Wij spreken van Christus
‘Toch vergeet Ik u niet’
De schrijfster woont in Utah (VS).
Toen ik naar mijn reguliere controle bij de dokter ging, was ik opgewonden en hoopvol. Ik had de hartslag van mijn baby’tje al bij de echocontrole gezien. Maar nu, weken later, zou het kleintje in mij nog groter zijn. Ik had het wonder van de zwangerschap al drie keer meegemaakt, maar het bleef me verbazen.
Tien minuten later zat ik in de auto te huilen, met het beeld van een stille baby zonder hartslag voor altijd in mijn gedachten geprent.
De daaropvolgende dagen leefde ik in een waas. Ik voelde me leeg en eenzaam. Mijn man moest terug naar werk en onze drie kinderen renden door het huis terwijl ik een halfslachtige poging deed om ze te eten te geven en het huis schoon te houden. Maar ik was er niet met mijn hoofd bij. Als ik thuiskwam van het boodschappen doen, keek ik eerst of ik telefoontjes had gemist. Niets. Ik keek elk uur mijn e-mail na. Niets. Ik begon me af te vragen of mijn vrienden en buren wel om me gaven. Waren ze wel echt mijn vrienden? Ik merkte niet dat Satan mij aan het bewerken was.
Ik vertelde op een avond aan mijn man hoe ik me voelde, en hij zag meteen in wat er aan de hand was. Hij haalde 1 Nephi 21:15–16 aan:
‘Toch vergeet Ik u niet, o huis Israëls.
‘Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegraveerd; uw muren heb Ik voortdurend voor ogen.’
Ik had geleerd over de verzoening, ik had het onderwerp bestudeerd. Ik dacht te weten wat het inhield. Maar ik had de verzoening zelf niet goed toegepast. Jezus had al geleden voor al mijn verdriet. Hij wist precies hoe ik me voelde.
‘In zijn meest sprekende daad, de verzoening, moest Jezus “onder alle dingen” neerdalen (LV 88:6) en “de pijnen van alle mensen” doorstaan (2 Nephi 9:21). We zien in dat het doel van de verzoening verder reikt dan het overwinnen van zonde. Deze grootste daad die ooit op aarde is verricht, geeft de Heiland de macht om zijn belofte waar te maken: “Indien gij u tot de Heer wendt met een volmaakt voornemen des harten (…) zal Hij u (…) uit uw knechtschap verlossen” (Mosiah 7:33).’1
Had ik in deze moeilijke periode een betere vriend kunnen hebben dan een die beslist met mij mee kon voelen? Ik besefte dat ik mij door mijn Heiland moest laten helpen om mijn verdriet te overwinnen. Toen ik mij tot de Heer wendde, zag ik onmiddellijk in dat Hij mij liefhad. Ik was rustig en vredig, en ik had het gevoel dat Jezus mij beter begreep dan ik voor mogelijk had gehouden. Hij is precies de Vriend naar wie ik verlangde in de dagen na mijn miskraam — de soort vriend die ik het hardst nodig had.
Ik weet dat ik mij altijd tot mijn Heiland kan wenden, niet alleen als ik me van mijn zonden moet bekeren, maar ook als ik een schouder nodig heb om op uit te huilen. Hij staat altijd klaar voor me. Als we iemand zoeken die onze pijn en ons verdriet begrijpt, laten we dan niet onze trouwste Vriend, Jezus Christus, vergeten.