Wereldwijde devotionals
Wat is de blauwdruk van Christus’ kerk?


56:1

Wat is de blauwdruk van Christus’ kerk?

CES-haardvuuravond voor jongvolwassenen • 12januari 2014 • Brigham Young University

Ik ben blij dat ik vanavond door mag brengen met toekomstige leiders en ouders van deze kerk. Ik geloof dat de toekomst van deze kerk er stralend uitziet en gewaarborgd is. En daarom wil ik spreken over de kerk die jullie ooit zullen presideren.

In afdeling 1 van de Leer en Verbonden doet de Heer deze krachtige, gewichtige uitspraak ‘[Dit is] de enige ware en levende kerk op het oppervlak der gehele aarde’ (LV 1:30). Wat betekent dit? Het betekent niet dat andere kerken helemaal geen waarheid hebben, want die hebben ze beslist. Het betekent niet dat andere kerken geen goed doen, want ze doen juist veel goed. Wat het wél betekent, is dat dit de enige kerk is met alle tot dusver in deze bedeling geopenbaarde waarheid — de enige kerk met de verordeningen die nodig zijn voor de verhoging, en de enige kerk met Gods priesterschap om die verordeningen met goddelijke geldigheid te verrichten. Welk bewijs hebben we voor die bewering?

Enkele jaren geleden hadden mijn vrouw en ik een groter huis nodig voor ons groeiende gezin, dus we zochten een stuk bouwgrond. We ontwierpen een blauwdruk voor een huis dat het beste zou voorzien in de behoeften van ons gezin. Mijn vrouw ontwierp een vouwdeur tussen onze zitkamer en woonkamer die open kon voor grote activiteiten voor jongeren of het hele gezin. Voor de extra ruimte boven de garage ontwierpen we een kamer waar onze kinderen opbouwende bezigheden konden hebben. Achter de garage werd een kleine ruimte voor een voedselvoorraad en andere opslag gebouwd. Deze en andere ontwerpelementen werden opgenomen in een blauwdruk. Vervolgens werd het huis gebouwd volgens die plannen.

Tijdens de bouw gaven we de aannemer af en toe opdracht om iets te veranderen, wat wijzigingen in de blauwdruk tot gevolg had. Toen het huis uiteindelijk af was gebouwd, kwam het precies overeen met onze blauwdruk zoals die van tijd tot tijd was bijgewerkt. Als je onze blauwdruk zou vergelijken met alle andere huizen in de wereld, hoeveel huizen zouden er dan precies mee overeenkomen? Slechts één — ons huis. O, er kan hier en daar een gelijkenis zijn: een kamer met dezelfde afmetingen, soortgelijke ramen. Maar als je fundament met fundament vergelijkt, kamer met kamer, raam met raam en dak met dak, is er maar één huis dat volkomen overeenkomt met de blauwdruk: ons huis.

En op zo’n manier heeft Christus een huis gebouwd om de beste plaats te bieden aan geestelijke behoeften van zijn kinderen. Dat huis heette zijn kerk. De geestelijke blauwdruk voor zijn kerk is in het Nieuwe Testament te vinden. Af en toe gaf de Heiland opdracht om iets aan de blauwdruk te veranderen, Zo’n opdracht tot wijziging werd ontvangen in de vorm van een openbaring. Een voorbeeld: de Heiland gebood zijn apostelen om het evangelie te verkondigen aan het huis van Israël, maar niet aan de anderen (zie Matteüs 1:5–6). Maar na de hemelvaart van de Heiland gaf Hij Petrus een geestelijke opdracht tot verandering — een openbaring in de vorm van een visioen — en gaf aan dat het evangelie nu ook aan de andere volken moest worden gebracht (zie Handelingen 10). Door het visioen van Petrus leerde hij ten minste twee belangrijke leidende beginselen van de kerk van Christus: ten eerste dat de blauwdruk gewijzigd kon worden, maar uitsluitend door openbaring van Christus, en ten tweede dat de profeet die Gods woordvoerder op aarde was die openbaring zou ontvangen. Met andere woorden, Gods kerk zou door goddelijke openbaring ordelijk bestuurd worden.

Wie tegenwoordig de kerk van Christus zou willen ontdekken, zou de geestelijke blauwdruk in het Nieuwe Testament willen vergelijken met elke christelijke kerk in de wereld tot hij een kerk ontdekte die overeenkwam met de blauwdruk — organisatie met organisatie, lering met lering, verordening met verordening, vrucht met vrucht en openbaring met openbaring. Wie dat doet, kan merken dat enkele kerken wat overeenkomsten vertonen — enkele leringen die overlappen, een verordening die hetzelfde is, enkele ambten met dezelfde naam — maar hij zal slechts één kerk vinden, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, die in elk belangrijk aspect overeenkomt met de blauwdruk. En nu wil ik die bewering op de proef stellen.

Laten we naar de eerste pagina van de blauwdruk gaan en ontdekken hoe de organisatie van Christus’ kerk eruitzag zoals daarin was geopenbaard.

Ten eerste was Christus’ kerk gebaseerd op apostelen en profeten. Paulus schreef in een brief aan enkele nieuwe leden van de kerk dat zij nu ‘gebouwd [waren op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is’ (Efeziërs 2:20; cursivering toegevoegd).

De apostelen begrepen de dringende noodzaak om het Quorum der Twaalf Apostelen intact te houden. Als er een apostel, zoals Judas, overleed en een deel van het fundament ‘afbrak’, kwamen de andere elf apostelen bijeen om een opvolger te kiezen zodat het fundament weer volledig was (zie Handelingen 1:22–25).

