2010
De liefde vergaat nimmermeer
November 2010


De liefde vergaat nimmermeer

Mogen wij elkaar niet veroordelen en bekritiseren, maar mogen wij de reine liefde van Christus hebben voor onze medereizigers op deze levensreis.

President Thomas S. Monson

Onze ziel heeft zich vanavond verheugd en zich hemelwaarts gekeerd. We zijn gezegend met prachtige muziek en geïnspireerde boodschappen. De Geest van de Heer is hier aanwezig. Ik bid dat ik zijn inspiratie mag ontvangen nu ik u over enkele van mijn gedachten en gevoelens ga vertellen.

Ik begin met een korte anekdote die iets illustreert dat ik duidelijk wil maken.

Een jong echtpaar, Lisa en John, verhuisde naar een andere buurt. Op een ochtend keek Lisa tijdens het ontbijt uit het raam en zag haar buurvrouw de was ophangen.

‘Die was is niet schoon!’ riep Lisa uit. ‘Onze buurvrouw weet niet hoe ze haar kleren schoon moet krijgen!’

John keek stilzwijgend toe.

Elke keer dat haar buurvrouw haar was te drogen hing, maakte Lisa dezelfde opmerkingen.

Enkele weken later was Lisa verrast toen ze uit haar raam keek en mooie, schone was zag hangen in de tuin van de buren. Ze zei tegen haar man: ‘Kijk, John, ze heeft eindelijk geleerd hoe ze de was moet doen! Ik vraag me af hoe dat zo gekomen is.’

John antwoordde: ‘Nou, schat, dat kan ik wel beantwoorden voor je. Het interesseert je misschien om te weten dat ik vanmorgen vroeg ben opgestaan en de ramen heb gezeemd!’

Ik wil u vanavond enkele denkbeelden voorleggen over hoe wij elkaar zien. Kijken wij door een raam dat schoongemaakt moet worden? Vellen we een oordeel zonder alle feiten te kennen? Wat zien we als we naar andere mensen kijken? Wat voor oordeel vellen we over ze?

De Heiland heeft gezegd: ‘Oordeelt niet.’1 Hij vervolgde: ’En wat ziet gij de splinter, die in het oog uws broeder is, maar de balk, die in uw eigen oog is, bemerkt gij niet?’2 Of met andere woorden: wat ziet gij bij het huis van uw buren iets dat gij voor vuile was houdt, maar merkt gij niet dat uw eigen huis een vuil raam heeft?

Niemand onder ons is volmaakt. Ik ken niemand die zelfs maar zou voorgeven dat te zijn. En toch, ondanks onze eigen onvolmaaktheden, hebben we om de een of andere reden de neiging om die van anderen aan te wijzen. We vellen een oordeel over hun daden of gebrek daaraan.

We kunnen onmogelijk het hart, de bedoelingen of de omstandigheden kennen van iemand die misschien iets zegt of doet waarvan wij vinden dat we een reden hebben om het te bekritiseren. Vandaar het gebod: ‘Oordeelt niet.’

Deze conferentie is het 47 jaar geleden dat ik tot het Quorum der Twaalf Apostelen geroepen werd. Ik was destijds lid van een van de priesterschapscomités van de kerk, dus toen mijn naam werd opgelezen, zat ik zoals van mij werd verwacht bij mijn medeleden van dat priesterschapscomité. Maar mijn vrouw had geen idee waar ze heen moest en niemand om bij te zitten, en in feite kon ze helemaal geen zitplaats vinden in de Tabernakel. Een lieve vriendin van ons, lid van het algemeen bestuur van een van de hulporganisaties, die een zitplaats had op een plek die voor bestuursleden bestemd was, vroeg mijn vrouw om bij haar te komen zitten. Die vrouw wist niets van mijn roeping af — die kort daarna werd aangekondigd — maar ze zag mijn vrouw en dat ze wanhopig op zoek was naar een zitplaats, en bood haar er een aan. Mijn lieve vrouw was opgelucht en dankbaar voor dit vriendelijke gebaar. Toen ze echter zat, hoorde ze luid gefluister achter haar, alsof een van de bestuursleden haar ergernis uitte tegen de zusters om haar heen over de brutaliteit van een van haar medebestuursleden om een ‘buitenstaander’ uit te nodigen plaats te nemen in de sectie die alleen voor hen was gereserveerd. Er was geen excuus voor dat onvriendelijke gedrag, ongeacht wie er was uitgenodigd om daar te gaan zitten. Maar ik kan me alleen maar indenken hoe die vrouw zich voelde toen ze er achter kwam dat de ‘indringer’ de vrouw van de nieuwste apostel was.

