9. De wereld van het Oude Testament
-
Berg Ararat Volgens de overlevering de plaats waar de ark van Noach vast kwam te zitten (Gen. 8:4). De exacte plek is niet bekend.
-
Ur De eerste woonplaats van Abraham, bij de monding van de Eufraat, waar hij bijna wordt geofferd, de engel van Jehova ziet en de Urim en Tummim ontvangt (Gen. 11:28–12:1; Abr. 1; 3:1). (Let op: er is een mogelijke alternatieve plek voor Ur in Noord-Mesopotamië.)
-
Babylon, Babel (Sinear) Gesticht door Cusj, de zoon van Cham, en door Nimrod. Gebied van herkomst van de Jaredieten ten tijde van de toren van Babel op de vlakten van Sinear. Later de provinciale hoofdstad van Babylonië en residentie van de Babylonische koningen, onder wie Nebukadnezar, die vele Joden gevankelijk naar deze stad wegvoert na de vernietiging van Jeruzalem (587 v.C.). De Babylonische ballingschap van de Joden duurt 70 jaar, tot de tijd van koning Kores, die de Joden toestaat naar Jeruzalem terug te keren om de tempel te herbouwen. Ook de profeet Daniël heeft hier gewoond onder Nebukadnezar, Belsazar en Darius Ⅰ (Gen. 10:10; 11:1–9; 2 Kon. 24–25; Jer. 27:1–29:10; Ezech. 1:1; Dan. 1–12; Omni 1:22; Ether 1:33–43).
-
Susan (Susa) Hoofdstad van het Perzische Rijk tijdens de regering van Darius Ⅰ (Darius de Grote), Xerxes (Ahasveros) en Arthahsasta. Woonplaats van koningin Esther; haar moed en geloof brengen redding voor de Joden. Daniël treedt hier op, evenals later Nehemia (Neh. 1:1; 2:1; Esth. 1:1; Dan. 8:2).
-
Dal Dura Sadrach, Mesach en Abed-Nego worden in een brandende vuuroven geworpen wanneer zij weigeren een gouden beeld te aanbidden dat Nebukadnezar had gemaakt; de Zoon van God redt hen en zij komen ongeschonden uit het vuur (Dan. 3).
-
Assyrië Assur was de eerste hoofdstad van Assyrië, gevolgd door Ninevé. De Assyrische heersers Salmaneser Ⅴ en Sargon Ⅱ veroveren het noordelijke koninkrijk Israël en voeren de tien stammen gevankelijk weg in 721 v.C. (2 Kon. 14–15; 17–19). Assyrië blijft een bedreiging voor het koninkrijk Juda tot het in 612 v.C. zelf door Babylon overwonnen wordt.
-
Ninevé De hoofdstad van Assyrië. Tijdens de regering van koning Hizkia en de bediening van de profeet Jesaja valt Assyrië het land Juda aan. De hoofdstad, Jeruzalem, wordt op wonderbaarlijke wijze gespaard wanneer een engel 185 duizend Assyrische krijgslieden doodt (2 Kon. 19:32–37). De Heer draagt de profeet Jona op deze stad tot bekering te manen (Jona 1:2; 3:1–4).
-
Haran Abraham woont hier enige tijd alvorens naar Kanaän te gaan. Abrahams vader en broer blijven hier. Rebekka (de vrouw van Izak) en Rachel, Lea, Bilha en Zilpa (de vrouwen van Jakob) kwamen uit deze streek (Gen. 11:31–32; 24:10; 29:4–6; Abr. 2:4–5).
-
Karchemis Farao Necho wordt hier verslagen door Nebukadnezar, hetgeen een eind maakt aan de Egyptische overheersing in Kanaän (2 Kron. 35:20–36:6).
-
Sidon Deze stad die werd gesticht door Sidon, een kleinzoon van Cham, is de noordelijkste stad van Kanaän (Gen. 10:15–20). Het is de woonplaats van Izebel, die het aanbidden van Baäl in Israël introduceert (1 Kon. 16:30–33).
-
Tyrus Dit is een belangrijke handels- en havenstad in Syrië. Hiram van Tyrus stuurt cederhout, goud en bouwlieden om Salomo te helpen bij de bouw van zijn tempel (1 Kon. 5:1–10, 18; 9:11).
-
Damascus Abraham redt Lot in deze omgeving. Het is de belangrijkste stad van Syrië. De Israëlieten veroveren de stad tijdens de regering van koning David. Elia zalft Hazaël tot koning van Damascus (Gen. 14:14–15; 2 Sam. 8:5–6; 1 Kon. 19:15).
-
Kanaän Abraham, Izak, Jakob en hun nakomelingen ontvangen dit land als eeuwig bezit (Gen. 17:8; 28).
-
Berg Sinaï (Horeb) De Heer spreekt tot Mozes vanuit een brandende braamstruik (Ex. 3:1–2). Mozes ontvangt de wet en de tien geboden (Ex. 19–20). De Heer spreekt tot Elia met een stille, zachte stem (1 Kon. 19:8–12).
-
Ezeon-Geber Koning Salomo bouwt een vloot in Ezeon-Geber (1 Kon. 9:26). Toen de koningin van Sjeba van Salomo’s vermaardheid had gehoord en hem kwam bezoeken, is zij waarschijnlijk in deze haven geland (1 Kon. 10:1–13).
-
Egypte Abraham reist hierheen wegens een ernstige hongersnood in Ur (Abr. 2:1, 21). De Heer draagt Abraham op de Egyptenaren te verkondigen wat Hij hem heeft geopenbaard (Abr. 3:15). Als Jozefs broers hem als slaaf hebben verkocht (Gen. 37:28), wordt Jozef gesteld over alles in het huis van Potifar. Hij wordt in de gevangenis geworpen. Hij legt de droom van de farao uit en krijgt een zeer hoge positie in Egypte. Jozef en zijn broers worden herenigd. Jakob komt hier met zijn huisgezin wonen (Gen. 39–46). Tijdens hun verblijf in Egypte wonen de kinderen van Israël in Gosen (Gen. 47:6).
De Israëlieten worden ‘talrijk en uitermate machtig’, waarna de Egyptenaren slaven van hen maken (Ex. 1:7–14). Na een reeks plagen laat de farao de Israëlieten wegtrekken uit Egypte (Ex. 12:31–41). Jeremia wordt weggevoerd naar Egypte (Jer. 43:4–7).
-
Kaftor (Kreta) Het aloude land van het Minoïsche volk.