Wereldwijde devotionals
O, vast als een rotssteen


61:7

O, vast als een rotssteen

CES-haardvuuravond voor jongvolwassenen • 2 november 2014 • Ogden Tabernacle, Ogden (Utah, VS)

Het is mij en mijn vrouw een waar genoegen om vanavond bij jullie te zijn. We kijken naar de gezichten van de aanwezigen en stellen ons de jongvolwassenen over de hele wereld voor, zowel alleenstaand als gehuwd, die deze uitzending volgen. Wij hebben de gelegenheid om veel door de kerk rond te reizen. We hebben velen onder jullie en velen zoals jullie ontmoet. We hebben jongvolwassenen ontmoet die bekeerd zijn en jongvolwassenen die verder aan hun bekering werken. We hebben jongvolwassenen ontmoet die verdwaald zijn en jongvolwassenen die gevonden zijn — of om precies te zijn, die zichzelf gevonden hebben. We hebben andersgelovigen, pasgedoopten en jongvolwassenen met een lange traditie in de kerk ontmoet. We getuigen dat ze allen kinderen van God zijn en de mogelijkheid hebben om alle zegeningen van de eeuwigheid te ontvangen.

Namens de leiders van de kerk kan ik enthousiast zeggen: ‘We hebben jullie lief!’ Ik heb de profeten en apostelen aan het werk gezien en ken ze goed. Daarom kan ik vol vertrouwen zeggen dat ze heel veel om de jongvolwassenen van de kerk geven. Jullie zijn het heden en de toekomst. We hebben jullie nodig!

Deze bijeenkomst wordt vanuit de Ogden Tabernacle uitgezonden, een prachtig gerenoveerd gebouw naast de majestueuze Ogdentempel (Utah, VS). Die tempel en dit tabernakel werden slechts zes weken geleden door President Thomas S. Monson heringewijd. De tempel is een van de 143 wereldwijde tempels van de kerk die momenteel in bedrijf zijn. Om aan te geven hoe oud ik ben, of positiever gezegd, hoe de Heer zijn werk bespoedigt, kan ik jullie zeggen dat er bij mijn geboorte maar acht tempels waren.

Ik wil het vanavond over funderingen hebben en de tempel daarbij als metafoor gebruiken. Bij het ontwerp en de bouw van elke tempel wordt er veel aandacht besteed aan wat men niet meer kan zien als het project af is, namelijk de fundering. Dit is bijvoorbeeld een afbeelding van de Philadelphiatempel die momenteel in Pennsylvania gebouwd wordt. Het dak van dit bijzondere gebouw komt op een hoogte van 25 meter en de totale hoogte van de tempel, de engel Moroni meegerekend, is 60 meter. Zoals je ziet, wordt hij magnifiek! Maar hoe imposant en statig dit gebouw ook wordt, het blijft aan de destructieve wind en het binnendringende grondwater onderhevig. Die harde omstandigheden kunnen dit edele gebouw ernstige schade berokkenen of zelfs verwoesten als er geen voorzorgen genomen worden.

Omdat ze wisten dat deze krachten meedogenloos op de tempel zouden inwerken, ontwierpen de ingenieurs, en groef de aannemer, een gat van tien meter diep onder het oppervlak van het hele gebouw. Dat gat werd in de granieten bodem van Pennsylvania gegraven om een rotsvaste fundering te voorzien waarop men kon bouwen. De betonnen grondplaat en de fundering werden vervolgens met behulp van rotsankers aan het graniet bevestigd om zelfs hevige windvlagen en grote grondwaterkrachten te weerstaan. De ankers werden vijftien tot vijftig meter in het graniet geboord en op 17.500 kilo per vierkante centimeter aangespannen. De ankers staan in beide richtingen op 4,5 meter uit elkaar.

Ik geef je deze gedetailleerde informatie om je van het volgende bewust te maken: in tegenstelling tot de constructie van een gebouw (dat sowieso tijdelijk is), schenken we bij het opbouwen van ons oneindige (en hopelijk eeuwige) leven soms rampzalig weinig aandacht aan het ontwerpen en leggen van ons fundament. Daaruit volgt dat we ons blootstellen aan gevaarlijke krachten en er makkelijk door gegeseld worden.