We zijn niet alleen geneigd de daden en woorden van anderen te veroordelen, maar velen van ons veroordelen ook op grond van uiterlijk: kleding, haarstijl, omvang. En de lijst is nog veel langer.

Een klassiek voorbeeld van oordelen naar uiterlijk stond vele jaren geleden in een landelijk tijdschrift. Het is een waar gebeurd verhaal, een dat u misschien eerder hebt gehoord, maar dat het herhalen waard is.

Een vrouw die Mary Bartels heette, woonde recht tegenover de ingang van een ziekenhuis. Haar gezin woonde op de begane grond en verhuurde de kamers op de bovenverdieping aan poliklinische patiënten.

Op een avond kwam er een man aan de deur die er echt verschrikkelijk uitzag. Hij vroeg naar een kamer voor de nacht. Hij liep krom en zijn gezicht was helemaal vertrokken van de zwellingen, die er rood en rauw uitzagen. Hij zei dat hij al sinds twaalf uur ’s middags op zoek was naar een kamer, maar dat hij daar niet in geslaagd was. ‘Ik denk dat het door mijn gezicht komt’, zei hij. ‘Ik weet dat het er verschrikkelijk uitziet, maar mijn dokter zegt dat het na nog meer behandelingen zou kunnen verbeteren.’ Hij zei dat hij ook best in de schommelstoel op de veranda wilde slapen. Toen Mary met die kleine oude man stond te praten, besefte ze dat dat kleine mannetje een groot hart had. Hoewel al haar kamers bezet waren, liet ze hem wachten in de stoel op de veranda en ging op zoek naar een plekje waar hij kon slapen.

Toen het bedtijd was, zette Mary’s man een logeerbed voor de man klaar. Toen ze ’s morgens ging kijken, waren de lakens netjes opgevouwen en bevond de man zich op de veranda. Hij wilde geen ontbijt, maar vlak voordat hij de bus nam, vroeg hij of hij voor zijn volgende behandeling mocht terugkeren. ‘U zult geen last van me hebben,’ beloofde hij. ‘Ik kan ook heel goed slapen in een stoel.’ Mary verzekerde hem dat hij gerust terug mocht komen.

In de daaropvolgende jaren van zijn behandelingen logeerde de oude man, die van beroep visser was, bij Mary, en hij nam altijd geschenken mee: zeevruchten, of groenten uit zijn tuin. Soms stuurde hij een pakje met de post.

Als Mary die attenties ontving, moest ze vaak denken aan een opmerking die haar buurvrouw had gemaakt toen de gebogen oude man die eerste ochtend Mary’s huis had verlaten. ‘Heb je die eng uitziende man gisteren bij je laten logeren? Ik heb hem weggestuurd. Je kunt klanten kwijtraken als je zulke mensen onderdak geeft.’

Mary wist dat ze misschien wel eens een klant of twee was kwijtgeraakt, maar ze dacht: o, als ze hem maar hadden leren kennen, misschien waren hun ziekten dan makkelijker te dragen geweest.

Nadat de man was overleden, bezocht Mary een vriendin die een plantenkas had. Ze keek naar de bloemen van haar vriendin, maar zag een prachtige goudgele chrysant die tot haar verbazing groeide in een gedeukte, roestige oude emmer. Haar vriendin legde uit: ‘Ik kwam potten tekort en omdat ik wist hoe mooi deze zou worden, dacht ik dat ’ie er geen bezwaar tegen zou hebben om in deze oude emmer te beginnen. Het is maar voor even, totdat ik hem kan uitplanten in de tuin.’

