Niet zo eenzaam
Dit verhaal gebeurde in Ecuador.
Damián wou dat zijn hele familie naar de kerk ging.
Damián keek of hij alles wat hij nodig had in zijn rugzak had gestopt. Zondagse kleren? Yep. Schoenen? Yep. Boek van Mormon? Yep. Hij deed zijn rugzak dicht, gooide die over zijn schouder en ging naar de deur.
‘Mama!’ riep Damián. ‘Ik ga naar oma en opa!’
Mama was handdoeken aan het vouwen. ‘Oma en opa goed helpen, hé.’ Ze gaf Damián een dikke knuffel. ‘Ik weet dat je graag met hen naar de kerk gaat. Veel plezier morgen.’
‘Bedankt’, zei Damián. Maar ik wou dat je meeging, dacht hij.
Damián liep naar de bushalte. Elke zaterdag ging hij met de bus naar oma en opa. Hij bleef bij hen slapen. De volgende dag ging hij dan met hen naar de kerk.
Op zondagochtend maakte Damián zich klaar voor de kerk. Hij knoopte zijn overhemd dicht. Hij trok zijn schoenen aan. Daarna ging hij te voet met oma en opa naar de kerk.
Damián ging graag naar de kerk. Hij vond het leuk om lofzangen te zingen en van het avondmaal te nemen. Hij vond het ook leuk om zijn vrienden te zien. Maar hij wou dat de rest van zijn familie bij hem was.
Die middag gingen Damián, oma en opa op bezoek bij broeder en zuster Ruiz. Ze zouden samen thuisavond houden. Oma nam een schotel flan (een soort pudding) mee.
Het lesje ging over Jezus. Damián kleurde een plaat van Jezus terwijl hij luisterde. ‘Jezus weet altijd hoe we ons voelen’, zei broeder Ruiz. ‘Zelfs als we verdrietig zijn.’
Damián keek naar de plaat van Jezus. Hij vond het fijn dat Jezus wist hoe hij zich voelde.
Na het slotgebed zei oma: ‘Ik heb flan bij. Wie wil er wat?’
‘Ik!’ zei Damián. Hij vond dat romige, zoete toetje heerlijk! En oma maakte de beste flan.
Na de thuisavond liepen oma en Damián naar de bushalte, zodat hij de bus naar huis kon nemen. Damián liet zijn hoofd zakken.
‘Wat scheelt er?’ vroeg oma.
Damián fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik wou dat de rest van mijn familie ook naar de kerk ging.’
‘Ik ook’, zei oma. Ze gaf Damián een knuffel. ‘Maar je familie houdt heel veel van je. En opa en ik en veel anderen ook!’
Daar was de bus. Damián ging bij het raam zitten en wuifde naar oma terwijl de bus wegreed.
Damián dacht na over de dingen die oma had gezegd. Hij dacht aan mama en zijn broer en zus. Hij wist dat ze heel veel van hem hielden. Hij dacht ook aan zijn jeugdwerkleerkracht. En de familie Ruiz. En oma en opa. Ze hielden allemaal van hem.
En Damián wist dat onze hemelse Vader en Jezus ook van hem hielden. Daardoor voelde hij zich niet meer zo eenzaam.