We leven in een erg verwarrende wereld — ze kan ons doen vergeten wie we echt zijn als we dat toelaten. President Thomas S. Monson heeft gezegd:

‘Het sterfelijk leven is een proeftijd, een tijd waarin wij bewijzen dat wij in het hiernamaals de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader waardig zijn. Een proeftijd heeft alleen zin als we met problemen en moeilijkheden op de proef worden gesteld. Die kunnen ons breken en het oppervlak van onze ziel doen scheuren en doen afbrokkelen — althans, als het fundament van ons geloof, ons getuigenis van de waarheid, niet diep genoeg in ons is verankerd.

‘Op het geloof en het getuigenis van een ander kunnen we niet lang teren. Uiteindelijk moeten we een eigen, sterke, diepgewortelde fundering krijgen, anders zijn we niet bestand tegen de levensstormen die beslist zullen komen.’1

Jezus heeft over iemand die zijn woorden hoort en uitvoert het volgende gezegd:

‘Hij is gelijk aan een man die een huis bouwde: hij groef en diepte uit en legde het fundament op de rots. Toen de hoge vloed kwam, sloeg de waterstroom tegen dat huis aan en kon het niet doen wankelen, want het was op de rots gefundeerd.

‘Maar wie ze gehoord en niet gedaan zal hebben, is gelijk aan een man die een huis bouwde op de aarde zonder fundament. Toen de waterstroom ertegenaan sloeg, stortte het meteen in, en de val van dat huis was groot’ (Lukas 6:48–49).

Jezus Christus is de rots waarop we ons fundament moeten bouwen. De Heer heeft zichzelf de ‘steenrots Israëls’ genoemd en nadrukkelijk gezegd: ‘Wie op deze rots bouwt, zal nimmer vallen’ (LV 50:44).

‘Geef grootheid aan onze God!’ heeft Mozes gezegd. ‘Hij is de rots, Wiens werk volmaakt is’ (Deuteronomium 32:3–4). David zei: ‘De Heere is mijn rots en mijn burcht, […] mijn schild, […] mijn veilige vesting’ (2 Samuel 22:2–3). De Heer zei tot Henoch: ‘Ik ben de Messias, de Koning van Zion, de Rots van de hemel’ (Mozes 7:53). Nephi loofde de Heer als ‘de Rots mijner redding’ en ‘de Rots mijner gerechtigheid’ (2 Nephi 4:30, 35). Jesaja noemde de Heer ‘een beproefde steen, een kostbare hoeksteen, die vast gegrondvest is’ (Jesaja 28:16). Paulus noemde de apostelen en profeten het fundament van de kerk, ‘waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is’ (Efeziërs 2:20).2

Dit is geen nieuwe leer. We begrijpen die allemaal wel op onze eigen manier. We zijn erin onderricht door onze ouders, in het jeugdwerk, in onze jongevrouwenklassen of jongemannenquorums, in het seminarie, in het instituut, door voltijdzendelingen, door vrienden, door plaatselijke kerkleiders, door de Schriften, en door hedendaagse profeten en apostelen. Waarom is het voor velen dan zo moeilijk om die leer na te leven?

Eenvoudig gezegd moet ze van ons verstand tot in ons hart en onze ziel doordringen. Ze moet meer betekenen dan iets wat we soms denken of zelfs voelen — ze moet een deel van ons worden. Onze band met God, onze Vader, en zijn eeuwige plan, en met Jezus Christus, zijn Zoon en onze Rots, moet zo stevig gevestigd zijn dat hij echt de hoeksteen van ons fundament is. We zien onze identiteit dan allereerst als een eeuwig wezen — een zoon of dochter van God — en als dankbaar ontvanger van de zegeningen van de verzoening van Jezus Christus. Andere rechtschapen identiteiten kunnen dan veilig op dat fundament gebouwd worden omdat we weten dewelke eeuwig en dewelke tijdelijk zijn, en hoe we prioriteiten kunnen stellen. Andere identiteiten en hun bijbehorende gebruiken (waarvan de wereld sommige erg belangrijk vindt) zullen we zelfs besluiten links te laten liggen.