Dit patroon was een bewijs dat het belangrijk is om een quorum van twaalf apostelen in stand te houden. Die apostelen waren zo belangrijk voor het welzijn van de kerk dat Paulus verklaarde hoe lang we ze nodig hebben: ‘totdat wij allen de eenheid des geloofs […] bereikt hebben’ (Efeziërs 4:13). En toen legde hij uit waarom: opdat wij niet ‘heen en weder geslingerd [zouden worden] onder invloed van allerlei wind van leer’ (Efeziërs 4:14). Dus de apostelen waren van essentieel belang voor het zuiver houden van de leer.

Stel dat ik iemand aan het eind van de voorste rij een verhaal zou vertellen, dat hij het aan degene naast hem zou vertellen, enzovoorts totdat het verhaal het eind van de laatste rij in die sectie had bereikt. Wat zou er met dat verhaal gebeuren? Het zou veranderen. Het verandert altijd; dat is de menselijke aard. En dat gold ook voor de leer waarin de apostelen onderwezen in de verschillende steden en dorpen. Toen de leer van de een op de ander werd doorgegeven, begon deze te veranderen. Zolang de apostelen er nog waren, konden ze de leer corrigeren in zendbrieven of toespraken. Maar toen de apostelen er niet meer waren, was er geen controle meer, niemand die correcties aanbracht, en al gauw werden de leerstellingen verdraaid of gingen ze verloren.

Om deze en andere redenen onthult de blauwdruk dat de apostelen en profeten het fundament van Christus’ kerk vormden. Kunnen jullie een opdracht tot verandering in het Nieuwe Testament bedenken, welke openbaring ook, die de blauwdruk veranderde en vermeldt dat er geen apostelen meer nodig waren? Ik niet. En in dat geval behoort de ware kerk van Christus in deze tijd apostelen en profeten als fundament te hebben.

Om de Heiland en zijn apostelen bij te staan in de verkondiging van het evangelie aan de wereld koos de Heiland andere mannen, de Zeventig genaamd, om de weg te bereiden. We lezen over de Zeventig in Lucas hoofdstuk 10. Kun je een kerk bedenken in deze tijd die overeenkomt met deze blauwdruk, die het ambt zeventiger heeft?

De blauwdruk uit het Nieuwe Testament onthult dat andere functionarissen de rest van de organisatie van Christus’ kerk uitmaakten: bisschoppen (zie 1 Timoteüs 3; Titus 1:7), ouderlingen (zie Handelingen 14:23; Titus 1:5), diakenen (zie Filippenzen 1:1), evangelisten (zie Efeziërs 4:11; dit betekent patriarchen1), en herders (zie Efeziërs 4:11; wat mannen zoals bisschoppen en ringpresidenten inhoudt die over een kudde waken).2

Het zesde geloofsartikel verwijst naar deze blauwdruk: ‘Wij geloven in dezelfde organisatie die in de vroegchristelijke kerk bestond, namelijk: apostelen, profeten, herders, leraars, evangelisten enzovoort’ (Geloofsartikelen 1:6; cursivering toegevoegd). Met andere woorden, wij geloven dat de huidige kerk van Jezus Christus dezelfde organisatie behoort te hebben als in de oorspronkelijke kerk van Christus bestond, en dat die organisatie uitsluitend aan veranderingen door openbaring onderhevig mag zijn. Daarom zijn al deze ambten tegenwoordig in onze kerk vertegenwoordigd.

Hoe werden de apostelen van Christus en andere functionarissen gekozen? Ging de Heiland naar de beste theologische scholen van zijn tijd en koos hij de studenten met de hoogste cijfers? Nee. Integendeel, de blauwdruk zegt ons dat Hij Petrus, een visser, koos. En Matteüs, een tollenaar. En later Paulus, een tentenmaker. Allen werden gekozen uit het gewone volk — het waren lekengeestelijken. Tegenwoordig heeft de kerk een quorum van twaalf apostelen die ook uit het gewone volk in de kerk gekozen zijn. De een is misschien leraar, de ander monteur, weer een ander advocaat enzovoorts.

Solliciteerden de apostelen en andere functionarissen van Christus naar hun geestelijk ambt? Nee. In de blauwdruk staat hoe Christus zijn functionarissen uitkoos: ‘Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen, u aangewezen’ (Johannes 15:15; cursivering toegevoegd). Wat gaf Christus zijn apostelen toen Hij ze ordende? In Matteüs en Lucas staat het antwoord: ‘Hij […] gaf hun macht’ (Matteüs 10:1; zie ook Lucas 9:10) — de macht van het priesterschap om in zijn naam te handelen en zijn werken te doen. Daarom staat er in de blauwdruk: ‘[De Zoon des Mensen gaf] zijn dienstknechten [vol]macht’ (SV, Marcus 13:34). Waarom? Zodat zij met zijn goedkeuring in zijn naam konden optreden. Iedere man in deze kerk die Gods priesterschap draagt kan zijn priesterschapsgezag traceren tot Jezus Christus, de Bron van alle gezag en macht, zodat ook hij recht heeft op de toestemming van Christus — zijn zegel van goedkeuring — zoals vereist door de blauwdruk.

