‘Waar zijn de mensen die ik zal dopen?’, Verhalen uit de hele wereld: België (2022)
‘Waar zijn de mensen die ik zal dopen?’, Verhalen uit de hele wereld: België
‘Waar zijn de mensen die ik zal dopen?’
In 1851 en 1868 deden zendelingen uit de zendingsgebieden in respectievelijk Frankrijk en Zwitserland tevergeefse pogingen om in België te prediken. Aan het eind van 1868 reisde de Zwitserse zendeling Octave Ursenbach naar Antwerpen en Luik, waar hij veel brochures uitdeelde, maar geen succes had. Na slechts twee maanden stuurde Ursenbach meerdere verzoeken naar zijn zendingspresident om naar Zwitserland terug te mogen keren, omdat hij ‘in België niets goeds tot stand kon brengen’. Ursenbachs verzoek werd al gauw ingewilligd en er werden twintig jaar lang geen zendelingen meer gestuurd.
In september 1888 was Mischa Markow, een ijverige jonge zendeling die de opdracht had gekregen om het evangelie te prediken waar men naar hem wilde luisteren, van zijn huis in Constantinopel naar Londen gereisd. Platzak en vastbesloten om naar huis te varen, kreeg Markow de geestelijke ingeving om aan boord van een ander schip te gaan. Eenmaal aan boord, ontdekte hij dat hij op weg naar Antwerpen was. Toen hij in de onbekende stad aankwam, bad hij om leiding. ‘Waar zijn de mensen die ik zal dopen?’ vroeg hij.
Markow ging even op een bankje in het park zitten en werd al snel door Karl Beckhaus benaderd. ‘U bent duidelijk een vreemdeling’, zei Beckhaus. ‘Waar komt u vandaan?’
Toen Beckhaus vernam dat Markow Servisch was, vroeg hij of de man ook katholiek was. ‘Ik ben een ouderling van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen’, verklaarde Markow stoutmoedig. Terwijl de zon onderging, begon Markow het herstelde evangelie aan Beckhaus te ontvouwen, die Markow uitnodigde om thuis tot zijn gezin te prediken.
Die nacht droomde Henrietta Esselmann, de vrouw van Beckhaus, over een man die haar het evangelie van Christus zou brengen. Toen ze Markow de volgende middag haar huis zag naderen, herkende ze hem. ‘Ik heb deze heer in een visioen gezien’, zei ze tegen haar dochter. ‘Ik geloof hij een dienstknecht van God is.’ Henrietta en haar kinderen namen het evangelie gretig aan en wilden zich laten dopen. Beckhaus was daar echter fel tegen gekant en probeerde de plaatselijke overheid en godsdienstige leiders op te hitsen. Maar hij kon Esselmann niet op andere gedachten brengen. ‘Mijn kinderen en ik […] geloven’, zei ze tegen Markow. ‘Als u mij en mijn kinderen niet doopt, [rusten onze] zonden op uw hoofd.’
Op 17 oktober 1888 lieten Esselmann en haar 16-jarige zoon, Frederick Pieper, zich dopen. Beckhaus, die een verandering van hart onderging, liet zich met de rest van hun kinderen in de daaropvolgende twee weken dopen. Esselmann schreef meteen brieven aan haar familie en vrienden om hun het goede nieuws over haar bekering en het herstelde evangelie te verkondigen. Markow stuurde brieven naar het zendingsgebied in Zwitserland, waarin hij zijn succesverhaal vertelde en meldde dat bijna tachtig mensen interesse hadden. Kort daarop kwamen er drie extra zendelingen aan.
Ondanks Markows optimisme groeide de kerk in België langzaam. Rondtrekkende zendelingen van de Zwitsers-Duitse, Nederlandse en Franse Zendingen deden af en toe steden aan, predikten en doopten, maar bleven nooit lang. Tegen 1891 hadden 34 leden zich in België laten dopen en was er een kleine gemeente in Antwerpen gesticht, met Frederick Pieper als president. Het daaropvolgende jaar werden er gemeenten in Brussel en Luik opgericht.