Ik houd van de lofzang ‘O, vast als een rotssteen’. Mijn favoriete uitvoering is (weinig verrassend) die van het Mormon Tabernacle Choir. Ik zat tijdens de algemene conferentie vlak vóór het koor en hoorde en voelde de kracht van het orgel. Door de stemmen, de muziek en de tekst wilde ik opstaan en met hen meedoen. Maar ik wist dat ik dan uit het conferentiecentrum gezet zou worden, dus hield ik me in. Luister eens naar deze mooie lofzang die amper vier weken geleden in de zondagmorgenbijeenkomst van de algemene conferentie gezongen werd. Geniet van de woorden; luister vooral naar de woorden in de laatste strofe. Het is eigenlijk de zevende strofe, maar ze wordt hier als de vierde gezongen.

Ik woonde onlangs in de Salt Laketempel een bijeenkomst bij met het Eerste Presidium, het Quorum der Twaalf en alle andere algemene autoriteiten die aan de hoofdzetel van de kerk toegewezen zijn. We zongen net als in zovele avondmaalsdiensten of andere bijeenkomsten de eerste drie strofen van die prachtige lofzang. Maar deze keer zei president Monson: ‘Laten we de zevende strofe zingen.’ Samen met al deze geweldige algemene autoriteiten, onder wie de hedendaagse profeten en apostelen, zongen we:

Als gij u op Jezus verlaat

zal ik uw ziel niet aan zijn vijanden overleveren;

Ook als de machten der hel u belegeren,

zal Ik u nooit of te nimmer,

nee, nooit of te nimmer verlaten!3

Beschrijft dat wie jij bent? Beschrijft het op zijn minst wie je wilt worden? Het is niet makkelijk om een geestelijk fundament op te bouwen en te behouden. Het bouwproces is een hele onderneming en het onderhoud is een levenslange inspanning.

We loven oprecht wie echt hun best doen, en we willen weten wat jullie doen. Gebruik #ceshva op sociale media om te delen wat je doet en vul de volgende zin aan: ‘Ik bouw mijn geestelijk fundament op door …’ Er zullen heel verschillende reacties op komen omdat ieders situatie anders is, en dat is prima. Nogmaals, de aan te vullen zin luidt: ‘Ik bouw mijn geestelijk fundament op door …’ We horen graag van jullie en leren graag van wat er zich in jullie leven afspeelt.

Als je zo’n fundament nog nooit gehad hebt, of het hebt verwaarloosd en laten afbrokkelen, is het nog niet te laat om je helm op te zetten en aan de slag te gaan. Je hebt het benodigde gereedschap ter beschikking. Het is hetzelfde gereedschap dat gebruikt wordt om een gevestigd fundament te onderhouden. Je weet welk gereedschap ik bedoel. Het bestaat uit onder andere regelmatig, kwaliteitsgebed; dagelijkse evangeliestudie in de Schriften; actieve deelname aan kerkbijeenkomsten, vooral oprechte deelname aan het avondmaal; voortdurende onzelfzuchtige dienstbaarheid; en ijverig verbonden nakomen.

Een ander essentieel gereedschap is de raad van hedendaagse profeten. Er zijn vijftien mannen op aarde die we als profeet, ziener en openbaarder steunen. Zij dragen de sleutels van het priesterschap van God. Ze onderwijzen ons vaak. We steken onze hand meerdere keren per jaar op om hen te steunen. We bidden dagelijks voor ze. Maar omdat hun boodschappen zo makkelijk beschikbaar zijn, hechten we er soms te weinig belang aan.

President Henry B. Eyring heeft gewaarschuwd: ‘Voor gelovigen is het logisch dat ze met de raad van profeten de veilige weg proberen te vinden. Als een profeet spreekt, denken kleingelovigen misschien dat ze een wijs man goede raad horen geven. Is die raad goed en redelijk, en komt die hen uit, dan aanvaarden ze die. Zo niet, dan doen ze die af als verkeerde raad of ze gaan ervan uit dat hun omstandigheden een uitzondering op die raad rechtvaardigen.’

