12. Jeruzalem in de tijd van Jezus
-
Golgotha Mogelijkerwijs de plaats van Jezus’ kruisiging (Matt. 27:33–37).
-
Tuingraf Mogelijke locatie van het graf waarin het lichaam van Jezus wordt gelegd (Joh. 19:38–42). De herrezen Christus verschijnt in de tuin bij zijn graf aan Maria van Magdala (Joh. 20:1–17).
-
Burcht Antonia Mogelijkerwijs wordt Jezus op deze plek aangeklaagd, veroordeeld, bespot en gegeseld (Joh. 18:28–19:16). Paulus wordt aangehouden en hij vertelt over zijn bekering (Hand. 21:31–22:21).
-
Bad Bethesda Jezus geneest een invalide man op de sabbat (Joh. 5:2–9).
-
Tempel Gabriël belooft Zacharia dat Elizabet een zoon zal baren (Luk. 1:5–25). Bij de dood van de Heiland scheurt het voorhangsel van de tempel (Matt. 27:51).
-
Zuilengang van Salomo Jezus maakt Zichzelf bekend als de Zoon van God. De Joden proberen Hem te stenigen (Joh. 10:22–39). Petrus predikt bekering na het genezen van een verlamde (Hand. 3:11–26).
-
Schone Poort Petrus en Johannes genezen een verlamde (Hand. 3:1–10).
-
Hoogste gedeelte van de tempel Jezus wordt door satan verzocht (Matt. 4:5–7). (Een voor de hand liggende locatie voor deze gebeurtenis.)
-
Heilige berg (niet nader omschreven plaatsen)
-
Volgens de overlevering heeft Abraham hier een altaar gebouwd voor het offeren van Izak (Gen. 22:9–14).
-
Salomo bouwt de tempel (1 Kon. 6:1–10; 2 Kron. 3:1).
-
De Babyloniërs verwoesten de tempel rond 587 v.C. (2 Kon. 25:8–9).
-
Zerubbabel herbouwt de tempel rond 515 v.C. (Ezra 3:8–10; 5:2; 6:14–16).
-
Herodes vergroot de voorhof van de tempel en begint in 17 v.C. aan de herbouw van de tempel. Jezus wordt als baby in de tempel voorgesteld (Luk. 2:22–39).
-
Op twaalfjarige leeftijd geeft Jezus onderricht in de tempel (Luk. 2:41–50).
-
Jezus reinigt de tempel (Matt. 21:12–16; Joh. 2:13–17).
-
Jezus geeft bij meerdere gelegenheden onderricht in de tempel (Matt. 21:23–23:39; Joh. 7:14–8:59).
-
De Romeinen onder Titus verwoesten de tempel in 70 n.C.
-
-
Hof van Gethsémané Jezus lijdt, wordt verraden en aangehouden (Matt. 26:36–46; Luk. 22:39–54).
-
Olijfberg
-
Jezus voorspelt de verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Hij spreekt ook over de wederkomst (Matt. 24:3–25:46; zie ook MJS).
-
Hiervandaan vaart Jezus op naar de hemel (Hand. 1:9–12).
-
Op 24 oktober 1841 wijdt ouderling Orson Hyde het Heilige Land toe voor de terugkeer van de kinderen van Abraham.
-
-
Gihonbron Salomo wordt gezalfd tot koning (1 Kon. 1:38–39). Koning Hizkia laat een tunnel graven om het water van de bron naar de stad te voeren (2 Kron. 32:30).
-
Waterpoort Ezra leest de wet van Mozes voor aan het volk en legt die uit (Neh. 8:1–8).
-
Dal van Hinnom De afgod Moloch wordt hier aanbeden, onder andere door het offeren van kinderen (2 Kon. 23:10; 2 Kron. 28:3).
-
Huis van Kajafas Jezus wordt voor Kajafas geleid (Matt. 26:57–68). Petrus beweert Jezus niet te kennen (Matt. 26:69–75).
-
Bovenzaal Volgens de overlevering de plek waar Jezus het Pascha eet en het avondmaal instelt (Matt. 26:20–30). Hij wast de voeten van de apostelen (Joh. 13:4–17) en onderricht hen (Joh. 13:18–17:26).
-
Paleis van Herodes Mogelijkerwijs wordt Christus op deze plek voor Herodes geleid (Luk. 23:7–11).
-
Jeruzalem (niet nader omschreven plaatsen)
-
Melchizedek heerst als koning van Salem (Gen. 14:18).
-
Koning David verovert de stad op de Jebusieten (2 Sam. 5:7; 1 Kron. 11:4–7).
-
De stad wordt rond 586 v.C. verwoest door de Babyloniërs (2 Kon. 25:1–11).
-
Op de pinksterdag worden velen vervuld met de Heilige Geest (Hand. 2:1–4).
-
Petrus en Johannes worden aangehouden en voor de Raad geleid (Hand. 4:1–23).
-
Ananias en Saffira liegen tegen de Heer en sterven (Hand. 5:1–10).
-
Petrus en Johannes worden aangehouden maar een engel bevrijdt hen uit de gevangenis (Hand. 5:17–20).
-
De apostelen kiezen zeven mannen om hen bij te staan (Hand. 6:1–6).
-
Het getuigenis van Stefanus aan de Joden wordt verworpen en hij wordt tot de dood toe gestenigd (Hand. 6:8–7:60).
-
Jakobus sterft als martelaar (Hand. 12:1–2).
-
Een engel bevrijdt Petrus uit de gevangenis (Hand. 12:5–11).
-
De apostelen regelen de kwestie van de besnijdenis (Hand. 15:5–29).
-
De Romeinen onder Titus verwoesten de stad in 70 n.C.
-