Wat was de naam van de kerk die Christus oprichtte? Als we ons in de naam van Christus laten dopen, als we in de naam van Christus bidden, als we in de naam van Christus verlost worden, en als Hij de stichter en voornaamste hoeksteen van zijn kerk is, wat zou je dan verwachten dat de naam van zijn kerk zou zijn? De Kerk van Jezus Christus. De Heiland leerde het volk in de tijd van het Boek van Mormon waarom de kerk zijn naam moest dragen: ‘Hoe kan het mijn kerk zijn, indien die niet met mijn naam wordt aangeduid? Want indien een kerk met de naam van Mozes wordt aangeduid, dan is het de kerk van Mozes; of indien die met de naam van een mens wordt aangeduid, dan is het de kerk van een mens; maar indien die met mijn naam wordt aangeduid, dan is het mijn kerk, indien zij op mijn evangelie zijn gebouwd’ (3 Nephi 27:8; cursivering toegevoegd).

Om die reden vermaande Paulus enkele leden van de vroegchristelijke kerk — omdat ze zich naar bepaalde discipelen noemden in plaats van Christus. Zo schreef Paulus:

‘Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ik van Apollos! En ik van Kefas! En ik van Christus!

‘Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt?’ (1 Korintiërs 1:12–13.)

Met andere woorden, we nemen geen andere naam op ons dan die van Jezus Christus.

En dus leren wij uit de blauwdruk dat de kerk van Christus diens naam behoort te dragen. Het heeft mij altijd wonderbaarlijk toegeschenen dat de hervorming ruim driehonderd jaar vóór de tijd van Joseph Smith plaatsvond en dat niemand eraan dacht om zijn kerk naar Jezus Christus te vernoemen. Natuurlijk hebben enkele anderen het voorbeeld van Joseph Smith gevolgd, maar op de een of andere wonderbaarlijke wijze heeft de Heer het gebruik van zijn naam gereserveerd tot de tijd van Joseph Smith en de herstelling van de kerk van Christus.

Laten we nu eens kijken naar de tweede pagina van de blauwdruk. Wat waren de leringen van Christus’ kerk? Laten we er enkele onder de loep nemen.

Is God uitsluitend een geest, of heeft Hij ook een lichaam van vlees en beenderen? Wat staat er in de blauwdruk?

Na Christus’ opstanding verscheen Hij aan zijn discipelen, die onterecht meenden dat Hij een geest was (zie Lucas 24:37). Om hun verkeerde indruk weg te nemen, zei Hij: ‘Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb’ (Lucas 24:39; cursivering toegevoegd).

Om alle twijfel over de stoffelijke aard van zijn herrezen lichaam weg te nemen, vroeg Hij zijn discipelen: ‘Hebt gij hier iets te eten?’ (Lucas 24:41.) En dan staat er in de Schriften:

‘En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat.

‘En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op’ (HSV, Lucas 24:42–43).

Met dat verheerlijkte, herrezen lichaam voer Christus op in de hemel (zie Handelingen 1:9),3 waar Hij aan de rechterhand van God de Vader zit, ‘het evenbeeld van zijn wezen’ (WV, Hebreeën 1:3). Dit is precies wat Joseph Smith leerde als onderdeel van de herstelling van de kerk van Christus: ‘De Vader heeft een lichaam van vlees en beenderen, even tastbaar als dat van de mens; de Zoon eveneens’ (LV 130:22).

Zijn God en Jezus een en dezelfde persoon, zoals zo’n groot deel van de christelijke wereld onderwijst, of twee afzonderlijke personen? Wat staat er in de blauwdruk?

Het aantal bijbelse verwijzingen naar de afzonderlijke identiteit en rol van de Vader en de Zoon is ontstellend groot. In de hof van Getsemane zei de Heiland, inziend dat Hij alsnog ondraaglijke pijn zou moeten doorstaan: ‘Niet mijn wil, maar de uwe geschiede’ (Lucas 22:42). Dat is de grootste daad van onderwerping die de wereld ooit heeft meegemaakt. Maar van wat voor onderwerping zou er sprake zijn geweest als er geen ander was aan Wie Hij zich kon onderwerpen — als Hij en de Vader één en dezelfde persoon waren? Waarom bidt de Heiland tot de Vader, of roept Hij uit: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ (Marcus 15:34.) Hoe kon Hij Hem verlaten als er geen afzonderlijke persoon was om Hem te verlaten? Hoe kon Stefanus Jezus aan de rechterhand van God zien staan als er geen twee personen waren? (Zie Handelingen 7:55–56.)

Toen Joseph Smith uit het bos kwam, had hij de waarheid vernomen. Hij had God de Vader gezien, en zijn Zoon, Jezus Christus, staande zij aan zij; hij had de Vader de ander zijn ‘geliefde Zoon’ horen noemen (Geschiedenis van Joseph Smith 1:17). Op die heerlijke dag veegde de hemel de door de mens bedachte mythen uit het verleden over de aard van God van tafel en bevestigde de eenvoudige waarheid uit de oorspronkelijke blauwdruk: dat God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, eensgezind zijn in doelstellingen en wil, maar dat zij afzonderlijke identiteiten hebben.

Wat staat er in de blauwdruk over hen die nooit een eerlijke kans hebben gehad om op aarde het evangelie van Jezus Christus te vernemen? Zijn zij verdoemd? Hebben wij geen geopenbaarde kennis van hun geestelijke toestand?

Dit is een vraag van groot belang die miljarden levens betreft. God heeft hier vast een uitspraak over gedaan. En dat heeft Hij inderdaad. Het antwoord staat in de blauwdruk.

Petrus heeft geschreven: ‘Want daartoe is ook aan hen die dood zijn het evangelie gebracht, opdat zij wél, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven’ (1 Petrus 4:6). Deze leer is verloren gegaan bij de afval, na de dood van Christus’ apostelen, maar is hersteld door de profeet Joseph Smith.