President Eyring gaat verder: ‘Een andere misvatting is te denken dat de keuze om de raad van profeten wel of niet op te volgen, eenvoudigweg betekent: naar goede raad luisteren en daar baat bij hebben, of dat niet doen en alles bij het oude laten. Maar de keuze om de raad van profeten naast ons neer te leggen, verandert onze positie. En dat maakt die gevaarlijker.’4

Voor het leggen en onderhouden van een fundament moeten we deze drie beginselen indachtig zijn: visie, toewijding en zelfbeheersing. Visie is de mogelijkheid om te zien. In een evangeliecontext noemen we dit soms een ‘eeuwig perspectief’. Het is zoals Jakob zei ‘de dingen [zien] zoals ze werkelijk zijn en […] zoals ze werkelijk zullen zijn’ (Jakob 4:13).

Toewijding is de bereidheid om een belofte te doen. Die beloftes noemen we vaak ‘verbonden’. We sluiten formeel verbonden met God door priesterschapsverordeningen. Denk eraan: ‘in de verordeningen daarvan is de macht der goddelijkheid kenbaar’ (LV 84:20). We moeten ons niet alleen toewijden aan God, maar ook aan onszelf, onze huwelijkspartner (of toekomstige huwelijkspartner), onze vrienden en hen wie we dienen.

Zelfbeheersing is consequent met onze visie en verbintenissen leven. Zelfbeheersing is essentieel voor onze vooruitgang omdat het leren en doen naadloos verbindt. De kracht van ons geestelijk fundament komt tot uiting in onze levenswijze, vooral in tijden van teleurstelling en moeilijkheden.

Jaren geleden vertelde President Gordon B. Hinckley het verhaal van Caroline Hemenway die als tweede van elf kinderen op 2 januari 1873 in Salt Lake City (Utah, VS) geboren was:

‘Op 22-jarige leeftijd huwde Caroline George Harman. Ze kregen zeven kinderen, waarvan er één als baby stierf. Toen ze 39 was, stierf haar man en bleef ze als weduwe achter.

‘Haar zus, Grace, was met David, de broer van haar man, getrouwd. Tijdens de verschrikkelijke griepepidemie in 1919 werd David ernstig ziek, en daarna zijn vrouw, Grace. Caroline zorgde voor hen, voor hun kinderen en voor haar eigen kinderen. In al deze tegenspoed bracht Grace een zoontje ter wereld, waarna ze enkele uren later stierf. Caroline nam het piepkleine kindje mee naar haar eigen huis, verzorgde hem en redde zijn leven. Drie weken later stierf haar eigen dochter, Annie.

‘Tot dusver had Caroline twee kinderen, haar man en haar zus verloren. De belasting was te groot. Ze zakte in elkaar. Toen ze van die inzinking bijkwam, werd er een ernstige vorm van diabetes bij haar vastgesteld. Maar ze deed het niet rustiger aan. Ze bleef voor het kindje van haar zus zorgen; en haar schoonbroer, de vader van het kind, bezocht zijn zoontje dagelijks. David Harman en Caroline trouwden later en hadden toen dertien kinderen thuis.

‘Vijf jaar later overkwam David een onheil dat al zijn dierbaren tot het uiterste mee deed lijden. Op zekere dag gebruikte hij een sterk ontsmettingsmiddel toen hij zaadjes gereed maakte voor het zaaien. Hij kwam ermee in aanraking en de gevolgen waren rampzalig. De huid en het vlees vielen van zijn beenderen. Zijn tong en tanden vielen uit. De bijtende substantie at hem letterlijk levend op.

‘Caroline verzorgde hem tijdens deze verschrikkelijke ziekte en toen hij stierf, bleef ze met vijf van haar eigen kinderen, acht kinderen van haar zus en een boerderij van 113 hectare achter. Samen met haar kinderen ploegde, zaaide, irrigeerde en oogstte ze om in hun onderhoud te voorzien. Ze was tegelijkertijd ook ZHV-presidente, een roeping die ze achttien jaar lang uitoefende.

