1. Ik ga wel eens wand’len in weiden en velden
en pluk mooie bloemen in rood, geel en blauw.
Ik maak er dan graag zo een kleurige bos van:
o mama, zo’n bloem doet mij denken aan jou.
2. O mama, die bloemen zo geurig en fleurig
vertellen mij iets van jouw schoonheid en trouw.
Ik hou zo van wand’len, van velden en bloemen:
o mama, dat heb ik geleerd dankzij jou.