Zijn er drie hemelen, of één? Jarenlang heeft de christelijke wereld onderricht dat er één hemel en één hel is, maar staat er in de oorspronkelijke blauwdruk?

Paulus heeft geleerd: ‘We lezen in de Bijbel dat er een heerlijkheid der zon is, een heerlijkheid der maan en een heerlijkheid der sterren’ (1 Korintiërs 15:41). Paulus heeft vervolgens de waarheid van deze drierangenhemel bevestigd met zijn visioen van een persoon die ‘weggevoerd werd tot in de derde hemel’ (2 Korintiërs 12:2). Zou er een derde hemel kunnen bestaan als er geen tweede of eerste hemel was? Nogmaals, deze door de profeet Joseph Smith herstelde leerstelling kwam exact overeen met de oorspronkelijke blauwdruk.

Blijft het huwelijk voor eeuwig bestaan of eindigt het met de dood? Wat staat er in de blauwdruk?

In overeenstemming met de macht die de apostelen hadden gekregen dat wat zij op aarde zouden binden in de hemel gebonden zou zijn (zie Matteüs 18:18) verklaarde Paulus: ‘In de Here is evenmin de vrouw zonder man iets, als de man zonder vrouw’ (1 Korintiërs 11:11), wat inhoudt dat het ideaal is om man en vrouw voor altijd aan elkaar verbonden te hebben in de tegenwoordigheid van God. Petrus bevestigde die waarheid. Over de beide huwelijkspartners, man en vrouw, zei hij dat zij ‘medeërfgenamen zijn van de genade des levens’ (1 Petrus 3:7) zouden zijn — niet afzonderlijk, niet individueel, maar gezamenlijk het pad bewandelend als erfgenamen van het eeuwig leven. Dat is de leer die in de blauwdruk staat, en het is de leer waarin tegenwoordig in de kerk van Christus wordt onderricht.

Op de derde pagina van de blauwdruk staat: ‘Verordeningen in de kerk van Christus.’ De blauwdruk is in dit opzicht heel specifiek. Een voorbeeld: zegenen of dopen we baby’s en kleine kinderen? Wat staat er in de blauwdruk?

De Heiland heeft ons duidelijk het voorbeeld gegeven dat wij moeten volgen. Over kleine kinderen staat er in de Schriften: ‘En Hij [Jezus] omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze’ (Marcus 10:16; cursivering toegevoegd). Matteüs bevestigde wat de Heiland met kleine kinderen deed: ‘Hij legde hun de handen op’ (Matteüs 19:15). In de blauwdruk staat dat baby’s en kleine kinderen gezegend worden, niet gedoopt. In feite staat er in het hele Nieuwe Testament geen enkel voorval waarbij een baby werd gedoopt. Waarom? Omdat het geen verordening is in de kerk van Christus. Iemand die in deze tijd op zoek is naar de kerk van Christus, zou zoeken naar een kerk die baby’s zegent in plaats van ze te dopen.

Is de doop een vereiste voor ons heil? Wat staat er in de blauwdruk?

Toen Christus het voorbeeld had gegeven door zich te laten dopen, verklaarde Hij ondubbelzinnig: ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan’ (Johannes 3:5; cursivering toegevoegd). En Petrus onderwees dienovereenkomstig: ‘Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen’ (Handelingen 2:38; cursivering toegevoegd). Wat in de blauwdruk staat, is precies wat er tegenwoordig in de kerk van Christus wordt onderricht.

Wordt de doop verricht door te sprenkelen, te gieten of onder te dompelen? In de blauwdruk staan ten minste vier bewijzen dat de doop door onderdompeling moet geschieden:

Ten eerste steeg de Heiland, ons grote voorbeeld, ‘op uit het water’ (Matteüs 3:16), wat aangeeft dat Hij eerst het water in moet zijn gegaan.

Ten tweede doopte ook Johannes de Doper ‘te Enon bij Salim, omdat daar veel water was’ (Johannes 3:23; cursivering toegevoegd). Waarom zou hij reizen naar een plek met ‘veel water’ als sprenkelen of gieten aanvaarde vormen van dopen waren?

Ten derde zegt Paulus ons dat de doop een zinnebeeld is van de dood, begrafenis en opstanding van Jezus Christus (zie Romeinen 6:3–5). Als de nieuwe bekeerling in het water van de doop staat, stelt hij de oude man voor die op het punt staat om te sterven. Wordt hij in het water ondergedompeld, dan worden zijn zonden ‘begraven’ en vergeven door de zinnebeeldige reinigende kracht van het water. Als hij vervolgens verrijst uit het water, vertegenwoordigt hij de nieuwe of herrezen mens in Jezus Christus. Al die zinnebeelden achter de doop komen overeen met de doop door onderdompeling, maar ze gaan verloren — volkomen verloren — met sprenkelen of gieten.

En ten vierde is de vertaling van het Griekse woord voor doop onder water te gaan of onder te dompelen.

Will Durrant, beroemd wereldhistoricus, wist wat de blauwdruk onthulde, en merkte daarom op — ik citeer: ‘Tegen de negende eeuw was de vroegchristelijke methode van de doop door volledige onderdompeling geleidelijk vervangen door […] sprenkelen, daar het in noordelijke klimaten minder gevaarlijk voor de gezondheid werd beschouwd.’4

Het zou niemand moeten verbazen dat Joseph Smith een openbaring ontving over de manier waarop de doop verricht dient te worden, die volmaakt overeenkomt met de blauwdruk van Christus (zie LV 20:73–74).

Was de doop voor de doden een verordening in de oorspronkelijke kerk van Christus? Ja.