‘Terwijl ze voor haar grote gezin zorgde en anderen de hand reikte, bakte ze dagelijks acht broden en waste ze wekelijks veertig hopen kleding. Ze blikte tonnen fruit en groenten in en zorgde voor duizend legkippen om een beetje geld te verdienen. Ze voerde zelfredzaamheid in haar vaandel. Ze beschouwde luiheid als een zonde. Ze zorgde voor haar eigen gezin en reikte anderen in een geest van naastenliefde de hand zodat niemand die ze kende hongerig of naakt zou zijn of kou zou lijden.

‘Later trouwde ze met Eugene Robison, die kort daarop een beroerte kreeg. Ze verzorgde hem vijf jaar lang tot aan zijn dood.

‘Uiteindelijk bezweek haar uitgeputte lichaam op 67-jarige leeftijd aan diabetes. De gewoontes van vlijt en hard werken die ze aan haar kinderen doorgaf, wierpen door de jaren heen vrucht af. Het kindje van haar zus, dat ze vanaf zijn geboorte verzorgd had, gaf samen met zijn broers en zussen uit liefde en dankbaarheid een aanzienlijk legaat [aan de Brigham Young University] voor een prachtig gebouw [dat haar naam draagt].’5

Een stevig fundament is de ultieme bescherming tegen de slagen van de wereld. We dienen oprecht te streven naar wat de Lamanieten bereikten die door Ammon en zijn broeders onderwezen werden. Van hen werd gezegd dat ze zich tot de Heer bekeerden en nooit afvallig werden (zie Alma 23:6).

Mary Ann Pratt trouwde in 1837 met Parley P. Pratt. Toen ze samen met de andere heiligen naar Missouri (VS) verhuisd waren, ondergingen ze gruwelijke vervolging. Toen de menigte Parley en de profeet Joseph in Far West (Missouri) meevoerde en opsloot, was Mary Ann aan bed gekluisterd, doodziek en moest ze voor twee kleine kinderen zorgen.

Later bezocht Mary Ann haar man in de gevangenis in Liberty en bleef een tijdje bij hem. Ze schreef: ‘Ik verbleef met hem in de kerker, een vochtige, donkere, vuile plek, zonder ventilatie, met slechts een klein rooster aan één kant. Daar moesten we slapen.’

Na Parley’s vrijlating uit de gevangenis gingen Mary Ann en haar man op zending naar New York en Engeland, en namen ze deel aan wat ze ‘de laatste vermoeiende trek naar Utah’ noemde. Parley stierf uiteindelijk de martelaarsdood tijdens een andere zending.

Ondanks haar bewogen leven bleef Mary Ann Pratt trouw aan het geloof. Dit is een van haar krachtige uitspraken: ‘Ik liet me in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen dopen. […] Vanaf de eerste preek wist ik dat haar leer waar was en ik zei tegen mezelf: ook al zijn er maar drie die standvastig blijven, ik zal een van hen zijn. En in alle vervolging die ik heb moeten verdragen, heb ik er steeds zo over gedacht. Mijn hart is nooit van dat voornemen afgedwaald.’6

Het onderwerp van vandaag is heel persoonlijk. Anderen kunnen ons onderwijzen. We kunnen anderen observeren. We kunnen van de successen en fouten van anderen leren. Maar niemand kan het voor ons doen. Niemand kan ons geestelijke fundament voor ons leggen. We zijn onze eigen aannemer.

Zoals Helaman zo duidelijk heeft onderricht: ‘En nu, mijn zonen, bedenkt, bedenkt, het is op de rots van onze Verlosser, die Christus is, de Zoon Gods, dat gij uw fundament moet bouwen; zodat, wanneer de duivel zijn krachtige winden zendt, ja, zijn pijlen in de wervelwind, ja, wanneer al zijn hagel en zijn hevige storm u zullen striemen, die geen macht over u zullen hebben om u neer te sleuren in de afgrond van ellende en eindeloos wee, wegens de rots waarop gij zijt gebouwd, die een vast fundament is; en als de mensen op dat fundament bouwen, kunnen zij niet vallen’ (Helaman 5:12).

