‘Lief met tegenzin’, Vriend, augustus 2024, 36–37.
Lief met tegenzin
Waarom zou Melanie lief zijn voor iemand die haar pestte?
Dit verhaal speelde zich af in Taiwan.
Melanie rende zo snel mogelijk over de speelplaats. Drie van haar klasgenoten renden vlak voor haar. Ze waren bijna buiten haar bereik.
Ze strekte haar arm uit en rende nog wat harder. Ze kon er nog net twee tikken!
‘Ik heb je!’ zei Melanie. Haar vriendjes lachten en vielen uitgeput op de grond.
‘Jij bent snel’, zei Jia terwijl ze op adem kwam.
Melanie had Jonny ook bijna getikt. Maar hij was net te snel.
Jonny wees lachend naar haar. ‘Te traag!’ Toen schold hij haar uit.
Melanie fronste. Jonny deed vaak gemeen tegen haar! Ze vond het niet leuk.
Na school ging Melanie aan de keukentafel zitten. Ze deed samen met haar grote zus haar huiswerk. Maar ze bleef steeds denken aan wat Jonny had gezegd.
‘Liv, wat moet je doen als iemand gemeen tegen je doet?’ vroeg Melanie.
Liv keek haar aan. ‘Doet er iemand gemeen tegen je?’
Melanie knikte. ‘Een jongen op school. Hij pest me altijd!’
Liv legde haar potlood neer. ‘Dat is niet leuk. Wat erg voor je.’ Ze leunde achterover en vouwde haar armen. ‘Misschien kun je iets liefs voor hem doen.’
Melanie keek verbaasd. ‘Iets liefs?’ Daar had ze geen zin in.
‘Waarom niet?’ vroeg Liv. ‘Als jij lief voor hem bent, zal hij misschien lief voor jou zijn. Heb je het al eens geprobeerd?’
Melanie schudde nee. Ze zag het niet echt zitten. Waarom zou ze lief zijn voor iemand die gemeen was?
Die avond deed Melanie een gebedje. ‘Hemelse Vader, zorg er alstublieft voor dat Jonny lief voor me is.’ Ze was even stil. Ze dacht aan wat Liv had gezegd. ‘En help me alstublieft om ook lief voor hem te zijn. In de naam van Jezus Christus. Amen.’
Maar wat voor liefs kon ze doen?
Een paar dagen later ging Melanies klas wandelen. Ze kwamen onderweg veel grote groene bomen en leuke beekjes tegen.
Toen het middag was, at Melanie samen met haar vriendjes. Plots zag ze Jonny onder een boom zitten. Hij was helemaal alleen. Misschien kan ik mijn koekjes met hem delen, dacht ze.
Melanie liep naar Jonny toe en ging zitten. ‘Hoi, Jonny.’
Jonny keek haar aan. ‘Hoi.’
‘Wil je een koekje?’ vroeg ze.
Ze gaf Jonny een van haar koekjes. Hij nam het aan en glimlachte. ‘Dank je wel.’
‘Vond je de wandeling leuk?’ vroeg ze.
‘Ja. De brug was geweldig.’ Hij nam een hap uit het koekje. ‘Mmm. Dit is erg lekker.’
‘Dank je wel! Ik heb ze samen met mijn mama en zus gemaakt.’
Melanie en Jonny aten samen hun lunch op. Ze praatten over een kaartspel dat ze allebei leuk vonden. Jonny was eigenlijk best grappig. Ze moesten veel lachen. Melanie vond dit veel leuker dan gepest worden.
‘Zin in een spelletje?’ vroeg Jonny terwijl ze de rest op het wandelpad volgden.
Melanie knikte en glimlachte. ‘Ja, leuk!’
Ze huppelden tijdens de rest van de wandeling om de beurt tussen de stenen. Melanie had veel plezier. Toen het na de wandeling tijd was om naar huis te gaan, vond ze het jammer dat ze afscheid moesten nemen.
‘Zullen we volgende week dat kaartspel spelen?’ vroeg Jonny.
Melanie knikte. ‘Oké! Tot ziens, Jonny!’
Melanie wuifde en glimlachte. Jonny was geen pestkop meer. Hij was haar vriend.