Studiewijzers
24. Kapernaüm


24. Kapernaüm

foto 24

Kapernaüm, dat op de noordelijke oever van de zee van Galilea ligt, was de centrale plaats van Jezus’ bediening in Galilea (Matt. 9:1–2; Mark. 2:1–5). Het was een belangrijk en bloeiend centrum voor zowel de visvangst als de handel en er woonden niet alleen Joden, maar ook mensen uit de andere volken. Vermoedelijk steeg de bevolking van Kapernaüm in de eerste eeuw nooit boven de 1000. De plaats bevond zich op het kruispunt van belangrijke handelswegen en was omgeven door vruchtbare akkergrond. Romeinse soldaten bouwden er badhuizen en opslagplaatsen. Ondanks de vele wonderen die hier werden verricht, verwierpen de mensen de bediening van de Heiland, met het gevolg dat Jezus de stad vervloekte (Matt. 11:20, 23–24). Mettertijd raakte Kapernaüm in verval en is sindsdien nooit meer bewoond.

Belangrijke gebeurtenissen: Kapernaüm stond bekend als de ‘eigen stad’ van de Heiland (Matt. 9:1–2; Mark. 2:1–5). Hij verrichtte er tal van wonderen, waaronder de genezing van een groot aantal mensen (Mark. 1:32–34), zoals de knecht van een hoofdman (Luk. 7:1–10), Petrus’ schoonmoeder (Mark. 1:21, 29–31), de verlamde man die met zijn bed door een opening in het dak werd neergelaten (Mark. 2:1–12) en de man met de verschrompelde hand (Matt. 12:9–13). Hier verdreef Jezus ook vele boze geesten (Mark. 1:21–28, 32–34), wekte het dochtertje van Jaïrus op uit de doden (Matt. 9:18–19, 23–26; Mark. 5:22–24, 35–43), en predikte in de synagoge van Kapernaüm zijn leerrede over het brood des levens (Joh. 6:24–59). De Heiland gaf Petrus de aanwijzing een vis uit de zee van Galilea te vangen en zijn bek te openen, om daar een muntstuk te vinden waarmee de belasting kon worden betaald (Matt. 17:24–27).