het oogsten van zielen bij te staan.
Er zijn praktische manieren waarop we als lid onze geweldige zendelingen kunnen helpen en steunen. U kunt de zendelingen bijvoorbeeld vertellen dat u Predik mijn evangelie aan het bestuderen bent en hun vragen om u te tonen wat zij bij hun studie leren. Als u ervaringen aan elkaar vertelt, vergroot dat het vertrouwen tussen de leden en voltijdzendelingen. De Heer heeft geboden:
‘Maar opdat ieder mens zou kunnen spreken in de naam van God, de Heer, ja, de Heiland der wereld.’7
En ‘Zie, Ik heb u uitgezonden om te getuigen en de mensen te waarschuwen, en het betaamt eenieder die gewaarschuwd is zijn naaste te waarschuwen.’8
Broeders en zusters, kunt u zich voorstellen wat er gebeurt als familieleden en vrienden de zaken die ze uit Predik mijn evangelie leren in de brieven en e-mails aan hun voltijdzendelingen zetten? Kunt u zich voorstellen wat een zegening het is voor gezinsleden om te weten en beter te begrijpen wat hun zoon of dochter op zending studeert en onderwijst? En kunt u zich voorstellen hoe we individueel en collectief met verzoenende genade gezegend zullen worden volgens de belofte van de Heiland aan allen die hun getuigenis geven als ze anderen uitnodigen om tot Hem te komen — en er dan een vervolg aan geven?
De Heer heeft tot de profeet Joseph Smith gezegd: ‘Niettemin zijt gij gezegend, want het getuigenis dat gij hebt gegeven is in de hemel opgetekend om door de engelen te worden aanschouwd; en zij verheugen zich over u, en uw zonden zijn u vergeven.’9
‘Want Ik zal u uw zonden vergeven met dit gebod: dat u standvastig blijft […] bij het getuigen tot de gehele wereld van die dingen die u worden medegedeeld.’10
Als wij een vervolg geven, laat de Heer ons niet in de steek. Ik heb de onbeschrijfelijke vreugde gezien die leden in de hele wereld ervaren als ze vanuit hun getuigenis mensen uitnodigen en er een vervolg aan geven. Onlangs bezocht ik Argentinië, waar ik de leden aanspoorde om vóór deze algemene conferentie iemand uit te nodigen om mee naar de kerk te komen. De achtjarige Joshua luisterde en nodigde zijn beste vriend en diens gezinsleden uit voor de open dag van hun wijk in Buenos Aires. Ik wil u een brief over Joshua’s uitnodiging en vervolg voorlezen die ik net ontvangen heb:
‘[Joshua] liep om de haverklap naar de poort om te kijken of ze er al waren. Hij zei dat hij zeker wist dat ze zouden [komen].
‘Het werd later en Joshua’s vriend was er nog steeds niet, maar Joshua liet de moed niet zakken. Hij bleef maar naar de poort kijken. Het was al tijd om op te ruimen toen Joshua opeens op en neer begon te springen terwijl hij riep: ‘Ze zijn er! Ze zijn er!’ Ik keek op en zag een heel gezin naderen. Joshua liep naar buiten om hen te begroeten en omhelsde zijn vriend. Ze kwamen allemaal naar binnen en leken de open dag erg leuk te vinden. Ze namen wat brochures mee en besteedden veel tijd aan het leggen van nieuwe contacten. Het was geweldig om het geloof van deze kleine jongen te zien en te beseffen dat jeugdwerkkinderen ook zendelingen kunnen zijn.’11
Ik getuig dat als we samenwerken, die ene zoeken, uitnodigen en met vertrouwen en geloof een vervolg geven, de Heer ons zal toelachen en honderdduizenden kinderen van God zin en vrede in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen zullen vinden. Moge de Heer ons zegenen bij onze inspanningen om het heilswerk te bespoedigen. Dat is mijn gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.