Een van de ervaringen die mijn fundament het meest heeft versterkt, vond ruim 36 jaar geleden plaats. Na onze studie verhuisden Diane en ik naar Honolulu (waar ik geboren en getogen ben) om aan de volgende fase van ons leven te beginnen. Het bleek een lange fase te worden: 27 jaar. Alleen de oproep van de profeet deed ons Hawaï verlaten.

De Hawaïtempel, die nu de Laietempel heet omdat er twee tempels in Hawaï zijn, werd op 27 november 1919, toepasselijk op Thanksgiving, door president Heber J. Grant ingewijd. Het was naast de tempels in Kirtland en Nauvoo de eerste die buiten Utah gebouwd werd. Zestig jaar lang hebben de Hawaïaanse heiligen, en gedurende lange tijd de heiligen in Azië en Oceanië, er gebruik van kunnen maken. Halverwege de jaren zeventig moest de tempel gesloten, uitgebouwd en gerenoveerd worden. Daarna moest de tempel op 13 juni 1978 heringewijd worden.

De president van de kerk, Spencer W. Kimball, presideerde de herinwijding. Zijn twee raadgevers, N. Eldon Tanner en Marion G. Romney, vergezelden hem. Ezra Taft Benson, de president van het Quorum der Twaalf Apostelen, en andere leden van de Twaalf en de Zeventig waren ook aanwezig. Je zult dat in deze tijd niet vaak meer meemaken dat er zoveel hooggeplaatste algemene autoriteiten op een evenement buiten de hoofdzetel van de kerk aanwezig zijn. Maar dat was ons voorrecht in 1978.

Ik was destijds een jonge priesterschapsleider en werd door het comité dat de herinwijding organiseerde, gevraagd om toezicht op de plaatselijke veiligheid te houden en het vervoer voor president Kimball en zijn gezelschap te verzorgen. Ik wil niet overdrijven; mijn taken waren ter ondersteuning en achter de schermen. Maar mijn opdracht stond me wel toe om dicht bij president Kimball te zijn. Een hele week lang, waarin drie dagen lang herinwijdingsdiensten, een plechtige samenkomst en een grote regionale conferentie plaatsvonden, observeerde ik de president van de kerk van dichtbij. Ik zag hem met gezag en macht onderwijzen, getuigen en profeteren. Ik zag dat hij zich voortdurend inspande om ‘die ene’ te dienen door mensen die hij in bijeenkomsten of op weg opmerkte voor een persoonlijk gesprek uit te nodigen. Ik zag dat hij voortdurend ‘een werktuig in de handen Gods’ (Alma 17:9) was. Ik was erg onder de indruk!

Aan het eind van de week namen we op de luchthaven afscheid van president Kimball en zijn gezelschap. Ik wil nog eens benadrukken dat mijn taak beperkt en ondersteunend was en jullie vertellen wat er toen gebeurde: president Kimball kwam naar me toe en bedankte me voor mijn kleine bijdrage. In tegenstelling tot mij, was hij niet erg groot. Hij greep me bij de revers en trok me omlaag, tot op zijn hoogte. Hij kuste me op de wang en bedankte me. President Kimball deed een paar stappen en keerde toen terug. Hij greep me weer vast en trok me opnieuw omlaag. Deze keer kuste hij me op de andere wang en zei dat hij me liefhad. Daarna vertrok hij.

Het jaar daarvoor was de biografie van Spencer W. Kimball uitgekomen, geschreven door zijn zoon en kleinzoon. Ik had het boek toen gekocht en gelezen, en vond het interessant. Maar na deze heel persoonlijke ervaring met Spencer Woolley Kimball ging ik naar huis, pakte het dikke boek van de boekenplank en had het intense verlangen om het opnieuw te lezen. De daaropvolgende dagen deed ik niets anders dan lezen en nadenken als ik geen andere verplichtingen had. Want, weet je, ik las nu over iemand die ik erg liefhad. Ik las over iemand van wie ik wist dat Hij mij liefhad. Ik las over iemand voor wie ik alles zou doen, want ik wist dat wat hij me ook zou vragen voor mijn eigen bestwil was.