De kerkleden in Korinte verrichtten een verordening die de doop voor doden werd genoemd. Maar deze mensen twijfelden aan de opstanding. Paulus voelde aan dat wat zij deden niet overeenkwam met wat zij geloofden, en hij gebruikte hun deelname een die correcte verordening van de doop voor de doden om aan te tonen dat de leer van de opstanding juist was: ‘Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen?’ (1 Korintiërs 15:29.)

Zodra iemand de leerstellige grens overschrijdt en erkent dat de doop van essentieel belang is voor zijn heil (en dat is het), dan leidt dit logischerwijs tot een geloof in de doop voor de doden, daar is niet aan te ontkomen. Hoe beantwoordt hij anders de moeilijke vraag: ‘Maar hoe zit het dan met hen die zijn overleden zonder de kans om zich te laten dopen?’ Wie met deze vraag wordt geconfronteerd, kan kiezen uit vier opties:

Ten eerste dat mannen en vrouwen die niet gedoopt zijn verdoemd worden en naar de hel gaan. Maar dat antwoord klopt niet met de schriftuurlijke waarheden dat ‘God geen aanzien des persoons kent’ (Handelingen 10:34) en dat God ‘wil, dat alle mensen behouden worden’ (1 Timoteüs 2:4).

Ten tweede dat God misschien niet echt meende wat Hij zei, dat de doop misschien toch niet echt essentieel is voor ons heil. Maar dat is onrealistisch, want God meent altijd wat Hij zegt: ‘Wat ik, de Heer, heb gesproken, heb Ik gesproken, en Ik verontschuldig Mijzelf niet’ (LV 1:38; zie ook Mosiah 2:24).

Ten derde geloven sommigen dat een nieuwe vorm, die ze ‘doop door verlangen’ noemen, de plaats kan innemen van doop met water. Met andere woorden, als iemand Jezus wil volgen maar in het sterfelijk leven de kans niet kreeg om zich te laten dopen, wordt zijn rechtvaardige verlangen een aanvaardbare vervanging van de doop in water. Het probleem met deze optie is dat er geen schriftuurlijke basis voor is. In de Schriften staat niet: ‘Tenzij iemand geboren wordt uit verlangen’, maar ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan’ (Johannes 3:5; cursivering toegevoegd).

De vierde optie is dat God werkelijk meende wat Hij zei toen Hij alle mensen gebood om zich te laten dopen, en dat Hij daarom barmhartig een manier heeft verschaft waarop alle mensen zich kunnen laten dopen, zelfs als die gelegenheid zich tijdens hun sterfelijke leven niet voordeed. Dat is de doop voor de doden. Dat is de optie die overeenkomt met de blauwdruk.

Wat staat er in de blauwdruk over de manier waarop de gave — niet de tijdelijke aanwezigheid, maar de permanente gave — van de Heilige Geest gegeven wordt als iemand is gedoopt? Daalt die automatisch op hem neer na zijn doop? Komt die als het ruisen van de wind, of is er een goddelijke verordening, een goddelijke procedure die we moeten volgen om die gave te ontvangen? Het antwoord staat in de blauwdruk.

Toen Filippus enkele nieuwe bekeerlingen had gedoopt in Samaria, arriveerden Petrus en Johannes. De Schriften onthullen de manier waarop de verordening werd verricht: ‘Toen legden zij [Petrus en Johannes] hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest’ (Handelingen 8:17; cursivering toegevoegd).

Diezelfde procedure werd gevolgd toen Paulus in Efeze nieuwe bekeerlingen had gedoopt:

‘Toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus.

En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen’ (Handelingen 19:5–6; cursivering toegevoegd).

Nogmaals komen de blauwdruk en de herstelde kerk van Christus volmaakt overeen.

Op de volgende pagina van de blauwdruk zou kunnen staan: ‘Vruchten van de kerk van Christus.’ De Heiland heeft deze toets voor de waarheid gegeven: ‘Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen’ (Matteüs 7:20). Wat waren de vruchten van Christus’ kerk volgens de bewijzen in de blauwdruk?

Ten eerste streefden die heiligen van het eerste uur ernaar om gezond te zijn. Paulus leerde dat ons stoffelijk lichaam een ‘tempel’ is waar onze geest in woont, en dat wij het daarom als heilig moeten behandelen: ‘Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?’ (1 Korintiërs 3:16; zie ook 1 Korintiërs 6:19.) Daarom gehoorzaamden de leden van de kerk van Christus bepaalde gezondheidswetten, zoals een beperking aan het drinken van wijn, die we in Efeziërs 5 en 1 Timoteüs 3 vinden. In overeenstemming met deze goddelijke wet om ons lichaam als tempel te behandelen, ontving Joseph Smith voor de leden van Christus’ kerk een gezondheidswet van de Heer, die het woord van wijsheid wordt genoemd. Onderzoek heeft herhaaldelijk uitgewezen dat leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen zich als gevolg van het naleven van deze wet onder de gezondste mensen in de wereld bevinden. Dat is een van de vruchten van het naleven van de gezondheidswet van de levende Christus.