Mary glimlachte toen ze zich in de hemel net zo’n tafereel voorstelde. ‘Hier is een hele mooie’, had God misschien wel gezegd toen Hij bij de ziel van die kleine oude man kwam. ‘Hij vindt het vast niet erg om te beginnen in dit kleine, misvormde lichaam.’ Maar dat was lang geleden, en hoe mooi rechtop moest deze prachtige ziel in Gods tuin wel staan!3

Uiterlijk kan zo misleidend zijn, zo’n slechte maatstaf om iemand aan af te meten. De Heiland heeft ons deze aansporing gegeven: ‘Oordeelt niet naar het aanzien.’4

Een lid van een vrouwenorganisatie beklaagde zich eens dat een bepaalde vrouw was uitgekozen om de organisatie te vertegenwoordigen. Ze had de vrouw nooit ontmoet, maar ze had een foto van haar gezien en het uiterlijk van de vrouw beviel haar niet, ze meende dat ze te dik was. Ze merkte op: ‘Uit de duizenden vrouwen in deze organisatie hadden ze toch zeker een betere vertegenwoordigster kunnen kiezen.’

Het was waar dat de gekozen vrouw niet het figuur van een fotomodel had. Maar wie haar kende en op de hoogte was van haar kwaliteiten, zag in haar veel meer dan op de foto te zien was. De foto toonde wél aan dat ze een vriendelijke glimlach en een blik vol zelfvertrouwen had. Wat echter niet te zien was op de foto, was dat ze een betrouwbare en liefdevolle vriendin was, een intelligente vrouw die de Heer liefhad en zijn kinderen liefhad en diende. En wat ook niet te zien was, was dat ze vrijwilligerswerk deed en een attente, zorgzame buurvrouw was. Kortom, de foto liet niet zien wie ze werkelijk was.

Ik vraag u: zou het gezicht van de vrouw die kritiek leverde net zo lieftallig zijn geweest als dat van de vrouw op wie ze kritiek had als mentaliteit, gedrag en geestelijke kwaliteiten af te lezen waren van lichamelijke kenmerken?

Geliefde zusters, ieder van u is uniek. U verschilt in veel opzichten van elkaar. Onder u bevinden zich zusters die getrouwd zijn. Sommigen onder u blijven thuis bij de kinderen terwijl anderen buitenshuis werken. Van sommigen zijn de kinderen al het huis uit. En sommigen zijn getrouwd maar hebben geen kinderen. Sommigen zijn gescheiden, anderen zijn weduwe. Velen van u staan er alleen voor. Sommigen hebben een universitaire opleidingen, anderen niet. Sommigen kunnen zich de nieuwste mode veroorloven, anderen zijn al blij als ze één geschikte kledingcombinatie voor de zondag hebben. Dergelijke verschillen zijn bijna eindeloos. Laten we ons door die verschillen verleiden om elkaar te veroordelen?

Moeder Teresa, een katholieke non die het grootste deel van haar leven onder de armen in India werkzaam was, heeft deze diepzinnige waarheid uitgesproken: ‘Als je anderen oordeelt, heb je geen tijd om ze lief te hebben.’ 5 De Heiland heeft ons deze aansporing gegeven: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad.’6 Ik vraag u: kunnen wij elkaar liefhebben, zoals de Heiland heeft geboden, als we elkaar veroordelen? En — met moeder Teresa — antwoord ik: nee, dat kunnen we niet.

