Afdeling 7
Openbaring gegeven aan de profeet Joseph Smith en Oliver Cowdery in april 1829 te Harmony (Pennsylvania), toen zij door middel van de Urim en Tummim vroegen of Johannes, de geliefde discipel, nog in het vlees verbleef of gestorven was. De openbaring is een vertaalde versie van het door Johannes op perkament geschreven en vervolgens verborgen verslag.
1–3: Johannes de geliefde zal leven totdat de Heer komt; 4–8: Petrus, Jakobus en Johannes bezitten sleutels van het evangelie.
1 En de Heer zei tot mij: Johannes, mijn geliefde, wat verlangt u? Want indien u vraagt wat u wilt, zal het u worden gegeven.
2 En ik zei tot Hem: Heer, geef mij macht over de dood, opdat ik zal leven en zielen tot U zal brengen.
3 En de Heer zei tot mij: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Omdat u dat verlangt, zult u blijven totdat Ik kom in mijn heerlijkheid, en u zult profeteren voor natiën, geslachten, talen en volken.
4 En om die reden zei de Heer tot Petrus: Indien Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat dat u aan? Want hij heeft van Mij verlangd dat hij zielen tot Mij zou kunnen brengen, maar u hebt verlangd dat u spoedig tot Mij zou kunnen komen in mijn koninkrijk.
5 Ik zeg u, Petrus: Dat was een goed verlangen; maar mijn geliefde heeft verlangd dat hij meer zou kunnen doen, ofwel een nog groter werk onder de mensen dan wat hij al heeft gedaan.
6 Ja, hij heeft een groter werk ondernomen; daarom zal Ik hem als een laaiend vuur maken, en een dienende engel; hij zal dienen ten behoeve van hen die erfgenaam van het heil zullen zijn, die op aarde wonen.
7 En Ik zal u laten dienen ten behoeve van hem en van uw broeder Jakobus; en u drieën zal Ik deze macht en de sleutels van deze bediening geven totdat Ik kom.
8 Voorwaar, Ik zeg u: U beiden zult naar uw verlangens ontvangen, want u verheugt zich beiden in hetgeen u hebt verlangd.