Een tweede vrucht van Christus’ kerk bestaat uit de wonderen en de gaven van de Geest. De ene na de andere pagina in het Nieuwe Testament vermeldt ze. Ze waren een bewijs dat Gods macht bestond in de kerk van Christus (zie Hebreeën 2:4). Maar helaas namen de wonderen met de intrede van de afval af — historici geven dit grif toe, en de hervormers ook. Paul Johnson, een bekend historicus, heeft opgemerkt: ‘Men erkent dat ten minste sinds de tijd van het keizerrijk [dat betekent de tijd van Constantijn] “het tijdperk van de wonderen” voorbij was, in de zin dat de christelijke leiders het evangelie niet meer, zoals de apostelen, met behulp van bovennatuurlijke kracht konden verbreiden.’5

Waarom brak er een tijd aan waarin er geen wonderen en gaven van de Geest meer waren? Omdat de boom die vrucht droeg, namelijk Christus’ kerk, niet meer op aarde was en het geloof van de mensen afnam. John Wesley merkte op dat de gaven van de Geest in zijn tijd afwezig waren: ‘Het lijkt er niet op dat deze buitengewone gaven van de Heilige Geest meer dan twee of drie eeuwen lang veel voorkwamen.’6

Het volstaat te zeggen dat ik kan getuigen, net als velen van jullie, dat dit een tijd van wonderen is, en van de gaven van de Geest in de herstelde kerk, net zoals in zijn oorspronkelijke kerk.

Er is een derde vrucht — in de blauwdruk van Christus’ kerk staan veel beschrijvingen van de verschijning van engelen, en visioenen. Sommige mensen in deze tijd hebben een sceptische kijk op een kerk die beweert bezoeken van engelen en visioenen te krijgen, maar daarmee vergeten ze dat engelen en visioenen een belangrijke rol speelden in de oorspronkelijke kerk van Christus: de engel die aan Maria de geboorte van Christus aankondigde; de engelen die op de berg van verheerlijking bij Petrus, Jakobus en Johannes kwamen; de engel die Petrus en Johannes uit de gevangenis bevrijdde; de engel die Paulus voor de op handen zijnde schipbreuk waarschuwde; de engel die Johannes de Openbaarder bezocht; Stefanus’ visioen van de laatste dagen; en nog veel meer. De vraag zou niet moeten luiden: ‘Hoe kan De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen nou de ware kerk zijn als zij in engelen en visioenen gelooft?’ De vraag zou moeten luiden: ‘Hoe kan een kerk in deze tijd beweren de ware kerk van Christus te zijn als zij geen engelen en visioenen heeft — net als de oorspronkelijke kerk van Christus, net als in zijn blauwdruk staat?’

Er zijn veel andere vruchten van de oorspronkelijke kerk van Christus:

Het was een zendingskerk, de apostelen werd geboden: ‘Gaat dan henen, onderwijst al de volken’ (Matteüs 28:19). Wij hebben momenteel ruim tachtigduizend zendelingen die dit gebod naleven en er de vruchten van voortbrengen.

Het was een zedelijke kerk — we lezen in de blauwdruk dat de leden van de vroegchristelijke kerk geboden werd om zich fatsoenlijk te kleden en zich te onthouden van lichamelijke betrekkingen voor het huwelijk. Hoeveel kerken onderwijzen niet alleen in die normen, maar hebben leden die ze ook werkelijk naleven?

De oorspronkelijke kerk van Christus was een gezinsgerichte kerk. Echtgenoten werd geboden om hun vrouw lief te hebben en trouw te zijn (zie Efeziërs 5:23–25), kinderen werd geboden om hun ouders te gehoorzamen (zie Efeziërs 6:1), en bisschoppen werd geboden om hun eigen huis goed te besturen (zie 1  Timoteüs 3:4–5). Onze huidige kerk wordt, net als de oorspronkelijke kerk van Christus, gezien als een gezinsgerichte kerk. De vruchten van de kerk van Christus zijn zorgvuldig opgetekend in de Bijbel, en de ene na de andere vrucht komt overeen met die van de herstelde kerk van Christus in deze tijd.

Christus vestigde zijn kerk op aarde, maar uit de laatste pagina van de blauwdruk blijkt dat deze een verbinding met de hemel had, namelijk ‘goddelijke openbaring’. Zonder die verbinding zou de kerk slechts een door mensen geleide organisatie zijn, bestuurd door het verstand. De profeet Amos heeft gezegd: ‘Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten’ (Amos 3:7). Paulus heeft bevestigd dat openbaring een integraal onderdeel van de kerk was, en dat het de bedoeling was dat er voortdurend openbaring werd ontvangen: ‘ik zal komen op gezichten en openbaringen des Heren’ (2 Korintiërs 12:1; zie ook Handelingen 1:2).

Overeenkomstig die fundamentele leerstelling heeft de huidige kerk van Christus ook een verbinding met de hemel middels voortgaande openbaring. In de geloofsverklaring van de kerk hierover, die wij kennen als het negende geloofsartikel, staat: ‘Wij geloven alles wat God heeft geopenbaard, alles wat Hij nu openbaart, en wij geloven dat Hij nog vele grote en belangrijke dingen aangaande het koninkrijk Gods zal openbaren.’

Wie de blauwdruk van de oorspronkelijke kerk van Christus zou vergelijken met elke andere kerk in de huidige wereld, die zou punt voor punt, organisatie voor organisatie, lering voor lering, verordening voor verordening, vrucht voor vrucht en openbaring voor openbaring, tot de conclusie komen dat deze met slechts één kerk overeenkomt: De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Als men na het bestuderen van de blauwdruk deze kerk verwerpt, dan zal dit zijn acceptatie van elke andere kerk onmogelijk maken, want hij weet dan teveel. Hij is dan als Petrus, wie de Heiland vroeg: ‘Gij wilt toch ook niet weggaan?’ (Johannes 6:67.) Petrus gaf een antwoord dat in elk hart gegrift zou moeten zijn en gekoesterd in elk gezin: ‘Tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven’ (Johannes 6:68).