De apostel Jakobus heeft verklaard: ‘Indien iemand (…) meent godsdienstig te zijn en daarbij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart misleidt, diens godsdienst is waardeloos.’7

Het ZHV-motto is mij uit het hart gegrepen: ‘De liefde vergaat nimmermeer.’8 Wat is liefde of naastenliefde? De profeet Mormon leert ons dat ‘naastenliefde (…) de reine liefde van Christus is’.9 In zijn afscheidsboodschap aan de Lamanieten verklaarde Moroni: ‘Tenzij gij naastenliefde hebt, kunt gij geenszins behouden worden in het koninkrijk Gods.’10

Ik beschouw naastenliefde — ofwel de ‘reine liefde van Christus’ — als het tegenovergestelde van kritiek en veroordeling. En dan denk ik bij naastenliefde nog niet eens aan liefdadigheid of lijden verlichten door geld te geven. Dat is uiteraard nodig en gepast. Nee, vanavond denk ik aan de naastenliefde die tot uiting komt als we tolerant zijn tegenover anderen en we flexibel omgaan met hun gedrag; ik denk aan de naastenliefde die vergeeft; de naastenliefde die geduldig is.

Ik denk aan de naastenliefde die ons ertoe brengt om sympathiek te zijn, mededogend en genadig, niet alleen in tijden van ziekte, bezoeking en ellende, maar ook op momenten dat anderen blijk geven van zwakte of fouten maken.

Er bestaat een serieuze behoefte aan de naastenliefde die aandacht schenkt aan mensen die onopgemerkt blijven, hoop aan hen die ontmoedigd zijn, en hulp aan hen die bezocht zijn. Ware naastenliefde is liefde in actie. Overal bestaat behoefte aan naastenliefde.

Er bestaat behoefte aan de naastenliefde die weigert te luisteren naar verhalen over de pech van andere mensen, of die te herhalen, tenzij de ongelukkigen hier baat bij hebben. De Amerikaanse onderwijskundige en politicus Horace Mann heeft ooit gezegd: ‘Medelijden hebben met ellende is slechts menselijk; ellende verlichten is goddelijk.’11

Naastenliefde betekent geduld hebben met iemand die ons heeft teleurgesteld. Of de neiging weerstaan om snel beledigd te raken. Het betekent zwakheden en tekortkomingen aanvaarden. Het betekent mensen aanvaarden zoals ze werkelijk zijn. Het betekent het fysieke uiterlijk over het hoofd zien en zich concentreren op eigenschappen die door de tand des tijds niet verbleken. Het betekent de neiging weerstaan om andere mensen in vakjes te stoppen.

Naastenliefde, die reine liefde van Christus, wordt kenbaar als een groep jonge vrouwen uit een wijk voor alleenstaanden honderden kilometers reist om de uitvaartdienst van de moeder van een van hun ZHV-zusters bij te wonen. Naastenliefde komt tot uiting als toegewijde huisbezoeksters maand in maand uit, jaar in jaar uit, terugkomen bij dezelfde enigszins ongeïnteresseerde, enigszins kritische zuster. Zij komt tot uiting als men aan een oude weduwe denkt en haar naar wijkbijeenkomsten en ZHV-activiteiten brengt. Zij wordt gevoeld als de zuster die alleen zit in de ZHV de uitnodiging krijgt: ‘Kom bij ons zitten.’

Op honderd kleine manieren draagt u allemaal de mantel van naastenliefde. Het leven is voor geen van ons volmaakt. Mogen wij elkaar niet veroordelen en bekritiseren, maar mogen wij de reine liefde van Christus hebben voor onze medereizigers op deze levensreis. Mogen wij inzien dat ieder haar best doet om de moeilijkheden aan te pakken die op haar weg komen, en mogen wij ernaar streven zelf ons best te doen om te helpen.

Naastenliefde is wel eens omschreven als ‘de grootste, edelste, sterkste soort liefde’,12 de ‘reine liefde van Christus (…) . En wie ook ten laatste dage in het bezit daarvan wordt bevonden, met [haar] zal het wel zijn.’13

‘De liefde vergaat nimmermeer.’ Moge dit duurzame motto van de zustershulpvereniging, deze tijdloze waarheid, uw leidraad zijn in al wat u doet. Moge het uw ziel doordringen en moge het tot uiting komen in al uw gedachten en daden.

Ik spreek mijn liefde voor u uit, zusters, en bid dat u de zegeningen des hemels mag ontvangen. In de naam van Jezus Christus. Amen.