Een nieuwe vriendin voor Wellington
Dit verhaal vond plaats in Rio de Janeiro (Brazilië). De auteur woont in Utah (VS).
‘Iedereen is veel ouder dan ik! Hoe kan ik met ze praten?’
‘Allen zijn voor God gelijk’ (2 Nephi 26:33).
Wellington had een doos op zijn schoot terwijl hij met zijn vader door Rio de Janeiro (Brazilië) reed. Ze reden langs helder blauwe, groene en gele huizen. Papa parkeerde bij een groot, bruin gebouw. Wellington stapte uit en pakte nog meer dozen. Ze zaten vol zeep, papieren zakdoekjes en andere benodigdheden.
Hij bezocht met zijn vader een verzorgingstehuis om onder de bejaarde bewoners benodigdheden uit te delen. Eerst was Wellington best opgewonden geweest. Maar nu was hij een beetje zenuwachtig. Wat voor mensen zouden er wonen? Zouden ze humeurig zijn? Wat zou hij tegen ze zeggen?
Wellington liep zijn vader achterna het gebouw in. Er woonden veel mensen in het rusthuis. Sommigen liepen rond met hun rollator. Sommigen zaten in een rolstoel te schaken. Anderen zaten alleen.
Wellington trok aan papa’s arm. ‘Papa, ik weet niet wat ik moet doen’, fluisterde hij. ‘Iedereen is veel ouder dan ik! Hoe kan ik met ze praten?’
Papa glimlachte en ging op zijn hurken naast Wellington zitten. ‘Ik weet dat de mensen hier ouder zijn, en ze zien er iets anders uit. Maar iedereen is een kind van God, net als jij! Ze hebben waarschijnlijk interessante verhalen te vertellen.’
Wellington dacht na. Hij vond het leuk om vriendschap te sluiten met andere kinderen op school en in het jeugdwerk. Misschien kon hij hier ook vriendschap sluiten!
Terwijl papa de dozen uitdeelde, liep Wellington rond en sprak hij met de mensen die in de kamer zaten. Hij zong enkele van zijn favoriete jeugdwerkliedjes voor ze. Al snel lachten en zongen veel mensen samen. Dat was zo leuk!
Wellington keek om zich heen. Hij zag dat er een dame alleen op een sofa zat. Ze had grijs haar en veel rimpels.
Hij liep naar haar toe en ging naast haar zitten. ‘Hallo!’ zei hij. ‘Ik heet Wellington. Hoe heet u?’
Ze keek naar hem en glimlachte. ‘Ik heet Mariana’, zei ze.
Wellington was zenuwachtig en hij stelde de eerste vraag die bij hem opkwam. ‘Wat is uw lievelingseten?’
Ze dacht even na. ‘Ik vind pão de queijo erg lekker’, zei ze.
‘Dat lust ik ook graag’, zei Wellington. Hij hield van de kleine kaasbroodjes.
Ze spraken over hun lievelingsmuziek, sport en herinneringen. Mariana vertelde hem over de leuke dingen die ze als kind had gedaan.
‘Fijn dat je gekomen bent’, zei ze. ‘Ik heb geen familie die me komt bezoeken, en het is soms moeilijk om nieuwe vriendschappen te sluiten.’ Mariana’s ogen keken verdrietig. ‘Soms voel ik me heel erg eenzaam.’
Wellington wist niet wat hij moest zeggen. Hij bedacht hoe verdrietig hij zou zijn als hij geen vrienden of familieleden had om mee te praten. Toen dacht hij aan wat papa had gezegd, dat iedereen een kind van God is.
Hij glimlachte en keek naar Mariana. ‘Als ik me eenzaam voel, bid ik tot mijn hemelse Vader. Door Hem voel ik me beter. Ik weet dat ik nooit alleen ben omdat ik altijd met Hem kan praten. Misschien kunt u ook proberen te bidden.
Mariana glimlachte en gaf Wellington een knuffel. ‘Dank je wel. Dat vind ik een uitstekend idee.’
Al snel kwam papa naar Wellington toe en tikte hem op de arm. ‘Tijd om te gaan’, zei hij.
‘Nu al?’ vroeg Wellington.
Papa lachte. ‘Maak je geen zorgen. We kunnen volgende week terugkomen.’
Dat maakte Wellington blij. Hij sprong van de sofa af. ‘Tot de volgende keer!’ zei hij tegen Mariana.
Hij glimlachte toen hij naar zijn nieuwe vriendin zwaaide. Hij kon bijna niet wachten om terug te komen!