Als iemand zich van de kerk afwendt, waar gaat hij dan heen om de herstelde waarheden te vernemen aangaande de aard van God zoals die in het heilige bos geopenbaard zijn, de verkondiging van het evangelie aan de doden, de drie graden van heerlijkheid, en het eeuwige gezin? Waar krijgt hij de verordeningen die hem het heil en de verhoging brengen? Waar gaat hij heen om zijn vrouw en kinderen voor eeuwig aan zich te laten verzegelen? Waar gaat hij heen als hij een priesterschapszegen van troost en genezing wil voor een gezinslid? Waar gaat hij heen om een profeet van God te vinden? Hij zoekt dan vruchteloos naar die leringen, verordeningen, machten en profeten, want die zijn uitsluitend te vinden in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Men kan de leringen en verordeningen die door de profeet Joseph Smith hersteld zijn alleen hebben als men Joseph Smith en de achterliggende geschiedenis accepteert die er de basis voor vormden. Ze zijn onafscheidelijk. Ze gaan hand in hand. Je kunt niet de vruchten goed en de boom slecht noemen. ‘Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen’ (Matteüs 7:18). Dus als de leerstellige vruchten die we vanavond hebben besproken goed zijn, dan is de boom waaraan ze ontsprongen zijn — Joseph Smith en de geschiedenis achter deze geopenbaarde waarheden — ook goed. Je kunt niet het een hebben zonder het ander.

Ouderling B. H. Roberts heeft vele jaren geleden tijdens een toespraak in een algemene conferentie over de prestaties van Joseph Smith tegen diens critici gezegd: ‘Evenaar het! Evenaar het, zeg ik, of houd de vinger op de lippen en zwijg als zijn naam wordt uitgesproken.’7

De historische of sociale bezwaren die sommigen misschien hebben, de zogenaamde wetenschappelijke tegenstrijdigheden, zijn allemaal maar bijzaken. Waar het werkelijk om draait, is de leringen, verordeningen, priesterschapsmacht en andere vruchten van de kerk die vanavond zijn besproken. Maar sommigen antwoorden misschien: ‘Ik geloof dat allemaal, maar hoe reageer ik op de vragen van critici?’

Een advocaat weet dat als een aanklager zijn kroongetuige heeft gehoord, de zaak tegen de beklaagde in een zo kwaad mogelijk daglicht is gesteld. Iemand die geneigd is om snel een ander te oordelen, zou de beklaagde op dat moment misschien als schuldig beschouwen, maar dan doet er zich in de rechtszaal een interessant fenomeen voor. De verdediging onderwerpt dezelfde getuige aan een kruisverhoor, en dan gebeurt er vaak het volgende: de stellige antwoorden van de getuige verzwakken onder de druk van het kruisverhoor. De uitspraken van de getuige, die eerst zo stellig leken, blijken nu inconsequentheden te bevatten, en er zitten misschien zelfs wel grote gaten in zijn herinneringen aan het gebeurde. Het schijnbaar oersolide relaas van de getuige begint scheuren te vertonen en af te brokkelen met elke volgende vraag die hem wordt gesteld. De getuige kon de makkelijke vragen van zijn eigen aanklager wel aan, maar nu de tegenpartij harde vragen stelt, kan hij de doordringende of diepgaande aard ervan niet aan. Aan het eind van het kruisverhoor is de getuige grotendeels ongeloofwaardig gemaakt. De toeschouwer die eerst bereid was om de beklaagde te veroordelen, heeft nu een heel andere kijk op de volledige onschuld van die man.

Dit geldt ook voor de eenzijdige vragen die sommige critici onze kerk stellen, want die hebben de bedoeling om de kerk in het slechtst mogelijke daglicht te stellen. Het kan met vragen twee kanten op.8 De kroongetuigen van de aanklager zijn niet immuun voor een kruisverhoor, en dat geldt ook voor de ergste critici van de kerk. Ik ben nog nooit lasteraars tegengekomen die me bij een ‘kruisverhoor’ bevredigende antwoorden konden geven op de volgende vragen:

Ten eerste: hoe kon Joseph Smith weten hoe hij de leerstellingen en verordeningen uit de Bijbel moest terugbrengen, zoals de leer van het voorsterfelijk bestaan, de ware aard van God, evangelieprediking aan de doden, en veel andere die vanavond besproken zijn, terwijl die andere kerken in zijn tijd niet in die leerstellingen en verordeningen onderwezen? Waarom was Joseph Smith de enige die ze ontdekte en in ere herstelde? Zelfs als we hem als theologisch genie beschouwen, waren er dan in de achttienhonderd jaar na de bediening van de Heiland geen andere dergelijke genieën die hetzelfde konden doen?

Ten tweede, als deze kerk niet de kerk van Christus is, waarom heeft zij dan dezelfde vruchten als de oorspronkelijke kerk van Christus, namelijk: wonderen en gaven van de Geest, hedendaagse openbaring aan apostelen en profeten, engelen en visioenen, een gezond volk, een zedelijk volk, een zendingsbewust volk, en een volk dat sterk gezinsgericht is? Heeft de Heiland niet de waarheidstoets gegeven: ‘Aan hun vruchten zult gij hen kennen’? (Matteüs 7:20.)

