Tot we elkaar weerzien
Het geloof van de eilandbewoners
Ik werd laatst op een reis uit Amerika naar de Marshalleilanden en Tonga getroffen door het zuivere geloof van de mensen die ik ontmoette. Het schijnt mij toe dat hun geloof doorgaans niet is verknoeid door de steeds verschuivende westerse definities van zeden en waarheid. Deze eilandbewoners hebben groot geloof, zoals voormalig president van het zendingsgebied in Tonga, ouderling John H. Groberg (van de Zeventig, 1976–2005) beschrijft. Het is gegrondvest op de verzoening en het heilsplan. Iemand met dergelijk geloof trekt wat hij door de Geest leert niet meer in twijfel.
In sommige opzichten is het leven op de eilanden in de Grote Oceaan vaak rustiger dan ik gewend was. Hoewel de eilandbewoners auto’s, televisies, films, internet, sport en andere bezigheden hebben, lijken die dingen minder belangrijk voor ze te zijn dan in veel andere culturen, zoals de Amerikaanse.
Natuurlijk hebben de eilandbewoners hun eigen problemen. Net als ik moeten zij aan eten en onderdak komen, en moeten ze hun getuigenis beschermen. Maar keer op keer heb ik gezien dat hun geloof niet wankelt onder de druk van moeilijkheden, en constateer ik dat ze zich niet laten afleiden door drukte of andere dingen. Zij zijn zich juist bewust van de hand van de Heer in hun leven. Zoals ouderling David S. Baxter van de Zeventig (voormalig president van het gebied Oceanië) heeft uitgelegd: ‘Ze geloven in wonderen, ze verwachten ze te krijgen, en dat gebeurt ook.’
Toen ik terugkwam van mijn reis naar het zuiden van de Grote Oceaan, dacht ik na over de volgende vragen: Waarom blijven sommige mensen standvastig in het geloof terwijl andere mensen zich laten storen door vragen of twijfels? Waarom staan sommigen die al een getuigenis hebben toe dat het verzwakt of kwetsbaar wordt? Waarom zijn sommigen verbaasd als ze constateren dat de Heer de hand heeft in hun leven?
Misschien schuilen de antwoorden in de vastbeslotenheid waarmee iemands hart op het altaar van de Heer wordt gelegd. De eilandbewoners die ik heb ontmoet, lijken die beslissing niet vaak te nemen en opnieuw te nemen. Hebben ze eenmaal hun geloof op de rots van hun Verlosser gebaseerd, het vaste fundament, dan houden velen op om zaken in twijfel te trekken; zij weigeren hun getuigenis te laten wankelen. Ze accepteren dat waarvan ze weten dat het waar is en laten de twijfels wegzakken.
Dat is een eigenschap die ik me beter eigen wil maken. Als iets mijn geloof bedreigt, wil ik in staat zijn te doen wat de Heer tegen Oliver Cowdery zei: ‘Denk dan terug aan de nacht toen u Mij in uw hart aanriep om de waarheid van deze dingen te mogen weten. Schonk Ik u geen vrede in uw gemoed aangaande de aangelegenheid? Welk groter getuigenis kunt u hebben dan van God?’ (LV 6:22–23.) Zo’n herinnering leidt tot onwankelbaar geloof.
Zo’n geloof is zuiver en maakt immuun voor afleiding. Het leidt tot toewijding en acceptatie. Het bevestigt: ‘Ik weet dit. Ik hoef het nooit meer in twijfel te trekken.’
Als we zulk geloof oefenen in onze hemelse Vader en zijn plan, zijn we in staat om zijn macht te gebruiken. Dit geloof wijkt niet voor aanvallen op ons getuigenis, niet voor afmatting of het onbekende. Het stelt ons in staat om te zeggen: ‘Hij leeft!’ En dat is mij voldoende.