Dankzij die vreugdevolle ervaring kreeg ik een andere ervaring. Ze is te persoonlijk om te vertellen, maar ik voelde me er erg beschaamd door. Ik zag in dat ik niet diezelfde mate van liefde en respect had voor wie het allerbelangrijkst zijn, namelijk de leden van de Godheid, en in het bijzonder Jezus Christus, de Heiland en Verlosser. Dat motiveerde me om zijn ‘biografie’ te bestuderen en door gebed, vasten en overpeinzing te weten te komen dat ik over iemand las die ik erg liefhad. Ik las over iemand van wie ik wist dat Hij mij liefhad. Ik las over iemand voor wie ik alles zou doen, want ik wist dat wat Hij me ook zou vragen voor mijn eigen bestwil was.

Beste jonge vrienden, ik getuig dat die kennis een groot verschil in mijn persoonlijk en gezinsleven heeft uitgemaakt. Ik wil daar wel aan toevoegen dat het ons niet als bij toverslag volmaakt heeft gemaakt en dat ons leven er niet makkelijk door is geworden. Dat zou niet stroken met Gods plan. Maar het heeft ons wel een fundamentele hoop gegeven — een ‘volmaakt stralende hoop’ (2 Nephi 31:20). We hebben er nooit aan gedacht om het op te geven. Ik hoop dat jullie hetzelfde mogen meemaken.

Hoe geweldig jullie ook zijn, is er in een publiek van deze grootte veel vreugde en veel verdriet. Je gaat misschien gebukt onder de zware lasten van het leven. Misschien gaat je leven thuis niet zoals je gepland had. Misschien worstel je met je geloof. Je hebt het misschien moeilijk met je verleden — iets dat je is aangedaan of dat je zelf gedaan hebt. Sommigen van jullie hebben lichamelijke, verstandelijke of emotionele beproevingen die je te moeilijk lijken. Wat je situatie ook is, als je een sterk fundament hebt, worden je lasten verlicht. Je kunt zelfs in de moeilijkste tijden vrede en troost ervaren als je de boodschap van de bekende lofzang ‘Ik ben een kind van God’ 7 niet alleen over je lippen laat gaan, maar ook in je hart en ziel koestert en voortdurend op de verzoening van de Heiland, Jezus Christus, vertrouwt.

Vandaag kan een keerpunt, een historische dag in je leven zijn. Het kan de dag zijn waarop we de beslissing nemen en ons ijverig inspannen om onze fundering te leggen of te versterken. Voor sommigen kan dat het opgeven van een of andere verslaving of weerzinwekkende gewoonte inhouden die God mishaagt. Voor anderen betekent het nieuwe prioriteiten stellen en God op de eerste plaats zetten. Het is alle moeite waard. Het is de kern van ons leven hier op aarde.

I getuig zo persoonlijk mogelijk tot dit grote publiek van Jezus Christus, de hoeksteen van de kerk en de rots van ons leven. Ik getuig van zijn heilige naam. Ik getuig van zijn gezag, zijn zending en vooral van zijn verzoening, die ieder van ons in staat stelt om tot Christus te komen (zie Moroni 10:32), ongeacht ons verleden of onze huidige situatie. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Thomas S. Monson, ‘O, vast als een rotssteen’, Liahona, november 2006,  p. 62.

  2. Lijst met Schriftteksten overgenomen uit Robert J. Matthews, ‘I Have a Question’, Ensign, januari 1984, p. 52.

  3. ‘How Firm a Foundation’, Hymns, nr. 85.

  4. Henry B. Eyring, ‘Veiligheid door raad op te volgen’, Liahona, juli 1997, p. 25.

  5. Gordon B. Hinckley, ‘Five Million Members—a Milestone and Not a Summit’, Ensign, mei 1982, pp. 45–46.

  6. Het verhaal van Mary Ann Pratt komt uit Sheri Dew, Women and the Priesthood: What One Mormon Woman Believes (2013), pp. 94–95; zie ook Edward W. Tullidge, The Women of Mormondom (1877), pp. 406–407.

  7. ‘Ik ben een kind van God’, Lofzangen, nr. 195.