En we kunnen bij een kruisverhoor beslist nog meer vragen stellen. Maar er zijn bepaalde vragen die alle andere overtreffen en overstijgen — in feite zijn zij de kernpunten. Het volstaat om te zeggen dat sommige vragen gewoon belangrijker zijn dan ander voor het ontdekken van de waarheid. Als je erachter komt dat Joseph Smith de vanavond besproken bijbelse leringen en verordeningen heeft hersteld, als je erachter komt dat De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen dezelfde vruchten heeft als de oorspronkelijke kerk van Christus, of als je erachter komt dat het Boek van Mormon een goddelijke oorsprong heeft, dan weet je dat Joseph Smith een profeet is. En als Joseph Smith een profeet is, dan is dit de enige ware en levende kerk op het oppervlak der gehele aarde. Alle andere vragen vallen daarbij dan in het niet. Het is net alsof het hooggerechtshof over een kwestie beslist. Alle tegengestelde beslissingen van lagere rechtbanken doen er dan niet meer toe. En zo doen alle vragen van critici, hoe doordringend die ook waren, of hoeveel ze ook te denken gaven, er dan niet meer toe bij het vaststellen van de waarheid. Waarom? Omdat je de kernvragen al hebt beantwoord — de kritische vragen die de steunpilaar vormen van een kennis van de waarheid.

Het volstaat om te zeggen dat ik met sommige menselijke onvolmaaktheden kan leven, zelfs in profeten van God — dat is te verwachten als je met sterfelijke mensen te maken hebt. Ik kan leven met wat beweringen dat er wetenschappelijke tegenstrijdigheden te vinden zijn in het Boek van Mormon; mettertijd zullen die opgelost worden. En ik kan leven met wat schijnbaar afwijkende historische feiten; het zijn maar onbeduidende details op het totale vlak van de waarheid. Maar ik kan niet leven zonder de leerstellige waarheden en verordeningen die Joseph Smith heeft hersteld, ik kan niet leven zonder het priesterschap van God om mijn gezin te zegenen, en ik kan niet leven zonder te weten dat mijn vrouw en kinderen voor eeuwig aan me zijn verzegeld. Dat is de keus waar we voor staan: enkele onbeantwoorde vragen aan de ene kant, en tal van leerstellige zekerheden en de kracht van God aan de andere kant. En voor mij, en hopelijk voor jullie, is de keus makkelijk en verstandelijk.

Ik getuig dat de kerk die jullie ooit zullen presideren de naam van Christus draagt omdat het door de Hem goedgekeurde organisatie heeft, zijn leringen, zijn verordeningen, zijn machten, zijn vruchten en zijn voortgaande openbaring, die allemaal vermeld staan in zijn goddelijke blauwdruk. Mogen wij de geestelijke ogen hebben om de overeenkomst te zien tussen die blauwdruk en de herstelde kerk van Christus in deze tijd, want het is een van de overtuigende bewijzen die God ons heeft gegeven. Daarvan getuig ik, en dat bid ik, in de naam van Jezus Christus. Amen.

© 2014 Intellectual Reserve, Inc. Alle rechten voorbehouden. Origineel vrijgegeven: 9/13. Ter vertaling vrijgegeven: 9/13 Titel van het origineel: What Is the Blueprint of Christ’s Church? Dutch. PD50051805 120

Noten

  1. De profeet Joseph Smith heeft gezegd: ‘Een evangelist is een patriarch’ (Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith [2007] ).

  2. Herder is een algemene term voor iemand die over een kudde waakt.

  3. Sommigen suggereren dat het herrezen lichaam van Christus slechts een tijdelijke fysieke manifestatie was ten behoeve van de sterfelijke mens, en dat Hij bij zijn hemelvaart zijn stoffelijk lichaam aflegde om niet belast te blijven met de ‘beperkingen’ van de lichamelijkheid. En dus, beweren zij, is Christus nu een geest in de hemel. Er is echter geen enkele schriftuurlijke aanwijzing dat het herrezen stoffelijke lichaam van Christus tijdelijk van aard was of dat Hij het ooit heeft afgelegd. De apostel Paulus heeft dit argument ongetwijfeld geanticipeerd, want hij wees het af. Hij leerde dat het onmogelijk voor Christus zou zijn geweest om zijn herrezen lichaam af te leggen: ‘daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem’ (Romeinen 6:9; cursivering toegevoegd). In de Schriften staat dat Christus na zijn opstanding niet meer kon sterven. Aangezien de dood de scheiding van lichaam en geest is (zie Jakobus 2:26), leren we uit deze Schrifttekst dat Christus zijn eigen stoffelijke lichaam niet kon hebben afgelegd voor zijn hemelvaart. Had Hij dat gedaan, dan zou Hij bij zijn hemelvaart een tweede dood hebben ondergaan — een gebeurtenis waarvan Paulus zei dat die onmogelijk plaats kon vinden.

  4. Will Durrant, The Story of Civilization: The Age of Faith (1950), p. 738.

  5. Paul Johnson, A History of Christianity (1976), p. 162; cursivering toegevoegd.

  6. John Wesley, The Works of John Wesley, 3e ed., 14 delen (herdruk 1986 van de uitgave uit 1872), deel 7, p. 26.

  7. B.H. Roberts, aangehaald door Truman G. Madsen in Defender of the Faith: The B. H. Roberts Story (1980), p. 351.

  8. De Heiland, die de tempel had gereinigd en er later terugkwam om daar te onderrichten, werd door zijn critici benaderd met de vraag: ‘Krachtens welke bevoegdheid doet Gij deze dingen?’ De Heiland, die begreep dat het met vragen twee kanten op kan, antwoordde in feite: ‘[Ik zal uw vraag beantwoorden als u eerst mijn vraag beantwoordt.] Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen?’ De critici voelden aan dat het gevaarlijk was om die vraag te beantwoorden, dus zeiden ze dat ze er geen antwoord op konden geven. Waarop de Heiland antwoordde: ‘Dan zal ik uw vraag ook niet beantwoorden’ (zie Matteüs 21:23–27).